Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 augustus 2008
gepubliceerd op 03 september 2008

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2008022451
pub.
03/09/2008
prom.
12/08/2008
ELI
eli/besluit/2008/08/12/2008022451/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 AUGUSTUS 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Wij hebben de eer dit ontwerp van koninklijk besluit aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen.Dit ontwerp sterkt ertoe een tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging te verlenen voor de loonkost van een bediende die samenwerkende huisartsen bijstaat in het beheer en onthaal van hun huisartsenpraktijk.

De rechtsgrond van het besluit wordt gevormd door het artikel 55, § 4, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. De wetsbepaling stelt dat een impulsfonds voor de huisartsgeneeskunde financiering kan verlenen voor « de installatie of de hergroepering van algemeen geneeskundigen ». De financiering van de installatie wordt geregeld door het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan. Dit besluit dat nu gewijzigd wordt door een aanvulling met een regeling voor de financiering van wat in artikel 55, § 4, wordt omschreven als een « hergroepering ». 2. In haar advies 44.412/1 van 6 mei 2008 formuleert de afdeling wetgeving van de Raad van State naast enkele bemerkingen van legistiek-technische aard twee fundamentele bedenkingen bij de oriëntaties van het besluit. Enerzijds oordeelt de Raad van State dat de tussenkomst een tijdelijk karakter zou moeten hebben. Anderzijds stelt de Raad van State dat er een verantwoording voorhanden zal dienen te zijn in het licht van de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en de niet-discriminatie voor het verschil in behandeling tussen algemeen geneeskundigen dat voortvloeit uit de regel dat een algemeen geneeskundige die geen deel uitmaakt van een groepering niet in aanmerking komt voor de tussenkomst. 3. Beide overwegingen van de Raad van State moeten in eerste instantie gesitueerd worden in het licht van de bedoeling van de wetgever, die door het invoegen van het voormelde artikel 55, § 4, in de GVU-wet een impulsfonds voor de huisartsgeneeskunde heeft willen oprichten, en daarmee een instrument heeft willen creëren dat kadert in de ruimere beleidsdoelstelling van de ondersteuning en herwaardering van de huisartsgeneeskunde, doelstelling die al meerdere jaren een belangrijke plaats inneemt in de Nationale akkoorden artsen-ziekenfondsen (herwaardering honoraria, globaal medisch dossier, praktijktoelage), maar ook uitdrukking kreeg in meerdere wettelijke initiatieven (financiering electronisch medisch dossier, beschikbaarheidshonoraria, financiering huisartsenkringen). Uit de lezing van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State over het ontwerp van koninklijk besluit blijkt dat de inhoud van de huidige wettelijke basis, zoals die is neergelegd in het huidige artikel 55, § 4, van de GVU-wet, te restrictief is geformuleerd om op een adequate manier bij te dragen tot de realisatie van de hierboven vermelde beleidsdoelstelling, die ligt in de ondersteuning en de herwaardering van de huisartsgeneeskunde. Uit het advies moet dan ook afgeleid worden dat een herwerking van de wettekst, die de bedoeling van de wetgever beter uitdrukt en concretiseert, aangewezen is. Het is tevens ook in het licht van de hogervermelde bedoeling van de wetgever en de beleidsdoelstelling die hij beoogt, dat de bepalingen van het nu aan U, Sire, ter ondertekening voorgelegde besluit kunnen worden toegelicht de opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad van State kunnen worden geduid en kan worden geargumenteerd waarom de regelgeving zoals ze in de huidige fase van het beleid is uitgewerkt, in uitvoering kan worden gebracht. 4. In haar advies leidt de afdeling wetgeving van de Raad van State uit de term « hergroepering » zoals hij in artikel 55,§ 4, van de GVU-wet wordt gebruikt, af dat zo'n hergroepering moet worden beschouwd als een in de tijd beperkte beweging, waardoor de financiering ervan eveneens in de tijd beperkt dient te zijn.De afdeling wetgeving is dan ook van oordeel dat de regeling van het besluit dermate dient te worden omgewerkt dat de subsidiëring in de tijd wordt beperkt. Aangaande dit onderdeel van het advies dient te worden opgemerkt dat het gebaseerd is op de notie « hergroepering » van de Nederlandstalige versie van artikel 55, § 4 van de GVU-wet, notie gebruikt als vertaling van de Franstalige notie « regroupement ». Noch uit de beleidscontext van artikel 55, § 4, noch uit enige andere beleidscontext betreffende gezondheidszorg of gezondheidszorgverzekering of huisartsgeneeskunde blijkt echter dat het een doelstelling van het beleid zou zijn om huisartsen er toe aan te zetten om zich te hergroeperen, in die zin dat zij zich, al dan niet binnen een bepaalde tijdsspanne, met meerdere huisartsen samen zouden moeten vestigen op een andere plaats dan diegene waar zij voorheen actief waren. Deze lezing van het begrippenpaar « hergroepering »-« regroupement » zoals in het advies van de afdeling wetgeving geeft duidelijk aan dat deze terminologie onvoldoende duidelijk uitdrukking geeft aan de bedoeling van de wetgever, die erin bestaat de huisartsgeneeskunde aantrekkelijker te maken door samenwerking tussen huisartsen onder bepaalde voorwaarden financieel te ondersteunen. In het ontwerp van besluit dat aan de Raad van State werd voorgelegd werd trouwens systematisch de notie « groepering » gebruikt, die aansluit bij de intentie van de wetgever. 5. In een andere opmerking stelt de afdeling wetgeving van de Raad van State vast dat het besluit een verschil in behandeling invoert tussen algemeen geneeskundigen op het vlak van de tenlasteneming van de loonkosten voor een werknemer die de huisarts bijstaat in het onthaal van patiënten en het praktijkbeheer, naargelang zij al dan niet deel uitmaken van een hergroepering in de zin van het besluit.De afdeling wetgeving herinnert er aan dat de door artikel 55, § 4, van de GVU-wet geboden mogelijkheid om maatregelen te nemen op het vlak van de hergroepering van algemeen geneeskundigen de stellers van het besluit niet ervan ontslaat om die maatregelen te toetsen aan de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en de niet-discriminatie.

