Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 januari 2006
gepubliceerd op 17 januari 2006

Koninklijk besluit tot toepassing van titel IV van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2006014008
pub.
17/01/2006
prom.
11/01/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven


VERSLAG AAN DE KONING Sire, A. Hoofdlijnen van de tenuitvoerlegging van de wet van 21 maart 1991 Het onderhavige koninklijk besluit heeft hoofdzakelijk betrekking op de volgende elementen : - de procedure en voorwaarden voor de toekenning, de weigering en de intrekking van de individuele vergunning voor de levering van de niet voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele postdienst, alsook de duur en de voorwaarden voor de overdracht ervan; - de interne analytische boekhouding en de berekening van de kostprijs van de universele postdienst die door de aangewezen leverancier van de universele postdienst verleend wordt; - de tariefevolutie van de universele postdienst; - de inhoud en de vereisten die verbonden zijn met de universele postdienst; - het aanzienlijk aantal geadresseerden inzake direct mail; - het Compensatiefonds voor de universele postdienst.

De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, werd op 16 april 2003 door de Minister van Overheidsbedrijven en Participaties verzocht om hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven », heeft op 9 juli 2003 zijn advies gegeven.

Het onderhavige besluit houdt rekening met alle opmerkingen van de RvSt onder voorbehoud van hetgeen volgt : I. Algemene opmerkingen over titel II. Procedure en voorwaarden voor de toekenning, de weigering en de intrekking van de individuele vergunning voor de levering van de niet-voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele postdienst, alsook de duur en de voorwaarden voor de overdracht ervan (gebrek aan beroepsmogelijkheden bij gedeeltelijke of volledige weigering, alsook bij intrekking van de individuele vergunning).

Het feit dat het onderhavige koninklijk besluit niet voorziet in een mogelijkheid tot beroep bij gedeeltelijke of volledige weigering, alsook bij intrekking van de individuele vergunning moet niet worden opgelost in het koninklijk besluit. Die leemte wordt namelijk aangevuld door artikel 2, § 1, van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

II. Opmerking in verband met titel III. - Interne analytische boekhouding en berekening van de kostprijs van de universele dienst die wordt verleend door de aangewezen leverancier van de universele dienst (artikel 26, § 1) Artikel 144decies, § 7, van de wet van 21 maart 1991, dat bepaalt dat het Instituut vóór 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar dat het voorwerp heeft uitgemaakt van voorschotten, het definitieve bedrag publiceert van de participatie van elk van de bijdragers in het compensatiefonds, is gewijzigd bij artikel 414 van de programmawet van (Titel IX, Telecommunicatie en Post, Hfst. IV, Wijzigingen aan de wet van 21 maart 1991). Dat artikel schrijft voor dat de woorden "Voor 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar dat het voorwerp heeft uitgemaakt van voorschotten" worden vervangen door de woorden "Ten laatste op de datum bepaald door de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit". De datum van 30 september blijft dus gehandhaafd.

III. Opmerking in verband met titel V. - Inhoud en eisen in verband met de universele dienst. (artikel 37) De verplichting van de leveranciers van niet-voorbehouden diensten de deel uitmaken van de universele dienst om aan het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie een jaarverslag voor te leggen over de dienst voor onbestelbare zendingen is noch buitensporig noch ongerechtvaardigd. De inhoud van dat verslag, namelijk het aantal en de aard van de onbestelde postzendingen, alsook de toegepaste behandelingsprocedure maken het mogelijk de naleving van de essentiële eisen na te gaan (het vertrouwelijke karakter van de brievenpost, de veiligheid van het netwerk met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen), alsook de termijnen voor het bewaren van de onbestelbare zendingen (artikel 35, 6°, de punten a en b van het onderhavige besluit).

Aangaande de opmerking van de Raad van State in haar advies van 21 december 2005, nummer 39.590/4, dat het verzoek om advies voorbarig is voor wat betreft de artikelen 8, § 1, 12, § 2, 3e lid, 17, § 3, 18, 20, 1e lid, 28, 29, 30, 31, 32 en 44, § 2, kan opgemerkt worden dat er op 21 december 2005 in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wel degelijk een rechtsgrond bestond voor deze bepalingen.

Meer in het bijzonder ging het over artikel 144unodecies (methode voor de berekening van de kosten van de universele dienst), artikel 144nonies in fine (de aangewezen leverancier van de universele dienst moet de onevenredig last aantonen) en artikel 144ter, § 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Artikel 42 werd ingevolge de opmerking van de Raad van State aangepast.

M.b.t. de opmerking van de Raad van State aangaande artikel 44 is het zo dat dit artikel de overgang regelt tussen de huidige situatie en het regime dat ingevoerd wordt bij artikel 31 en 32 van dit besluit dat de tariefverhogingen van welbepaalde universele postdiensten van De Post moduleert volgens een tariefformule. Krachtens artikel 44 wordt de werking van de tariefformule voor het meest courante product, zijnde stukpost - briefwisseling gefrankeerd aan het volle tarief, tijdelijk beperkt : nl. in 2007 mag De Post hiervoor geen tariefverhogingen doorvoeren en in 2008 wordt de prijsstijging voor binnenlandse stukpost - briefwisseling gefrankeerd aan het volle tarief geplafonneerd op 0,54 euro. Dit laat aan de consumenten toe zich voor te bereiden op de toepassing van de tariefformule en de gevolgen daarvan in te calculeren. Hierdoor wordt vermeden dat de eis van betaalbaarheid van de tarieven voor universele postdiensten geformuleerd in artikel 144ter, § 1, 1°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven in het gedrang zou komen door onverwachte en bruuske prijsstijgingen die volgen op tariefverhogingen die reeds werden toegepast voorafgaand aan de publicatie en inwerkingtreding van dit besluit, namelijk in februari 2006.

B. Structuur van het koninklijk besluit TITEL I. - Definities Deze titel, die de verschillende definities bevat die in dit besluit gebruikt worden, omvat bepaalde definities van de wet alsook andere die eraan toegevoegd worden.

TITEL II. - Procedure en voorwaarden voor de toekenning, weigering en intrekking van de individuele vergunning voor de levering van de niet-voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele postdienst, alsook de duur en de voorwaarden voor de overdracht ervan Deze titel strekt ertoe de voorwaarden vast te stellen voor de toekenning, de weigering en de intrekking van de individuele vergunning voor de levering van niet-voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele dienst, alsmede de duur en de voorwaarden voor de overdracht ervan, zodat de houder van zo'n vergunning alle niet-voorbehouden postactiviteiten kan uitoefenen die deel uitmaken van de universele dienst.

De procedure die moet worden gevolgd voor de toekenning van een dergelijke vergunning omvat een aangifte van de postdiensten door de aanvrager van een vergunning, ongeacht of hij reeds diensten verstrekt of voornemens is te verstrekken.

Afhankelijk van de modaliteiten van de postdienst die zij aanbieden dienen aanbieders van pakketdiensten een vergunning aan te vragen. Het is namelijk zo dat de universele postdienst een basisdienst is, zoals bij voorbeeld het Kilopost-product van De Post. Vaak zal een aanbieder van pakketdiensten bijkomend bij deze basisdienst toegevoegde waarde diensten leveren. Zo kan hij bijvoorbeeld een uitzonderlijk snelle levering garanderen, het ophalen buiten de kantooruren aanbieden, enz... De geleverde postdienst kan aldus sterk verschillen van de basisdienst en als dusdanig geen onderdeel uitmaken van de universele postdienst in welk geval het niet nodig is om een licentie te bezitten alvorens de dienst mag aangeboden worden.

Concreet zal de betrokken aanbieder zich tot het BIPT dienen te richten om een aangifte te doen dan wel om een vergunning aan te vragen. De aanbieders van pakketdiensten dienen na te gaan of de door hen geleverde dienst voldoende verschilt van de universele basisdienst. I.f.v het resultaat van deze afweging vraagt de aanbieder in kwestie een vergunning aan of doet hij een aangifte. Het BIPT gaat op dat ogenblik na of de juiste optie (vergunning of aangifte) gekozen wordt.

Bij de bovenvermelde beoordeling kan de betrokken aanbieder een beroep doen op de mededeling van het BIPT van 11 februari 2004 en de adviezen van het BIPT aangaande de universele dienst. De mededeling van februari 2004 bevat een aantal criteria die toelaten om te oordelen of een postdienst al dan niet sterk verschilt van de basisdienst. Deze criteria zijn o.a. een individuele behandeling van de zending, een snellere behandeling ten gevolge van een individuele behandeling, een contractueel gegarandeerde levering van de bestelling of de mogelijkheid om een bewijs van levering te bekomen.

