gepubliceerd op 14 september 2000
Koninklijk besluit betreffende de financiële betrekkingen met Birma/Myanmar
12 AUGUSTUS 2000. - Koninklijk besluit betreffende de financiële betrekkingen met Birma/Myanmar
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel de toepassing van de maatregelen die genomen werden door de Raad van de Europese Unie in Verordening (EG) nr. 1081/2000 van 22 mei 2000 inzake een verbod op de verkoop en de levering aan, en de uitvoer naar Birma/Myanmar, van uitrusting die voor binnenlandse repressie of terrorisme kan worden gebruikt, en betreffende het bevriezen van de middelen van bepaalde personen die in dat land belangrijke regeringsposten bekleden.
Artikel 7 van deze verordening stelt dat elke Lid-Staat bepaalt welke sancties van toepassing zijn indien de bepalingen ervan worden overtreden.
Bij gebrek aan een wet die de uitvoerende macht bevoegd maakt voor de tenuitvoerlegging van maatregelen uitgevaardigd door de Raad van de Europese Unie, dient voor de uitvoering van de bovenvermelde verordening gesteund te worden op de wetgeving inzake deviezencontrole.
Naar analogie met de maatregelen genomen in het raam van de embargo's tegen Irak, Libië, en de Federale Republiek van Joegoslavië kan Uwe Majesteit, op basis van artikel 1, eerste lid, van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de controle op den wissel, de controle inrichten op om het even welke overdracht van goederen en waarden tussen België en het buitenland.
Met het oog hierop worden de wisselverrichtingen, het kapitaalverkeer en de financiële overdrachten van om het even welke aard onderworpen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1081/2000 van de Raad van 22 mei 2000 inzake een verbod op de verkoop en de levering aan en de uitvoer naar Birma/Myanmar van uitrusting die voor binnenlandse repressie of terrorisme kan worden gebruikt, en betreffende het bevriezen van de middelen van bepaalde personen die in dat land belangrijke regeringsposten bekleden inzonderheid het bevriezen van de middelen van de hogere leden van de Nationale Raad voor Vrede en Ontwikkeling, van Birmese autoriteiten in de toeristische sector en van de hogere leden van de krijgsmacht, de regering en de veiligheidstroepen, alsmede van hun gezinsleden.
De Minister van Financiën is bevoegd voor de organisatie en het treffen van elke maatregel die tot doel heeft de uitvoering van dit besluit te verzekeren.
De inwerkingtreding van het besluit is met terugwerkende kracht voorzien om het tijdperk na de inwerkingtreding van de EG-verordening te beslaan, zijnde 24 mei 2000.
De hoogdringendheid van het besluit wordt verantwoord.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Financiën, D. REYNDERS
12 AUGUSTUS 2000. - Koninklijk besluit betreffende de financiële betrekkingen met Birma/Myanmar ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Verordening (EG) Nr. 1081/2000 van de Raad van 22 mei 2000 betreffende een verbod op de verkoop en de levering aan en de uitvoer naar Birma/Myanmar van uitrusting die voor binnenlandse repressie of terrorisme kan worden gebruikt, en betreffende het bevriezen van de middelen van bepaalde personen die in dat land belangrijke regeringsposten bekleden;
Gelet op de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de controle op den wissel, gewijzigd bij de besluitwetten van 16 maart 1945 en 4 juni 1946 en bij de wetten van 23 december 1974 en 2 januari 1991, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, en artikel 5;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende de aanhoudende ernstige en systematische schendingen van de mensenrechten door de Birmese autoriteiten, met name de voortdurende en geïntensiveerde onderdrukking van de burgerrechten en politieke rechten en het feit dat de overheid geen maatregelen neemt ten gunste van een nationale verzoening;
Overwegende dat de interne situatie ernstig achteruit blijft gaan, dat de militanten van de oppositie, in het bijzonder de verkozen vertegenwoordigers van het Parlement, aangehouden blijven en het voorwerp uitmaken van ontoelaatbare intimidaties;
Overwegende dat, niettegenstaande internationale druk, alles er op wijst dat de Birmese autoriteiten alles in het werk stellen om hun macht te behouden;
Overwegende dat de Verordening (EG) nr. 1081/2000 van de Raad van 22 mei 2000 verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke Lid-Staat; dat zij in werking is getreden op 24 mei 2000, de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (nr. L 122/29) en dat het niet-naleven van haar bepalingen zo vlug mogelijk na haar inwerkingtreding moet kunnen worden bestraft; dat deze strafmaatregelen dus onverwijld toepasselijk dienen te worden gemaakt;
Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De wisselverrichtingen, het kapitaalverkeer en de financiële overdrachten van om het even welke aard worden onderworpen aan de bepalingen van de Verordening (EG) Nr. 1081/2000 van de Raad van 22 mei 2000 betreffende een verbod op de verkoop en de levering aan en de uitvoer naar Birma/Myanmar van uitrusting die voor binnenlandse repressie of terrorisme kan worden gebruikt, en betreffende het bevriezen van de middelen van bepaalde personen die in dat land belangrijke regeringsposten bekleden.
Art. 2.De Minister van Financiën is bevoegd voor de organisatie en het treffen van elke maatregel voor de uitvoering van de in artikel 1 beoogde verordening.
Art. 3.De sancties voorzien in de besluitwet van 6 oktober 1944 zijn van toepassing.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking met ingang van 24 mei 2000.
Art. 5.Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 12 augustus 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Financiën, D. REYNDERS