Het situeren van de rol van het Impulsfonds in de ruimere doelstelling van de ondersteuning van de huisartsgeneeskunde verduidelijkt ook het gerechtvaardigd karakter van de financieringsmechanismen die het fonds bevat. Het fonds heeft tot doel enerzijds huisartsen financiële incentives te geven om zich te installeren en anderzijds financiële incentives te geven om samen te werken en heeft de bedoeling via die impulsen bij te dragen tot de ondersteuning en herwaardering van de huisartsgeneeskunde. Wat betreft de incentives om samen te werken moet worden vastgesteld dat een samenwerkingscontext voor veel huisartsen een cruciale factor kan zijn om in het beroep te stappen of erin te blijven, in het bijzonder omdat samenwerken met andere huisartsen toelaat het gezins- of privé-leven beter te combineren met het beroepsleven. De samenwerking laat toe de continuïteit in de zorgverlening te garanderen zonder te grote impact op het gezinsleven, maar ze bevordert ook het delen van kennis en ze laat ook een vlottere collegiale feedback toe. Het onderbouwen van de samenwerkingscontext via een financiële ondersteuning die het voor de arts gemakkelijker maakt zich in te schrijven in dergelijke context draagt op die manier bij tot het oplossen van het probleem van het onvoldoende beschikbaar zijn van huisartsgeneeskundige zorg en is zodoende niet alleen batig voor de huisartsen zelf, maar ook voor de patiënten, een kwaliteitsvolle huisartsgeneeskunde en de gezondheidszorgverzekering.

Terwijl de tussenkomst voor de installatie huisartsen naar de huisartsgeneeskunde poogt aan te trekken, beoogt de tussenkomst die in het nu voorliggende ontwerp wordt gereglementeerd in hoofdzaak dat de huisartsen ook effectief actief zouden blijven in de huisartsgeneeskunde, en vormt zodoende een bijdrage in het retentiebeleid rond de huisartsgeneeskunde. Behalve de creatie van de voorwaarden om de huisarts aan te zetten de stap te nemen naar samenwerking is het tweede doel van het Impulsfonds de creatie van de voorwaarden om de stap te zetten naar de installatie. Die doelstelling kan worden gerealiseerd door de huisarts die die stap wil zetten, financieel te steunen. In die zin berust het gecreëerde verschil in behandeling niet alleen op een objectief criterium, maar is dat criterium bovendien pertinent ten opzichte van het doel van de maatregel.