TITEL III. - Interne analytische boekhouding en berekening van de kostprijs van de universele dienst die door de aangewezen leverancier van de universele dienst verleend wordt Deze titel beoogt : - de postdiensten in vier categorieën te verdelen, namelijk de drie categorieën die in de wet van 21 maart 1991 vermeld zijn, plus een specifieke categorie voor de taken van openbare dienst; - de boekhoudkundige elementen die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de kostprijs van de universele dienst aan te duiden; - de methode voor de berekening van de kostprijs van de universele dienst, de eventuele last die vergoed dient te worden, alsook de nadere regels voor de publicatie ervan, vast te stellen.

Bovendien worden in deze titel bijkomende verduidelijkingen aangebracht betreffende : - de aanpassing van de interne analytische boekhouding van de aangewezen leverancier van de universele dienst om aan het Instituut de nodige gegevens te bezorgen voor de controle van de berekening van de kostprijs van de universele dienst zoals dit werd uitgevoerd door de aangewezen leverancier van de universele dienst. Dankzij deze titel kan men bovendien over voldoende gedetailleerde inlichtingen beschikken over de interne boekhoudsystemen van de aangewezen leverancier van de universele dienst en over de boekhoudkundige gegevens die op haar verzoek aan de Europese Commissie bezorgd moeten worden; - de controle door een bevoegde instantie op de analytische boekhouding van de aangewezen leverancier van de universele dienst en de publicatie van de jaarlijkse conformiteitverklaring; - de inlichtingen die de aangewezen leverancier van de universele dienst elk jaar aan het Instituut moet bezorgen om de kostprijs van de universele dienst te kunnen controleren;

Alle boekhoudkundige, financiële en andere gegevens die door de aangewezen leverancier van de universele dienst aan het Instituut verstrekt worden, zijn vertrouwelijk; - de nadere regels voor de publicatie van de resultaten van de berekening van de last die door het Compensatiefonds vergoed dient te worden aan de aangewezen leverancier van de universele dienst en van het bedrag van het aandeel van de bijdragende operatoren.

TITEL IV. - Tariefevolutie van de universele postdienst Deze tekst beantwoordt aan § 3 van artikel 144ter dat bepaalt dat de tarieven van de in dat artikel opgesomde postdiensten elke dienst die deel uitmaakt van de verstrekking van de universele postdienst evolueren volgens een formule die wordt vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van het Instituut.

De tekst stelt de formules vast die van toepassing zijn op de verschillende soorten diensten van de aangewezen leverancier van de universele dienst.

Hij verzoent twee principes met elkaar : de eerbiediging van de autonomie van de aangewezen leverancier van de universele dienst wat zijn tariefstrategie betreft en de bescherming van de consument.

Doordat de vergunninghouders concurre-rende diensten aanbieden en vrijgesteld zijn van dezelfde verplichtingen die opgelegd zijn aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst, geschiedt de tariefregeling die op hen van toepassing is volgens dezelfde formule als die welke wordt toegepast op de aangewezen leverancier van de universele postdienst voor de diensten die hij in concurrentie verstrekt binnen de universele dienst. Dit belet echter niet dat hun tarieven ook op de kosten gebaseerd zijn.

TITEL V. - Inhoud en vereisten die verbonden zijn met de universele postdienst Deze titel voorziet in kwaliteitsnormen die zowel door de aangewezen leverancier van de universele dienst als door de vergunninghouder nageleefd moeten worden.

Wat de aangewezen leverancier van de universele postdienst betreft, wordt de nadruk gelegd op de toegang tot het postnetwerk, de naleving van de kwaliteitsnormen inzake distributie van prioritaire zendingen en informatie aan het clientèle.

De vergunninghouder is onderworpen aan sommige kwaliteitscriteria die moeten worden opgenomen in de algemene verkoopsvoorwaarden.

TITEL VI. - Aanzienlijk aantal geadresseerden inzake direct mail Deze titel VI vult de definitie aan van direct mail die geformuleerd is in artikel 131, 12°, van de wet.

TITEL VII. - Compensatiefonds voor de universele postdienst De artikelen 39 tot 42 van het besluit verduidelijken en vervolledigen de bepalingen van hoofdstuk Vquater van de wet, dat de artikelen 144nonies tot 144unodecies van de wet bevat.

Dit fonds wordt opgericht om de universele postdienst, bedoeld in artikel 142 van de wet, te financieren.

C. Artikelsgewijze bespreking TITEL I. - Definities Artikel 1 Verwijst naar de definities die vermeld zijn in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

TITEL II. - Procedure en voorwaarden voor de toekenning, de weigering en intrekking van de individuele vergunning voor de levering van niet-voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele postdienst, alsmede de duur en de voorwaarden voor de overdracht ervan Artikel 2 Behoeft geen commentaar.

Artikel 3 Het feit dat de aanvrager kan worden gehoord wanneer hij erom verzoekt, zowel indien een ontwerp van vergunning door het Instituut wordt opgesteld, als in het geval dat het Instituut overweegt een vergunningsaanvraag te weigeren, wijst op de naleving van het principe van goed bestuur. Los van het recht om opmerkingen te maken, biedt de Raad van het BIPT aan iedere persoon die rechtstreeks en persoonlijk betrokken is bij een besluit, de mogelijkheid om vooraf te worden gehoord (artikel 19, wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.) Artikel 4 Behoeft geen commentaar.

Artikel 5 Stelt de voorwaarden vast in verband met de duur en de voorwaarden inzake beëindiging van de vergunning.

Artikel 6 Stelt de voorwaarden vast voor de overdracht van de vergunning.

Artikel 7 Stelt de voorwaarden vast voor de beëindiging van de vergunning.

TITEL III. - Interne analytische boekhouding en de berekening van de kostprijs van de universele dienst die wordt verleend door de aangewezen leverancier van de universele dienst Artikel 8 De wet van 21 maart 1991 maakt een onderscheid tussen vier categorieën van diensten : de voorbehouden diensten, de niet-voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst en de niet-voorbehouden diensten die geen deel uitmaken van de universele dienst, en een vierde categorie, namelijk die van de openbare diensten.

Ter herinnering : de openbare diensten zijn diensten die de aangewezen leverancier van de universele dienst dient te verlenen in het kader van het beheerscontract.

Dit aanvullende onderscheid is belangrijk want volgens de bewoordingen van het beheerscontract wordt de universele postdienst beschouwd als deel van de taken van openbare dienst. Welnu, hoewel volgens dat contract een overeenkomst tussen de staat en de aangewezen leverancier van de universele dienst het mogelijk maakt dat sommige verrichtingen verstrekt worden tegen een prijs die onder de kostprijs ligt, en op wettelijke basis aangerekend worden aan de staat, mogen een zeker aantal andere diensten, waaronder het grootste deel van de universele postdienst, niet onder die facturering vallen. Volgens de wet van 21 maart 1991 kan het deficit van de universele dienst dan worden vergoed door de tegemoetkoming vanwege het Compensatiefonds voor de universele postdienst.

Daarom is het van essentieel belang om de twee categorieën van taken van elkaar te scheiden en goed te identificeren in de interne boekhouding van de aangewezen leverancier van de universele postdienst, en dit om alle onduidelijkheid te vermijden op het stuk van de terugbetaling, zowel bij de kostenberekening als op het niveau van de nadere regels voor de tegemoetkoming.

De diensten met een postaal karakter waarvan het tekort aan de staat mag worden aangerekend zullen deel uitmaken van de categorie van de openbare diensten, zoals blindenschrift, geadresseerd verkiezingsdrukwerk, alsook abonnementen en de verdeling van tijdschriften, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, punt e), van de wet van 26 december 1956 op de postdienst, terwijl de overige postdiensten, dit wil zeggen de meerderheid, deel zullen uitmaken van de categorie van de voorbehouden (post)diensten of van de categorie van de niet-voorbehouden (post)diensten. De verdeling van de kranten die niet beantwoorden aan de voormelde beperkende voorwaarden vallen onder de categorie van de niet-voorbehouden universele postdiensten.

Artikel 9 De bepaling vermeld in § 1 is essentieel. Een onderverdeling die door de aangewezen leverancier van de universele dienst wordt gemaakt en die voornamelijk gebaseerd zou zijn op de tariefstructuren die gepubliceerd zijn in de brochures of die toegepast zijn in de overeenkomsten, kan immers ontoereikend blijken om op het niveau van sommige diensten het deel van die diensten dat onder de categorie van de voorbehouden diensten valt te onderscheiden van het deel dat onder de categorie van de niet-voorbehouden diensten valt.

In zulke gevallen moet de aangewezen leverancier van de universele dienst zijn analytische boekhouding aanpassen. De uitsplitsing moet voldoende ver gaan om overeen te stemmen met de prijs- en gewichtsgrenzen. Dit betekent dat een zeker aantal producten en diensten meer moeten worden uitgesplitst dan in de nomenclatuur zoals die opgenomen is in de "Catalogus van de diensten die door de aangewezen leverancier van de universele dienst worden aangeboden", die gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad of in de brochures die voor de gebruikers bestemd zijn. § 1 preciseert ook duidelijker dan artikel 144sexies dat de kosten moeten worden verdeeld over alle diensten die behoren tot elk van de 4 categorieën van diensten. In het bijzonder is die bepaling zelfs van toepassing op de diensten in volledige concurrentie. De kosten mogen in ieder geval niet volledig bij één categorie worden geboekt.

De technische moeilijkheden waarvan sprake in § 2 hebben in essentie betrekking op de verzameling van de nodige statistische gegevens en op de aanpassing van het kostensysteem, zodat dit laatste die nieuwe gegevens kan gebruiken. Dergelijke wijzigingen zijn niet onmiddellijk.

Daarom wordt een termijn van een jaar toegestaan om een definitieve oplossing uit te werken.

Artikel 10 § 1 neemt de bepaling over van artikel 144septies van de wet waarbij duidelijk wordt gewezen op de frequentie van de controle.

Er wordt expliciet bepaald dat een beroep wordt gedaan op de diensten van het College van Commissarissen. Dat College heeft immers al van de toezichthoudende minister van de aangewezen leverancier van de universele dienst de opdracht gekregen om de financiële jaarrekening te onderzoeken. Daarom kan de controle op de analytische boekhouding een aanvulling vormen op de eerste opdracht.

De controle die het College van Commissarissen zal moeten uitoefenen, heeft betrekking op het onderzoek van de financiële analytische boekhouding (conformiteitverklaring).

De opdracht zou vooral de analyse inhouden van de voorlopige verdeelsleutels, van de toegepaste methodologie of van de verzameling van statistische gegevens. Het Instituut kan dus een beroep doen op deskundigen indien de methodologie wordt gewijzigd.

Artikel 11 Deze bepaling behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 12 De bepaling geeft verduidelijking over artikel 144unodecies § 1 van de wet die de methode vaststelt voor de berekening van de kostprijs van de universele dienst.

De kostentoerekening volgens de methodologie "FDC -Fully Distributed Cost" waarvan sprake in § 1 blijkt vandaag de best mogelijke oplossing. Die keuze sluit perfect aan bij het boekhoudkundige systeem dat nu bij de aangewezen leverancier van de universele dienst is ingesteld en maakt het mogelijk om de geleidelijke herstructurering ervan te volgen zonder ingrijpende veranderingen. In artikel 13, punt 2 van Richtlijn 97/67/EG van het Europese Parlement en de Raad van 15 december 1997 wordt immers de manier beschreven waarop de kosten worden verdeeld tussen de voorbehouden en de niet-voorbehouden diensten. Die verplichting is overigens als zodanig overgenomen in artikel 144sexies, § 1, van de Belgische wet en past perfect bij de FDCmethodologie.

Dat systeem van interne analytische boekhouding is wijdverspreid, met name in de postsector, zoals is aangetoond door de enquêtes die in de verschillende Europese landen gehouden zijn bij de voorbereiding van dit koninklijk besluit. Het systeem is redelijk gemakkelijk toe te passen en biedt het niet te verwaarlozen voordeel dat het kan worden verzoend met de algemene financiële boekhouding. § 2 impliceert dat enkel rekening wordt gehouden met de operationele kosten. De financiële en uitzonderlijke lasten komen niet in aanmerking voor de berekening van de kostprijs van de universele dienst. § 2 voorziet in de berekening van een billijke vergoeding van het kapitaal door de WACC-methode toe te passen ("WACC - Weighted Average Cost of Capital"). Die methode wordt al veel gebruikt in andere sectoren die geheel of gedeeltelijk geliberaliseerd zijn, maar wel gereguleerd zijn (telecommunicatie, elektriciteit, gas).

Op te merken valt dat de postsector een domein vormt waar een groot deel van de activiteit nog traditioneel blijft. Die sector blijft zeer arbeidsintensief terwijl de kostprijs van de investeringen in infrastructuur redelijk is. Daarom zal de vergoeding van het kapitaal heel bescheiden zijn in vergelijking met de exploitatiekosten. § 3 impliceert dat de winstmarges die eventueel zouden kunnen worden toegepast bij de interne facturering tussen entiteiten van de aangewezen leverancier van de universele dienst, buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het boeken van de kosten.

Artikel 13 De §§ 1 en 2 maken het verschil duidelijk tussen enerzijds de kostprijs van de universele dienst en anderzijds de last die door de universele dienstverplichtingen wordt gevormd. In het eerste geval boekt men alle kosten van de diensten die behoren tot de al of niet voorbehouden universele sector, terwijl men in het tweede geval enkel de verliezen boekt van de deficitaire diensten.

Artikel 14 Deze definitie behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 15 Deze bepaling houdt in dat enkel de inkomsten uit verkopen en verrichtingen in aanmerking worden genomen. De financiële opbrengsten en uitzonderlijke opbrengsten blijven buiten beschouwing voor de berekening van de last waarvan sprake in artikel 13 en die door de universele dienstverplichtingen wordt gevormd, alsook voor de berekening van de in artikel 14 gedefinieerde winst van de voorbehouden diensten.

Artikel 16 Na de definities van de kostprijs van de universele dienst, de last die wordt gevormd door de universele dienstverplichtingen en de winst van de voorbehouden diensten, voert § 1 een vierde definitie in : die van de onevenredige last, rekening houdende met de voorbehouden diensten, aangehaald in artikel 144nonies, § 2. Die last wordt ook bestempeld als de kosten van de resterende universele dienst die moeten worden gedekt, volgens artikel 144decies, § 2, van de wet.

Die onevenredige last is gelijk aan de last die wordt gevormd door de universele dienstverplichtingen, verminderd met de winst uit de voorbehouden diensten. Het moet worden benadrukt dat men voor de berekening van de verliezen rekening houdt met alle diensten, ongeacht of die tot de voorbehouden universele dienst behoren of niet. Bij de berekening van de winst daarentegen wordt enkel rekening gehouden met de diensten die onder de voorbehouden universele dienst vallen. Er moet opgemerkt worden dat deze onevenredige last wordt berekend voor de gehele universele dienst en niet voor bepaalde delen van de universele dienst.

Over de definitie en de manier waarop de te compenseren bijkomende last wordt berekend, biedt Richtlijn 97/67/EG van het Europese Parlement en de Raad van 15 december 1997 geen verduidelijking. De richtlijn gaat er enkel van uit dat het behoud van een geheel van diensten die kunnen worden voorbehouden gerechtvaardigd blijkt om de werking van de universele dienst in omstandigheden van financieel evenwicht te waarborgen. De methodologie die de bijkomende last als gevolg van de universele dienst definieert als de som van de verliezen van de verschillende deficitaire producten van de al of niet voorbehouden universele dienst en die de eventuele te compenseren financiële last definieert als die bijkomende last, verminderd met de som van de winsten uit de verschillende winstgevende producten van de voorbehouden sector, is dus perfect aanvaardbaar.

Bovendien beschikt de aangewezen leverancier van de universele dienst, door zijn statuut zelf, onvermijdelijk over een zeer ruim gamma van diensten. In combinatie met zijn alomtegenwoordigheid op het terrein, biedt die welgevulde catalogus hem een vaststaand concurrentievoordeel om het deel van de klanten te behouden en aan zich te binden die er de voorkeur aan geven zich te blijven wenden tot een enkele leverancier die in staat is om op al hun verzoeken in te gaan, liever dan hun gewoonten te veranderen en hun behoeften te spreiden over verschillende leveranciers die in verschillende segmenten gespecialiseerd zijn, zelfs wanneer de tarieven van die laatste daarbij voordeliger zijn.

Bepaalde tariefverminderingen die de aangewezen leverancier van de universele dienst toepast in individuele tariefakkoorden kunnen door het Instituut, naar aanleiding van de bepaling van de kost van de onevenredige last van de universele dienstverlening, niet in rekening gebracht worden voor het compensatiefonds.

De aangewezen leverancier kan de kosten die zij vermijdt door het feit dat de klant activiteiten uitvoert en die niet meer hoeven uitgevoerd te worden door de aangewezen leverancier, weerspiegelen in de tariefbepaling van de individuele tariefakkoorden.

Daarnaast kan de situatie voorkomen dat de aangewezen leverancier bepaalde tarieven van diensten die behoren tot de universele dienst, onder kostprijs dient aan te bieden om het betaalbaar karakter van de tarieven te respecteren. Hierbij kan het voorkomen dat het toegepaste tarief lager is dan een tarief dat een loutere kostenvermijding weerspiegelt. In dit geval kan het Instituut immers tussenbeide komen om het betaalbare karakter van de tarieven te garanderen.