Wij zijn dan ook de mening toegedaan dat in deze fase van het beleid rond de herwaardering en de ondersteuning van de huisartsgeneeskunde deze maatregel kan worden doorgevoerd. Bij een latere fase van de uitwerking van dit beleid, die onder meer kan gebeuren door het verduidelijken en aanpassen van de wettelijke basis en met inachtneming van wettelijke mechanismen van overleg tussen de artsen en de ziekenfondsen, zal kunnen gesitueerd worden ten aanzien van andere bijkomende maatregelen, die naast de samenwerkingscontext ook andere dimensies van de activiteit van de huisartsen zullen kunnen ondersteunen en stimuleren.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van K.M.O., Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET

ADVIES 44.412/1 VAN 6 MEI 2008 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 17 april 2008 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan », heeft het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe in het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan, een regeling op te nemen betreffende de toekenning van een tegemoetkoming vanwege het Impulsfonds aan een « groepering »1 van erkende huisartsen voor de loonkosten van de werknemer die de huisartsen bijstaat in het onthaal en praktijkbeheer (artikel 5 van het ontwerp).Met het oog op die regeling wordt in dat besluit een definitie opgenomen van het begrip « groepering » (artikel 2), wordt de regeling van de financiering door het Impulsfonds aangepast (artikel 3) en wordt het besluit ingedeeld in hoofdstukken (artikelen 1, 4 en 6).

De ontworpen regeling treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De regeling is voor de eerste keer van toepassing op de loonkosten die betrekking hebben op het jaar 2007.

Voor de aanvragen om een tussenkomst betreffende dat jaar geldt dan ook een overgangsregeling (artikel 7). 2.1. Onder voorbehoud van hetgeen hierna wordt opgemerkt, vindt het ontwerp van besluit op algemene wijze rechtsgrond in artikel 55, § 4, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (hierna : de gecoördineerde wet). Die bepaling luidt : « De Koning kan, door een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een impulsenfonds oprichten voor de huisartsengeneeskunde bestemd voor de financiering van de installatie of de hergroepering van algemeen geneeskundigen waarvan de uitgaven ten laste worden genomen van de begroting van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

De Koning bepaalt, door een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de werkingsregels van dit fonds ». 2.2. Specifiek wat betreft de opdracht die met het ontwerp aan het Participatiefonds wordt gegeven, vindt het ontworpen besluit rechtsgrond in artikel 74, § 1, 8°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen. Die bepaling luidt : «

Art. 74.§ 1. Het Fonds heeft, op de voorwaarden en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt, als opdracht : (...); 8° het leveren van administratieve en technische verrichtingen voor rekening van instellingen die onder andere als doel hebben de toegang van natuurlijke en rechtspersonen tot het beroepskrediet te vergemakkelijken en hiertoe filialen op te richten; (...) ». 2.3. Uit de aard zelf van een « hergroepering » van algemeen geneeskundigen, die immers moet worden beschouwd als een in de tijd beperkte beweging, volgt dat de financiering ervan eveneens in de tijd dient beperkt te zijn. Dit laatste kan evenwel niet uit het ontwerp worden afgeleid. De ontworpen regeling lijkt integendeel uit te gaan van een in de tijd onbeperkte subsidië ring. Voor dergelijke regeling biedt voornoemd artikel 55, § 4, van de gecoördineerde wet echter geen rechtsgrond. De ontworpen regeling dient bijgevolg dermate te worden omgewerkt dat de subsidiëring in de tijd wordt beperkt.

Onderzoek van de tekst Algemene opmerking De ontworpen regeling voert een verschil in behandeling in tussen algemeen geneeskundigen, op het vlak van de tenlasteneming door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen van de loonkosten die verband houden met de tewerkstelling van een werknemer die de huisarts bijstaat in het onthaal van patiënten en het praktijkbeheer, naar gelang zij al dan niet deel uitmaken van een hergroepering in de zin van het ontworpen besluit. In het geval dat de algemeen geneeskundige geen deel uitmaakt van een dergelijke hergroepering, komt hij immers niet in aanmerking voor een dergelijke tenlasteneming. Het is niet meteen duidelijk welke elementen dit verschil in behandeling kunnen verantwoorden, nu het in dienst nemen van een werknemer voor het onthaal van patiënten en het praktijkbeheer kan worden betrokken op alle algemeen geneeskundigen en derhalve niet enkel op diegenen die hun activiteit uitoefenen in de vorm van een hergroepering. De Raad van State, afdeling wetgeving, wenst er in dat verband aan te herinneren dat de door artikel 55, § 4, van de gecoördineerde wet geboden mogelijkheid om maatregelen te nemen op het vlak van de hergroepering van algemeen geneeskundigen, de stellers van het ontwerp niet ervan ontslaat om die maatregelen te toetsen aan de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en de niet-discriminatie.