Bij de bepaling van de kost van de onevenredige last van de universele dienst heeft het Instituut de mogelijkheid tariefverminderingen in individuele tariefakkoorden die verder gaan dan een tarief dat overeenkomt met de eis van betaalbaarheid, niet in rekening te nemen in de mate dat deze tariefverminderingen niet het gevolg zijn van de toepassing van de beperkingen inzake tariefwijzigingen die opgelegd worden in Titel IV van dit besluit.

Artikel 17 Artikel 12, § 1, bepaalt dat de boeking van de kosten ten behoeve van de berekening van de kostprijs van de universele dienst volgens de "FDC -Fully Distributed Cost"-methode geschiedt (volledige kostentoewijzing). Die bepaling stemt overeen met de wijze waarop de kosten worden verdeeld in de interne boekhouding van de aangewezen leverancier van de universele dienst, beschreven in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 97/67/EG van het Europese Parlement en de Raad van 15 december 1997, omgezet door artikel 144sexies, § 1, in de Belgische wet.

Toch bestaat er over de problematiek van de last van de universele postdienst geen consensus onder de operatoren, regulatoren, onafhankelijke deskundigen en de Europese Commissie. De berekening van die last kan steunen op een FDC-kostensysteem of op een ander systeem ("NAC - Net Avoidable Cost", "LRIC - Long Run Incremental Cost",...).

Op dat vlak zijn er Europese verplichtingen noch aanbevelingen. Er is niets op tegen om een kostensysteem op te zetten (ander dan FDC) dat specifiek is toegespitst op de berekening van de meerkosten van de universele dienst. Momenteel laat de Commissie de vrije wil aan de lidstaten en hun regelgevende instanties.

De FDC-methodologie wordt momenteel als de meest aanbevelenswaardige beschouwd voor België, zoals benadrukt is in de commentaren op artikel 12, § 1. Rekening houdende met de constante ontwikkeling van de kostenanalysemethodes en met de evolutie van de Europese reglementering en of aanbevelingen, zou men evenwel binnen enkele jaren kunnen overgaan tot een nieuwe evaluatie van het gebruik van de NAC- of zelfs LRIC-methodologie.

De NAC-methodologie lijkt geschikt. Om essentieel technische redenen kan die echter niet snel worden ingevoerd in de huidige omstandigheden. Daarbij wordt immers een beroep gedaan op een zeer fijne onderverdeling die met name aan het begrip "product" of "dienst", het begrip "route" toevoegt, d.i. de weg die werkelijk door het product of de dienst wordt afgelegd van oorsprong tot eindbestemming.

In elk geval wordt het verkieslijk geacht om eerst te beginnen met een FDC-systeem met historische kosten ("HCA -Historical Cost Accounting"), dan huidige kosten ("CCA -Current Cast Accounting") en daarna over te stappen op meer geavanceerde methodes die rekening houden met efficiëntie.

De §§ 1 en 2 sluiten niet uit dat eerder van methodologie kan worden veranderd, op initiatief van de Koning op het advies van het Instituut. De opzegtermijnen en het tijdschema voor de uitvoering moeten rekening houden met zowel de tijd die de leverancier nodig heeft om een geschikt systeem voor analytische boekhouding operationeel te maken als de tijd die het Instituut nodig heeft om zijn kostenmodel aan te passen.

Artikel 18 Deze bepaling behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 19 § 1 benadrukt het feit dat de tegemoetkoming van het Compensatiefonds nooit automatisch geschiedt. De aangewezen leverancier van de universele dienst moet daar uitdrukkelijk om verzoeken en het verzoek rechtvaardigen. Het Instituut is op dat gebied dus niet bevoegd om het initiatief te nemen.

Artikel 20 Die bepaling verduidelijkt artikel 144unodecies, § 1, van de wet wat betreft de inlichtingen die aan het Instituut moeten worden verstrekt.

Het elektronische formaat is nodig om het Instituut of de expert die het zou bijstaan ertoe in staat te stellen de gegevens rechtstreeks te verwerken door middel van software, in het bijzonder een kostenmodel dat de geautomatiseerde berekening mogelijk maakt van de eventuele, door het Compensatiefonds te compenseren last, na invoer van het bestand bedoeld in artikel 19, § 1, en dat waarvan sprake is in artikel 22.

Artikel 21 Het vierde gedachtestreepje van artikel 21, § 1, vereist exploitatie afschrijvingen per product om op het niveau van elk product de waarde van de te vergoeden activa te kunnen toewijzen en dus uiteindelijk de kapitaalkosten.

Het verslag waarvan sprake in artikel 21 § 2, heeft tot doel het Instituut te helpen, enerzijds bij de verificatie van de evolutie van jaar tot jaar en, anderzijds bij de controle op de naleving van de bepalingen van artikel 12, § 3.

Diensten welke al meer dan drie jaar niet meer bestaan, mogen definitief uit het model worden verwijderd.

De zeer restrictieve bepalingen van artikel 21, § 3 zijn gerechtvaardigd door het feit dat het bestand moet worden ingevoerd en door het hierboven vermelde kostenmodel moet worden verwerkt.

Artikel 22 Deze bepaling behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 23 Deze bepaling behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 24 Het bedrag van het te vergoeden kapitaal, vermeld in alinea 2 komt overeen met de waarde van de gereguleerde activa ("RAB - Regulatory Asset Base"). De term "gereguleerd" verwijst in de context van de berekening van de kostprijs van de universele dienst naar de activa die worden gebruikt voor de levering van de (al of niet voorbehouden) universele dienst.

Artikel 25 Deze bepaling behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 26 Die bepalingen preciseert artikel 144decies, § 3 en 7, van de wet.

Globaal is artikel 26 in zijn geheel maar toepasselijk als het Compensatiefonds daadwerkelijk geactiveerd wordt. § 1 voorziet enkel in de publicatie van de resultaten van de berekening van het Instituut indien het Compensatiefonds geactiveerd wordt om de aangewezen leverancier van de universele dienst te vergoeden voor de onevenredige last die hij gedragen heeft. Indien de leverancier geen tegemoetkoming van het fonds vraagt, wordt die transparantie niet noodzakelijk geacht, met name ten opzichte van de overige operatoren, omdat van hen geen bijdrage zal worden gevraagd.

Het Instituut zal de vertrouwelijkheid eerbiedigen van alle gegevens die haar worden overgezonden door de bijdragers in het Compensatiefonds.

Artikel 27 In § 2 wordt onder individueel aandeel verstaan het eigenlijke principe van het aandeel in het Compensatiefonds, alsook het bedrag van dat aandeel.

TITEL IV. - Tariefevolutie van de universele postdienst Artikel 28 Dit artikel behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 29 § 1 wijst erop dat alle gebruikers van de diensten die tot de al of niet voorbehouden universele dienst behoren, baat hebben bij de controle op het mechanisme van de tariefverhoging, ongeacht of zij de normale tarieven betalen (het volle tarief), de voorkeurtarieven dan wel de tarieven die in het kader van een overeenkomst passen.

Dat geldt ook voor de afgesloten overeenkomsten tussen de aangewezen leverancier van de universele dienst en zijn klanten. § 2 en § 3 biedt de aangewezen leverancier van de universele dienst de nodige flexibiliteit om een tariefbeleid op middellange termijn uit te stippelen, hetgeen met name in het concurrentiële klimaat van de niet-voorbehouden diensten nuttig is. § 4 en § 5 behoeven geen bijzondere commentaar.

Artikel 30 Punt 1° introduceert het begrip "kleingebruikerpakket", dat tegemoetkomt aan twee bezorgdheden.

Ten eerste omvat dat pakket diensten die courant worden gekocht door een kleine gebruiker, of die diensten nu voorbehouden zijn of niet. Zo worden bijvoorbeeld pakketten van minder dan 10 kg dikwijls door kleine zakelijke gebruikers verstuurd, terwijl zo een dienst toch niet voorbehouden is.

Ten tweede moeten die diensten worden gekocht onder voorwaarden die het niet toestaan om voorkeurtarieven te genieten of tarieven die in het kader van overeenkomsten verlaagd zijn.

De gewichtsgrenzen die gebruikt werden in het "kleingebruikers pakket" stemmen overeen met bepaalde gewichtscategorieën die De Post gebruikt in haar tariefbrochure.

Bovendien slaat het begrip "kleingebruikerpakket" enkel op de aangewezen leverancier van de universele dienst.

De bedoeling is om de kleine gebruiker te beschermen tegen een niet gecontroleerde tariefverhoging, aangezien hij niet in dezelfde situatie is en niet over dezelfde argumenten beschikt (bijvoorbeeld grote volumes) als de grotere klanten die voorkeurtarieven kunnen genieten of over prijzen kunnen onderhandelen in het kader van overeenkomsten.