Voor het verschil in behandeling tussen algemeen geneeskundigen dat voortvloeit uit de ontworpen regeling zal bijgevolg een verantwoording in het licht van die beginselen dienen voorhanden te zijn.

Aanhef In het tweede lid van de aanhef dient te worden verwezen naar « artikel 74, § 1, 8° » in plaats van naar « artikel 74, 8° ».

Artikel 5 1. In de Nederlandse tekst van het opschrift van het ontworpen hoofstuk III, vervange men het woord « Tussenkomsten » door het woord « Tegemoetkomingen ». Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor de volgende bepalingen van het ontwerp. 2. In de Nederlandse tekst vervange men de woorden « het onthaal » door het woord « de ontvangst », en in de Franse tekst vervange men de woorden « la pratique » door de woorden « le cabinet ». Dezelfde opmerking geldt voor de volgende bepalingen van het ontwerp. 3. In het ontworpen artikel 4quinquies, § 1, van het koninklijk besluit van 15 september 2006 dient te worden geschreven « ... voor de bijstand in het onthaal en het praktijkbeheer... ». 4. De machtigingen die in hetzelfde artikel 4quinquies, § 4, aan het Participatiefonds worden verleend, kunnen slechts doorgang vinden voor zover die machtigingen betrekking hebben op aangelegenheden van bijkomstige of van praktische aard.Dit impliceert vooreerst dat het Participatiefonds bij de uitvoering van die machtigingen geen bijkomende voorwaarden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming kan opleggen. Daarnaast kan het niet aan het Participatiefonds worden overgelaten om te bepalen welk bewijs of welke verklaringen op eer door de hergroepering moeten worden bezorgd. Wat dit laatste betreft, dient dan ook in de inleidende zin van het ontworpen artikel 4quinquies, § 4, eerste lid, te worden geschreven »Het Participatiefonds kan de nadere regelen (niet : « modaliteiten ») bepalen volgens welke aan de hergroepering wordt gevraagd (niet : « kan worden gevraagd ») : ».

Artikel 6 Men schrijve « ... wordt een Hoofdstuk IV ingevoegd dat... ».

Artikel 7 Zoals ook door de gemachtigde ambtenaar is bevestigd, zijn er geen redenen voorhanden om af te wijken van de gebruikelijke regels van inwerkingtreding van besluiten (de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad ). De bepaling betreffende de inwerkingtreding van het ontworpen besluit dient bijgevolg uit artikel 7 te worden weggelaten, dat dan dient aan te vangen als volgt : « De tegemoetkomingen bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan, zoals ingevoegd bij dit besluit, hebben slechts betrekking op de loonkosten die worden betaald vanaf 1 januari 2007. De aanvragen... (verder zoals in het ontwerp) ». (1) Het verdient aanbeveling in de Nederlandse tekst van het ontwerp het begrip « hergroepering » (niet : « groepering ») te gebruiken.Op die wijze wordt niet enkel nauwer aangesloten bij het in de wet gehanteerde begrip (zie infra) maar wordt bovendien ook een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst weggewerkt.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme,, kamervoorzitter;

J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden, Mevr. G. Verberckmoes, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer D. Van Eeckhoutte, adjunct-auditeur.

De griffier, G. Verberckmoes.

De voorzitter, M. Van Damme. _______ Nota (1) Het verdient aanbeveling in de Nederlandse tekst van het ontwerp het begrip « hergroepering » (niet : « groepering ») te gebruiken.Op die wijze wordt niet enkel nauwer aangesloten bij het in de wet gehanteerde begrip (zie infra) maar wordt bovendien ook een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst weggewerkt.

12 AUGUSTUS 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 55, § 4, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2005;

Gelet op de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, artikel 74, § 1, 8°, gewijzigd bij de wetten van 8 april 2003 en 27 december 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan, gewijzigd bij het besluit van 20 november 2007;

Gelet op het advies van de Commissie voor begrotingscontrole, gegeven op 13 december 2007;

Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging gegeven op 17 december 2007;

Gelet op het advies van de Inspectie van financiën, gegeven op 1 februari 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 22 februari 2008;

Gelet op het advies 44.412/1 van de Raad van State, gegeven op 6 mei 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister van Middenstand en Landbouw en van Onze Minister van Tewerkstelling en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan wordt een hoofdstuk I ingevoegd dat de artikelen 1 en 2 van het besluit bevat en met als titel « Hoofdstuk I. Definities en algemene bepalingen ».

Art. 2.Artikel 1, § 2, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een 4°, luidend als volgt : « 4° groepering : hergroepering van algemeen geneeskundigen die minstens twee erkende huisartsen bevat zoals bepaald in punt 1° die in een schriftelijk samenwerkingsakkoord bevestigen dat ze samenwerken, hetzij op dezelfde installatieplaats, zoals bedoeld in 2°, hetzij op verschillende installatieplaatsen die zich bevinden in dezelfde huisartsenzone of in twee aan elkaar grenzende huisartsenzones zoals bepaald in uitvoering van artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan de huisartsenkringen. »

Art. 3.Artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De tussenkomsten van het Impulsfonds worden, voor wat betreft de financiering van de installatie zoals bedoeld in artikel 1, voor zover die heeft plaatsgevonden na 1 juli 2006, en voor wat betreft de groepering, geregeld volgens de modaliteiten voorzien in het raam van een overeenkomst gesloten tussen het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en het Participatiefonds, opgericht overeenkomstig artikel 73 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen. »

Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk II ingevoegd dat de artikelen 3 en 4 van het besluit bevat en met als titel « Hoofdstuk II. Tussenkomsten in de installatie van huisartsen. ».

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk III ingevoegd : « Hoofdstuk III. - Tussenkomsten voor groeperingen.

Art. 4bis.De tussenkomst van het Impulsfonds voor een groepering beoogt de tenlasteneming van een deel van de loonkosten van de werknemer die de huisartsen bijstaat in het onthaal en praktijkbeheer.

Art. 4ter.§ 1. Om voor de tussenkomst bedoeld in artikel 4bis in aanmerking te komen moet het schriftelijk samenwerkingsakkoord tussen de huisartsen van de groepering minstens de volgende aangelegenheden regelen : 1° de manier waarop het bedrag van de tussenkomst wordt verdeeld;2° de modaliteiten voor intern overleg tussen alle deelnemende huisartsen : dit overleg vindt op regelmatige en gestructureerde basis plaats om een interne evaluatie van de medische kwaliteit mogelijk te maken;3° de modaliteiten voor het raadplegen van de medische dossiers, in het bijzonder de globaal medische dossiers, rekening houdend met de deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;4° de regels volgens dewelke beslissingen worden genomen;5° de regels volgens dewelke het samenwerkingsakkoord kan worden beëindigd. De huisartsen die samenwerken in een groepering delen de namen en de installatieplaatsen van de samenwerkende huisartsen mee aan hun patiënten, samen met de modaliteiten voor hun toestemming voor het raadplegen van hun medisch dossier, in overeenstemming met de wetgeving op de rechten van de patiënt. § 2. De huisartsen van de groepering moeten gebruik maken van een gelabeld elektronisch medisch dossier. § 3. Vanaf een door Ons te bepalen datum moet het gebruik van het gelabeld elektronisch medisch dossier toelaten dat elke huisarts van de groepering op elk moment toegang heeft tot de bijgewerkte essentiële gegevens van het globaal medisch dossier, rekening houdend met de deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 4quater.De loonkosten waarvoor de tussenkomst wordt verleend hebben betrekking op een werknemer die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst die een loon garandeert tenminste in overeenstemming met het barema vastgesteld door het paritair comité bevoegd voor de tewerkstelling van een bediende die belast is met het onthaal en het praktijkbeheer in een huisartsenpraktijk.

De arbeidsovereenkomst bevat de omschrijving van de taken van de werknemer die te maken hebben met het onthaal en het praktijkbeheer.