Naast dat eerste type diensten definieert de tekst ook nog één andere soort diensten.

De artikelen 5 en 7 van het koninklijk besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst, die de begrippen « brieven » en « drukwerk » definiëren, blijven dus actueel.

Punt 2° heeft betrekking op de rest van de voorbehouden diensten.

Artikel 31 Die bepalingen hebben betrekking op de aangewezen leverancier van de universele postdienst.

Allereerst wordt de aandacht erop gevestigd dat de formules inzake tariefverhoging gebaseerd zijn op de evolutie van de consumptieprijzen, maar dat het het gezondheidsindexcijfer is dat in aanmerking wordt genomen in de formule die van toepassing is op het kleingebruikerpakket, terwijl het volledige indexcijfer toegepast wordt op alle overige diensten die niet in het pakket zitten.

Punt 1° bepaalt dat de jaarlijkse schommeling van het gezondheidsindexcijfer de maximumverhoging vormt die gemiddeld mag worden toegepast op alle diensten van het pakket. De wegingen in de formule bieden de flexibiliteit waardoor sommige diensten meer kunnen worden verhoogd indien andere in mindere mate worden verhoogd, zolang het gemiddelde gerespecteerd wordt. Die weging biedt een zekere bescherming aan de kleine gebruikers om te vermijden dat de aangewezen van de universele postdienst vooral de prijs van die producten/diensten verhoogt waarvan zij gebruikmaken. Zo ook verleent het begrip "basistarief' dezelfde soepelheid op het niveau van de tarieflijnen die samen een dienst vormen.

Het tarief van de dienst voor binnenlandse brieven (prioritaire zendingen) zou bijvoorbeeld gemiddeld meer kunnen worden verhoogd dan de toename van het gezondheidsindexcijfer, indien andere diensten in mindere mate worden verhoogd. Bovendien zouden binnen de binnenlandse brieven (prioritaire zendingen) de genormaliseerde brieven (prioritaire zendingen) meer kunnen worden verhoogd dan het gemiddelde van het tarief voor binnenlandse brieven (prioritaire zendingen) indien, ter compensatie, de verhoging van het tarief voor alle of sommige niet-genormaliseerde brieven (prioritaire zendingen) lager zou liggen dan dat gemiddelde. In de bijlage worden een voorbeeld gegeven.

In geval de aangewezen leverancier goed presteert wat betreft de kwaliteit van de dienstverlening, mag hij gebruikmaken van een kwaliteitsbonus om de prijzen bijkomend te verhogen.

N vertegenwoordigt alle diensten die in het pakket zitten, namelijk : - binnenlandse zendingen met een gewicht van minder dan of gelijk aan 2 kg; - de prioritaire of niet-prioritaire uitgaande grensoverschrijdende post waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg; - de binnenlandse en uitgaande grensoverschrijdende postpakketten tot 10 kg; - de binnenlandse en grensoverschrijdende uitgaande aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.

Onder tarieflijn wordt verstaan de verschillende tarieven die binnen eenzelfde dienst worden toegepast. Die kunnen per geografisch gebied worden verdeeld (grensoverschrijdende postpakketten) of op basis van de gewichtsklassen (prioritaire zendingen). De omzet wordt geraamd op basis van de beschikbare gegevens bij de universele dienstverlener.

Punt 2° bevat de formule die gehanteerd moet worden om de tariefverhoging van de overige voorbehouden diensten (diegene die niet in punt 1° vervat zijn) te berekenen.

Hierbij wordt rekening gehouden met de jaarlijkse schommeling van het volledige indexcijfer van de consumptieprijzen vermeerderd met 2,5 % In bijlage is er een voorbeeld met betrekking tot de regels voor de berekening.

Artikel 32 Dit artikel bepaalt hoe de gemiddelde gerealiseerde kwaliteit moet berekend worden op basis waarvan de kwaliteitsbonus moet bepaald worden.

Artikel 33 Het Instituut wordt als regulerend orgaan verzocht de naleving van twee principes na te gaan : het baseren van de tarieven op de kosten en de beperking van de tariefverhogingen op grond van het gezondheidsindexcijfer en het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Indien na een onderzoek door de aangewezen leverancier van de universele dienst van zijn eigen kosten, zou blijken dat de gevraagde tariefverhoging meer zou stijgen dan de toegestane verhoging van het gezondheidsindexcijfer of indexcijfer van de consumptieprijzen, zal het Instituut ervoor zorgen dat beide principes worden nageleefd, waarbij in het bijzonder zal worden toegezien op het baseren van de tarieven op de kosten.

TITEL V. - Inhoud en eisen in verband met de universele postdienst Artikel 34 Artikel 34 heeft tot doel alle kwaliteitsnormen vast te leggen die aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst worden opgelegd.

Het tweede lid bepaalt de kwaliteitsnormen die moeten worden nageleefd inzake distributie van de binnenlandse en intracommunautaire grensoverschrijdende zendingen van brievenpost die beantwoorden aan de snelste standaardcategorie. Daartoe is de norm CEN EN 13850 (Postdiensten - Kwaliteit van de diensten - Meting van kwaliteit van eind-tot-eind dienstverlening voor prioritaire stukpost) van toepassing.

Momenteel is de aangewezen leverancier van de universele dienst een meetsysteem dat moet voldoen aan de bovenvermelde norm, BELEX genoemd, aan het invoeren.

De kwaliteitsnormen die in het tweede lid punt b) en c) gedefinieerd worden, worden tot op heden gecontroleerd door « International Post Corporation (IPC)", een samenwerking tussen nationale postale operatoren, via het UNEX meetsysteem.

De overige leden behoeven geen commentaar.

Artikel 35 Dit artikel heeft tot doel alle kwaliteitsnormen te bepalen die moeten worden nageleefd door de leveranciers van niet-voorbehouden postdiensten die onder de universele postdienst vallen. 1° en 2° De verplichting voor de leveranciers van niet-voorbehouden postdiensten die onder de universele postdienst vallen, om kwaliteitscriteria in de algemene verkoopsvoorwaarden op te nemen, houdt verband met de onmogelijkheid om aan hen op uniforme wijze soortgelijke kwaliteitscriteria op te leggen als die welke aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst zijn opgelegd (artikel 34, 4° van het besluit) wegens de aard van de door hen verstrekte verrichtingen en de vraag van de cliënteel. 3°. Het feit in procedures te voorzien om in geval van diefstal of beschadiging van postzendingen de aansprakelijkheid vast te stellen is een antwoord op considerans 28 van Richtlijn 2002/39 van het Europese Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG. 4°. De leveranciers van niet-voorbehouden postdiensten die onder de universele postdienst vallen zullen, in overeenstemming met artikel 11, 2° van het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels inzake aangifte en overdracht van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst en tot toepassing van de artikelen 144quater, § 3, 148sexies, § 1, 1°, en 148septies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, een beschrijving moeten geven van het geografische gebied waar zij van plan zijn niet-voorbehouden universele postdiensten te verstrekken. 5°. De verplichting om de behandelde postzendingen te voorzien van een herkenningsteken aan de hand waarvan de titularis van een vergunning die de zending heeft behandeld, kan worden bepaald, beantwoordt aan vier doelstellingen : - de bescherming van de klanten : zonder identificatieprocedure kan de klant noch bezwaar aantekenen noch zich keren tegen iemand, meer bepaald wanneer een verdwaalde of verdwenen zending niet ontvangen wordt, of wanneer een onvolledige of beschadigde zending ontvangen wordt; - de naleving van de essentiële eisen : het gaat bijvoorbeeld om de veiligheid van het netwerk voor het transport van gevaarlijke stoffen, het witwassen van geld; - vermijden dat de aangewezen leverancier van de universele dienst in haar brievenbussen verdwaalde postzendingen vindt die behandeld zijn door leveranciers van de niet-voorbehouden universele dienst; - de controle door het BIPT : het gaat ook om een controlemiddel van het regulerende orgaan ten aanzien van de houders van vergunningen.

Voor de distributie van kranten wordt een uitzondering gemaakt. De consument beschikt, voor wat betreft de distributie van kranten, over reeds voldoende middelen om bezwaar aan te tekenen indien nodig.

Evenmin kan het aanbrengen van een merkteken op kranten gerechtvaardigd worden door de overige hierboven opgesomde redenen. 6°, De instelling van een procedure voor de behandeling van onbestelbare zendingen beantwoordt aan de verplichting voorgeschreven door artikel 148sexies, § 1°, 2°, 2e streepje, namelijk dat de leverancier van niet-voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst, de essentiële eisen moet naleven, waaronder : - de vertrouwelijkheid van de brievenpost; - de veiligheid van het netwerk; - de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De procedure lijkt op die van artikel 89 van het koninklijk besluit van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst, dat op De Post van toepassing is met het volgende voorbehoud : - er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de begrippen « gewone poststukken », of « aangetekende poststukken, die noch voorwerp noch bescheid van waarde inhouden » omdat die niet beantwoorden aan de criteria die gebruikt worden in de private postsector. Er wordt enkel een onderscheid gemaakt tussen de zendingen die al dan niet waardevolle voorwerpen en documenten bevatten; - afhankelijk van de duur van de vergunning (10 jaar) is de termijn voor het bewaren van die poststukken die al dan niet waardevolle voorwerpen en documenten bevatten beperkt tot één jaar; - de twee laatste leden definiëren de procedure die van toepassing is in geval van beëindiging en intrekking van de vergunningen.

Artikel 36 Dit artikel behoeft geen bijzondere commentaar.

Article 37 Dit artikel behoeft geen bijzondere commentaar.

TITEL VI. - Aanzienlijk aantal geadresseerden inzake direct mail Artikel 38 Die bepaling is een aanvulling van de definitie van "direct mail", vastgesteld in artikel 132, 12° van de wet.

TITEL VII. - Compensatiefonds voor de universele postdienst Artikelen 39 tot 41 Deze artikelen behoeven geen bijzondere commentaar.

Artikel 42 Artikel 42 behoeft geen commentaar.

TITEL VIII. - Overgangsbepalingen Artikel 43 Stelt de procedure vast voor het indienen van de aanvragen. De eerste alinea heeft tot doel de postoperatoren ertoe in staat te stellen hun activiteiten normaal uit te oefenen tussen het ogenblik waarop het onderhavige besluit in werking treedt en het moment waarop hun de beslissing tot weigering of toekenning van de vergunning wordt meegedeeld. In die overgangsperiode mag de vergunninghouder zijn activiteiten blijven uitoefenen zonder over een vergunning te beschikken.

Om van die overgangsperiode gebruik te kunnen maken, moet de vergunninghouder aan twee voorwaarden voldoen : 1°) zijn eerste postactiviteit uiterlijk de dag waarop het onderhavige besluit in werking treedt, te hebben uitgeoefend; 2°) zijn aanvraag voor een vergunning indienen uiterlijk binnen de twee maanden volgend op de inwerkingtreding van het onderhavige besluit.

Ik heb de eer te zijn.

Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid M. VERWILGHEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

11 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op titel IV, Hervorming van de Regie der Posterijen, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1994, 20 december 1995, 19 december 1997, 3 mei 1999, 24 december 1999, 3 juli 2000, 12 augustus 2000, 2 augustus 2002 en 24 december 2002 en bij de koninklijke besluiten van 9 juni 1999 en 7 oktober 2002;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2002 en 12 oktober 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 4 april 2003 en 14 oktober 2005;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door de omstandigheid dat onderhavig besluit het wettelijk kader dat geschapen werd door de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven uitvoert. Deze uitvoering dient te geschieden alvorens de volgende fase van het liberaliseringproces van de postale markt in werking treedt. Meerbepaald zal op 1 januari 2006 het monopolie van De Post verder worden ingeperkt. De Europese Commissie voorziet dat hierdoor het marktaandeel dat openstaat voor concurrentie eind 2007 zal oplopen tot 60 % (bron : "Main Developments in the European Postal Sector", wik-Consult, July 2004).

Onderhavig besluit strekt er onder meer toe om, in uitvoering van de wet van 21 maart 1991, de toegang tot de postmarkt te reguleren aan de hand van vergunningen en aangiftes. Dit heeft tot gevolg dat enerzijds de operatoren moeten voldoen aan zekere voorwaarden zodanig dat aan de consument een kwalitatief hoogstaande dienst verzekerd wordt, en anderzijds, de regulator van de sector een beter inzicht krijgt in de activiteiten van de marktspelers zodanig dat deze zich op een doeltreffende wijze van zijn taken kan kwijten. Tevens wordt de methode voor de berekening van de kost van de universele dienst vastgelegd en, daarmee verband houdend, de procedure voor de activering van het compensatiefonds. De tijdige inwerkingtreding van deze bepalingen is noodzakelijk gezien door de afbrokkeling van het postmonopolie eventueel zal moeten voorzien worden in een alternatieve financiering van de kost van de universele dienst. Dit besluit besteedt tot slot aandacht aan essentiële zaken zoals de tariefverhogingen, de omschrijving van direct mail enz.

Gelet op advies 35.378/4 van de Raad van State gegeven op 9 juli 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op advies 39.590/4 van de Raad van State gegeven op 21 december 2005 met toepassing van artikel 84, § 1, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;2° Minister : de minister of de staatssecretaris bevoegd voor Telecommunicatie; 3° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort « B.I.P.T. », bedoeld in artikel 71 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven; 4° essentiële eisen : de redenen die vastgesteld zijn in artikel 131, 17°, van de wet;5° diensten : soortnaam die verwijst naar de eigenlijke diensten en de producten van de aangewezen leverancier van de universele dienst;6° CFUD : het Compensatiefonds voor de universele dienst, bedoeld in artikel 144novies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;7° koninklijk besluit : het koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake aangifte en overdracht van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst en tot toepassing van de artikelen 144quater, § 3, 148sexies, § 1, 1° en 148septies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.8° stukpost : briefwisseling die per individueel stuk afgegeven wordt;9° D+1 : uitreiking op de eerste werkdag (buiten de zaterdag) volgend op die van hun afgifte voor de laatste nuttige lichting van de bus, op die van hun afgifte in het postaal service punt voor de laatste nuttige lichting in dat betrokken postaal service punt of op die van hun laatste nuttige afhaling ter plaatse of op die van hun aanlevering in het internationale uitwisselingskantoor voor het « LAT » (latest arrival time).10° D+2 : uitreiking ten laatste op de tweede werkdag (buiten de zaterdag) volgend op die van hun afgifte voor de laatste nuttige lichting van de bus, op die van hun afgifte in het postaal service punt voor de laatste nuttige lichting in dat betrokken postaal service punt of op die van hun laatste nuttige afhaling ter plaatse of op die van hun aanlevering in het internationale uitwisselingskantoor voor het « LAT » (latest arrival time). TITEL II. - Procedure en voorwaarden voor de toekenning, de weigering en de intrekking van de individuele vergunning voor de levering van niet voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele dienst, alsmede de duur en de voorwaarden voor de overdracht ervan HOOFDSTUK I. - Procedure en voorwaarden voor de toekenning en de weigering van de vergunning Afdeling I. - Indienen van de aanvragen

Art. 2.De inhoud en de presentatie van de aanvraag worden beschreven overeenkomstig artikel 10 en volgende van het koninklijk besluit en de bijlage ervan. Indien het Instituut van oordeel is dat de aanvraag onvolledig is of bijkomende inlichtingen of verduidelijkingen wenst, brengt het de aanvrager daarvan binnen een redelijke termijn op de hoogte. Na afloop van een termijn van 60 dagen na de mededeling van de aanvullende vraag van het Instituut aan de aanvrager, wordt de niet-aangepaste aanvraag verworpen. Afdeling II. - Onderzoek van de aanvragen

Art. 3.§ 1. Het Instituut doet een aanbeveling en deelt die mee aan de aanvrager binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van het indienen van de aanvraag. Wanneer de aanbeveling gunstig is, neemt zij de vorm aan van een ontwerp van individuele vergunning. Dit ontwerp wordt door het Instituut opgesteld op grond van de elementen die de aanvrager heeft verstrekt. § 2. De aanvrager heeft maximaal 30 kalenderdagen tijd om zijn opmerkingen over het ontwerp van individuele vergunning aan het Instituut mee te delen. Die termijn van 30 dagen gaat in op de derde werkdag die volgt op de verzending van de kennisgeving van de aanbeveling. § 3. Wanneer de aanvrager na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn geen opmerkingen heeft op het ontwerp van vergunning, beschikt het Instituut over ten hoogste 15 kalenderdagen om de individuele vergunning toe te kennen. § 4. Bij het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, beschikt het Instituut over ten hoogste 30 kalenderdagen om de individuele vergunning al dan niet toe te kennen, wanneer de aanvrager opmerkingen heeft op het ontwerp van vergunning.

Art. 4.§ 1. Het Instituut weigert een aanvraag indien de aanvrager zich niet verbonden heeft om de in artikel 148sexies, § 1, 2°, van de wet bedoelde voorwaarden te respecteren. § 2. Indien uit de elementen van het dossier van de aanvrager blijkt dat ze kennelijk ontoereikend zijn om de regelmatigheid en betrouwbaarheid in de zin van artikel 35, 1° van dit besluit te garanderen, kan het Instituut de individuele vergunning weigeren. § 3. Het Instituut kan de individuele vergunning weigeren indien het geografische gebied dat door de aanvrager wordt voorgesteld, niet minstens een plaats bestrijkt die op 31 december 1971 een afzonderlijke gemeente vormde. § 4. Indien het voorgestelde geografisch gebied zich uitstrekt over meer dan één afzonderlijke gemeente dient de aanvrager de totaliteit van het geografisch gebied van alle voorgestelde gemeenten te dekken. HOOFDSTUK II. - Duur, voorwaarden met betrekking tot de beëindiging en de hernieuwing van de vergunning

Art. 5.De individuele vergunning is tien jaar geldig, te rekenen vanaf de datum waarop die vergunning is afgegeven.