Art. 4quinquies.§ 1. De aanvraag tot tussenkomst voor de groepering in de loop van een bepaald jaar moet worden ingediend ten laatste op 30 juni van dat jaar en heeft betrekking op de loonkosten betaald door de groepering aan de werknemer voor de bijstand in het onthaal en het praktijkbeheer verleend in de loop van het voorgaande jaar. § 2. De eerste aanvraag uitgaande van een groepering bevat : 1° een kopie van het schriftelijk samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 4ter, § 1;2° een kopie van de arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 4quater ;3° het bedrag van de globale loonkost waarvoor de tussenkomst wordt gevraagd, samen met een verklaring op eer van de huisartsen van de groepering dat het bedrag waarvoor de tussenkomst wordt gevraagd overeenstemt met de werkelijk door de groepering gedragen globale loonkost, in het bijzonder rekening houdend met het bedrag van elke andere tussenkomst van gelijk welke overheid die een vermindering van de globale loonkost tot gevolg heeft. § 3. De aanvragen volgend op de eerste aanvraag bevatten de wijzigingen met betrekking tot de gegevens bedoeld in § 2, 1° en 2°, en het bedrag en de verklaring op eer betreffende de werkelijk door de groepering gedragen globale loonkost bedoeld in § 2, 3°, voor het jaar waarvoor de tussenkomst wordt gevraagd. § 4. Het Participatiefonds kan de nadere regelen bepalen volgens dewelke aan de groepering wordt gevraagd : - een bewijs te leveren van de betaling van de lonen en de sociale zekerheidsbijdragen; - een verklaring op eer te leveren dat de huisartsen van de groepering gebruik maken van een gelabeld elektronisch medisch dossier; - vanaf een door Ons te bepalen datum, een verklaring op eer te leveren betreffende de toepassing van artikel 4ter, § 3.

Het Participatiefonds kan de inhoud en de vorm bepalen van een aanvraagformulier dat moet gebruikt worden bij het indienen van de aanvraag bedoeld in § 2 en § 3.

Art. 4sexies.§ 1. Het jaarbedrag van de tussenkomst is gelijk aan de helft van de werkelijke globale loonkost, met een maximum van : 1° 16.500 euro indien het samenwerkingsakkoord ten minste 3 erkende huisartsen betreft die tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend ten minste 1.000 globaal medische dossiers beheren en die minstens een voltijds equivalent tewerkstellen; 2° 8.250 euro indien het samenwerkingsakkoord ten minste 2 erkende huisartsen betreft die in de loop van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend minstens 500 globaal medische dossiers beheren en die minstens de helft van een voltijds equivalent tewerkstellen. § 2. De in § 1 vermelde minimumaantallen beheerde globaal medische dossiers zijn niet van toepassing indien de groepering uitsluitend is samengesteld uit huisartsen die hun erkenning als huisarts zoals bedoeld in artikel 1, § 2, 1°, hebben bekomen in de loop van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de tussenkomst wordt aangevraagd of in de loop van laatstgenoemd kalenderjaar, indien zij voor dit kalenderjaar voldoen aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 6 februari 2003 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten overeenkomstig dewelke de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen een financiële tegemoetkoming verleent aan de artsen voor het gebruik van telematica en het elektronisch beheer van medische dossiers.

De in § 1 vermelde minimumaantallen beheerde globaal medische dossiers worden verminderd met 50 % voor de groeperingen die uitsluitend zijn samengesteld uit huisartsen die hun erkenning als huisarts zoals bedoeld in artikel 1, § 2, 1°, bekomen hebben in de loop van het tweede of derde kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de tussenkomst wordt aangevraagd. § 3. De in § 1 en § 2 vermelde minimumaantallen beheerde globaal medische dossiers worden verminderd met 20 % voor de jaren 2007 en 2008. § 4. Indien de tewerkstelling voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 4quater zich niet uitstrekt over het volledige kalenderjaar, is de tussenkomst verschuldigd pro rata aan het aantal volledige maanden tewerkstelling.

Indien een groepering gedurende een deel van een kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4sexies, § 1, 1° of 2°, is de tussenkomst verschuldigd pro rata aan het aantal maanden gedurende dewelke aan die voorwaarden is voldaan. § 5. De bedragen vermeld in § 1 worden op 1 januari van elk jaar aangepast op grond van de evolutie, tussen 30 juni van het voorlaatste jaar en 30 juni van het vorige jaar, van de waarde van de gezondheidsindex, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 december 1997 tot bepaling van de toepassingsmodaliteiten voor de indexering van de prestaties in de regeling van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. »

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IV ingevoegd dat de artikelen 5 tot en met 8 van het besluit bevat en met als titel « Hoofdstuk IV. Slotbepalingen ».

Art. 7.De tussenkomsten bedoeld in Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan, zoals ingevoegd bij dit besluit, hebben slechts betrekking op de loonkosten die worden betaald vanaf 1 januari 2007.

De aanvragen voor de loonkosten met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 kunnen worden ingediend tot het einde van de derde maand na de maand waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 8.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Middenstand en Landbouw en Onze Minister van Tewerkstelling zijn, elk voor wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 12 augustus 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van K.M.O., Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET

^