Na het verstrijken van die eerste periode wordt de vergunning stilzwijgend verlengd voor opeenvolgende termijnen van vijf jaar. HOOFDSTUK III. - Overdracht van de vergunning

Art. 6.§ 1. De individuele vergunning mag worden overgedragen op voorwaarde van voorafgaande toestemming van het Instituut. Het Instituut kan de overdracht weigeren indien de cessionaris niet voldoet aan de voorwaarden voor het bekomen van een vergunning. § 2. Het verzoek om overdracht bevat de inlichtingen die vermeld zijn in het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 1, 7°. Die hebben betrekking op zowel de cedent als de cessionaris. HOOFDSTUK IV. - Verval van de vergunning

Art. 7.De postoperator kan afstand doen van zijn vergunning met een opzegging van drie maanden die bij een ter post aangetekende brief aan het Instituut wordt gericht.

TITEL III. - Interne analytische boekhouding en berekening van de kostprijs van de universele dienst die wordt verleend door de aangewezen leverancier van de universele dienst HOOFDSTUK I. - Boekhouding

Art. 8.§ 1. Om de verplichting tot gescheiden boekhoudingen na te komen en om terzelfder tijd tegemoet te komen aan de behoeften van het Instituut wat betreft de gegevens die het moet krijgen om de kostprijs van de universele dienst zoals berekend door de leverancier van de universele dienst te controleren, worden de diensten die door de aangewezen leverancier van de universele postdienst worden aangeboden, binnen de interne analytische boekhouding verdeeld over vier afzonderlijke categorieën, bedoeld in artikel 24, § 1, lid 1, en artikel 144quinquies van de wet : 1° de voorbehouden diensten, die onder de universele dienst vallen;2° de niet voorbehouden diensten die onder de universele dienst vallen;3° de al dan niet voorbehouden diensten die al dan niet onder de universele dienst vallen maar die taken van openbare dienst zijn.Dat zijn taken van openbare dienst waarvan de verkoopprijs lager ligt dan de kostprijs en die aan de Staat aangerekend kunnen worden; 4° de niet voorbehouden diensten die niet onder de universele dienst vallen. § 2. De aangewezen leverancier van de universele postdienst legt de categorie aan het Instituut voor waartoe elke dienst van de aangewezen leverancier van de universele postdienst behoort. § 3. De Minister stelt, op het advies van het Instituut, de in § 1 bedoelde verdeling vast.

Art. 9.§ 1. De kosten, worden verdeeld over alle diensten die behoren tot de vier categorieën van diensten bedoeld in artikel 8 van dit besluit. Er wordt een gepaste onderverdeling van de diensten doorgevoerd op basis waarvan die diensten kunnen worden gerangschikt in een van de vier categorieën bedoeld in artikel 8 van dit besluit. § 2. Indien het om geldige technische redenen die door het Instituut worden beoordeeld, niet mogelijk is om in de interne analytische boekhouding van de aangewezen leverancier van de universele postdienst tijdig een gepaste uitsplitsing van sommige diensten in te voeren, kan de Minister voorlopige verdeelsleutels vaststellen voor de verdeling van de kosten en inkomsten tussen de verschillende categorieën waartoe dergelijke diensten kunnen behoren.

Zulke voorlopige sleutels zijn maar geldig voor een jaar.

De Minister stelt de oplossingen vast die de aangewezen leverancier van de universele postdienst moet toepassen voor de berekening van de kostprijs van de universele dienst voor het daaropvolgende jaar. § 3. Dezelfde regels gelden ook voor de verdeling van de inkomsten. HOOFDSTUK II. - Controle op de boekhouding

Art. 10.§ 1. De in de artikelen 8 en 9 bedoelde boekhouding wordt elk jaar geverifieerd door het College van Commissarissen. § 2. In het mandaat van het College wordt bepaald dat zijn opdracht verder reikt dan de controle op de financiële jaarrekening en ook het onderzoek van de interne analytische boekhouding inhoudt. § 3. De analytische boekhouding wordt gecontroleerd volgens een specificatie die door het Instituut wordt opgesteld. § 4. Het College van Commissarissen deelt de aangewezen leverancier van de universele postdienst elk jaar het bedrag van de controlekosten mee en de aangewezen leverancier van de universele postdienst boekt dat bedrag bij zijn kosten.

Art. 11.§ 1. Uiterlijk 30 april van elk jaar bezorgt het College van Commissarissen zijn verslag en aanbevelingen aan het Instituut. § 2. Het College van Commissarissen stelt, met of zonder voorbehoud, een ontwerp van conformiteitverklaring op die moet worden bekendgemaakt en legt dit voor aan het Instituut. § 3. De conformiteit heeft betrekking op de naleving van de regels vermeld in de artikelen 144quinquies en 144sexies van de wet, alsook in de artikelen 8 en 9 van dit besluit. § 4. Het Instituut zendt het ontwerp van verklaring over aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst, die binnen een termijn van 14 dagen na de datum van ontvangst zijn eventuele commentaar aan het Instituut voorlegt. § 5. Uiterlijk 31 mei van elk jaar maakt het Instituut de conformiteitsverklaring bekend, met name in het Belgisch Staatsblad en op zijn website. HOOFDSTUK III. - Methode

Art. 12.§ 1. De verdeling van de kosten die tot doel heeft de kostprijs van de universele dienst te berekenen wordt gedaan door de aangewezen leverancier van de universele postdienst volgens de methode van de volledige kostentoewijzing, bekend onder de naam "FDC - Fully Distributed Cost » (of "Fully Allocated Cost ») waarbij gebruik wordt gemaakt van het principe "ABC - Activity Based Costing" dat de kosten aan de producten toerekent op grond van de activiteiten. § 2. De totale kosten waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de last die wordt gevormd door de universele dienstverplichtingen zijn de exploitatiekosten, verhoogd met de kapitaalkosten.

De kosten die door de aangewezen leverancier van de universele postdienst aan de diensten worden toegerekend, zijn de kosten die verband houden met de exploitatie.

De kosten die de vergoeding van het kapitaal vertegenwoordigen, worden afzonderlijk toegerekend en door het Instituut gecontroleerd op grond van boekhoudkundige elementen die door de aangewezen leverancier van de universele postdienst worden meegedeeld met betrekking tot de waarde van de activa. De berekening van het percentage van de vergoeding is gebaseerd op de methode van de gewogen gemiddelde kapitaalkosten ("WACC - Weighted Average Cost of Capital").

In voorkomend geval, bepaalt het Instituut de kosten die geen verband houden met de verstrekking van de universele dienst. § 3. De interne facturering tussen de verschillende entiteiten van de aangewezen leverancier van de universele postdienst geschiedt tegen de kostprijs van de betreffende verrichtingen.

Art. 13.§ 1. De kostprijs van de universele dienst is gelijk aan de som van de kosten die verbonden zijn aan elk van de diensten die samen de universele dienst vormen, zijnde diensten die ofwel tot de categorie van de voorbehouden diensten behoren ofwel tot de categorie van de niet voorbehouden universele diensten. § 2. De last die de universeledienstverplichtingen vormen, stemt overeen met het deel van de kostprijs van de universele dienst dat gelijk is aan de som van de individuele verliezen van de deficitaire diensten van de al of niet voorbehouden universele dienst. Een dienst is deficitair wanneer de inkomsten die hij voortbrengt lager zijn dan de kosten die eraan worden toegerekend, het verlies is dan gelijk aan het negatieve verschil tussen de inkomsten en de kosten.

Art. 14.De winst van de voorbehouden diensten stemt overeen met de som van de individuele winsten die worden voortgebracht door elk van de winstgevende diensten van de voorbehouden universele dienst. Een dienst is winstgevend wanneer de inkomsten die hij voortbrengt hoger zijn dat de kosten die eraan worden toegerekend, de winst is dan gelijk aan het positieve verschil tussen de inkomsten en de kosten.

Art. 15.De inkomsten uit de diensten zijn de bedrijfsresultaten.

Art. 16.§ 1. De onevenredige last voor de aangewezen leverancier van de universele postdienst tengevolge van de verstrekking van de gehele universele dienst, rekening houdende met de diensten die voor hem zijn voorbehouden, of met andere woorden de kosten van de universele dienst die nog moeten worden gedekt, rekening houdende met de voorbehouden diensten, is gelijk aan de last, berekend op grond van artikel 13, § 2, verminderd met de winst van de voorbehouden diensten, berekend op grond van artikel 14. Het positieve resultaat van die bewerking vormt de onevenredige last waarvoor een beroep kan worden gedaan op het CFUD. Indien het resultaat daarentegen negatief is, dan wordt aangenomen dat de last volledig gecompenseerd is door de voorbehouden diensten. § 2. Het Instituut kan binnen de hierna bepaalde grenzen voor de berekening van de in § 1 bedoelde onevenredige last de tariefverminderingen in individuele overeenkomsten tussen de aangewezen leverancier van de universele dienst en zijn klanten buiten beschouwing laten.

Het Instituut kan uit de berekening alleen de tariefverminderingen uitsluiten die de kostenbesparingen ten opzichte van de betrokken klanten overschrijden en enkel in die mate. Het deel van de tariefverminderingen dat de kostenbesparingen overschrijdt, wordt in aanmerking genomen bij de berekening, in dezelfde verhouding, op voorwaarde dat dit deel het gevolg is van de naleving van de eis inzake betaalbaarheid van de tarieven, zoals gedefinieerd in artikel 144ter, § 1, van de wet.

De straffen in geval van niet-naleving van de eis inzake betaalbaarheid van de tarieven bedoeld in het voorgaande lid, worden door het Instituut vastgesteld.

Art. 17.§ 1. Vanaf het jaar 2005 kan voor de berekening die op het boekjaar 2006 slaat, de FDC-methodologie op advies van het Instituut worden vervangen door een andere methodologie die geschikt is om de onevenredige last die voortvloeit uit de universeledienstverplichtingen te evalueren. Er wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van de nodige gegevens om het tijdschema voor de uitvoering vast te stellen. § 2. De aangewezen leverancier van de universele postdienst mag voorstellen voorleggen aan het Instituut. Hij voegt bij zijn aanvraag een tijdschema voor de uitvoering. Het jaar vanaf wanneer de nieuwe methodologie wordt toegepast wordt gespecificeerd. § 3. Bij de controle van de berekening van de kost van de universele dienst, kan het Instituut een beroep doen op deskundigen indien de methodologie voor de berekening van de kosten van de universele dienstverlening wordt gewijzigd of indien een definitieve oplossing wordt toegepast ter vervanging van de voorlopige verdeelsleutels.

Art. 18.Het Instituut krijgt van de aangewezen leverancier van de universele postdienst een vergoeding voor de controle van de berekening van de kosten van de universele dienst in geval van toepassing van artikel 17, § 3 van dit besluit op basis van de kosten van de verrichtingen, ten belope van maximaal 150.000 EUR, jaarlijks indexeerbaar volgens het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het Instituut deelt de aangewezen leverancier van de universele postdienst elk jaar uiterlijk 31 januari het bedrag van die kosten mee en de aangewezen leverancier van de universele postdienst boekt dat bedrag bij zijn kosten. HOOFDSTUK IV. - Gegevens te verstrekken door de aangewezen leverancier van de universele postdienst

Art. 19.§ 1. Wanneer na de in artikel 16 bedoelde berekening van het Instituut een onevenredige last wordt vastgesteld, stuurt de aangewezen leverancier van de universele postdienst uiterlijk 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de terugbetaling wordt gevraagd, op straffe van verval, zijn behoorlijk becijferde en gemotiveerde verzoek om terugbetaling per aangetekende post naar het Instituut. § 2. Het Instituut beschikt over een termijn van drie weken om zijn advies te geven en eventueel om de aangewezen leverancier van de universele postdienst aanvullende inlichtingen te vragen. De beslissing van het Instituut wordt uiterlijk op 15 juni genomen.

Art. 20.De aangewezen leverancier van de universele postdienst verstrekt elk jaar de volgende boekhoudkundige gegevens aan het Instituut : - de berekening van de kost van de universele dienst; - de verdeling van de exploitatiekosten en -opbrengsten over de verschillende diensten; - de gedetailleerde samenstelling van de gemeenschappelijke algemene kosten en van de inkomsten die de aangewezen leverancier van de universele postdienst niet individueel bij de verschillende diensten heeft geboekt; - de gedetailleerde resultatenrekening; - de gedetailleerde balans; - de gedetailleerde facturering aan de staat.

Die elementen worden in elektronische vorm in vijf aparte bestanden bezorgd.

Alle bijkomende inlichtingen maken het voorwerp uit van een gemotiveerd verzoek van het Instituut.

Art. 21.§ 1. Het bestand dat de elementen bevat in verband met de verdeling van de kosten en inkomsten onder de verschillende diensten voldoet aan de volgende voorwaarden : - de kosten zijn geboekt overeenkomstig de methodologie die in artikel 12 wordt opgelegd; - de direct of indirect toegerekende exploitatiekosten worden verstrekt voor elke universele dienst die beantwoordt aan de onderverdeling waarvan sprake in artikel 144quinquies van de wet; - de exploitatiekosten en -opbrengsten die niet direct of indirect aan elke dienst konden worden toegerekend, komen duidelijk en afzonderlijk tot uiting; - het deel van de exploitatiekosten dat overeenstemt met de toevoeging aan de afschrijvingen wordt voor elke dienst vermeld, afzonderlijk van de algemene exploitatiekosten; - de inkomsten worden geboekt bij elke universele dienst die beantwoordt aan de onderverdeling waarvan sprake in artikel 144quinquies van de wet. § 2. Samen met het bestand bezorgt de aangewezen leverancier van de universele postdienst aan het Instituut een uitvoerig verslag waarin de wijzigingen worden samengevat die zich in het afgelopen jaar hebben voorgedaan en die invloed hebben op het bestand in vergelijking met dat van het voorgaande jaar wat betreft : - de toegevoegde of afgeschafte diensten; - de veranderingen qua referentie, benaming, entiteit of categorie voor de bestaande diensten. § 3. De inhoud, de organisatie, de structuur en het formaat van het bestand worden in een specifiek document verduidelijkt en beschreven door het Instituut. Die specificatie wordt aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst meegedeeld en nauwgezet door hem toegepast. In het bestand wordt zonder voorafgaande toestemming van het Instituut niet van die specificatie afgeweken. Indien het Instituut een door de leverancier voorgestelde wijziging aanvaardt, werkt het Instituut zijn specificatie bij en bezorgt die aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst. Ook bij de invoering van een nieuwe methodologie stelt het Instituut een nieuwe specificatie op.

Art. 22.Indien de aangewezen leverancier van de universele postdienst op verzoek van het Instituut correcties moet aanbrengen in een reeds overgezonden bestand, wordt het gecorrigeerde bestand in zijn geheel teruggezonden binnen de redelijke termijn die door het Instituut wordt voorgeschreven.

Art. 23.De gegevens die nodig zijn voor de berekening van de kostprijs van de universele dienst en, meer bepaald, van de eventuele onevenredige last die door het CFUD moet worden terugbetaald, worden elk jaar uiterlijk 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarop de berekening betrekking heeft, door de aangewezen leverancier van de universele postdienst aan het Instituut verstrekt. HOOFDSTUK V. - Berekening en bekendmaking door het Instituut

Art. 24.Het Instituut berekent de onevenredige last door middel van een computermodel dat gebruikmaakt van het door de aangewezen leverancier van de universele postdienst geleverde bestand met de verdeling van de kosten en inkomsten per dienst.

Het Instituut voert het bedrag in van het te vergoeden kapitaal en de parameters aan de hand waarvan het percentage van de vergoeding van dat kapitaal (WACC) kan worden berekend.

Art. 25.Het Instituut sluit uiterlijk 15 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarop de berekening betrekking heeft, zijn berekening af.

Art. 26.§ 1. Indien de aangewezen leverancier van de universele postdienst de tegemoetkoming van het CFUD vraagt en indien dat fonds daadwerkelijk geactiveerd is, maakt het Instituut uiterlijk 30 september van het jaar dat volgt op het jaar waarop de berekening betrekking heeft, de resultaten van die berekening bekend. § 2. Onder resultaten van de berekening wordt verstaan het bedrag van de onevenredige last voor de aangewezen leverancier van de universele postdienst, rekening houdende met de diensten die hem zijn voorbehouden op grond van artikel 144octies van de wet. § 3. De resultaten van de berekening worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, op de website van het Instituut, alsook in het jaarverslag van het Compensatiefonds. § 4. De lijst van de bijdragers in het CFUD, alsook het definitieve bedrag van het individuele aandeel van die bijdragers rekening houdende met de kosten voor het beheer van het Compensatiefonds, worden samen met en volgens dezelfde regels als de resultaten van de berekening bekendgemaakt.

Art. 27.§ 1. Het individuele aandeel van elke bijdrager wordt gepubliceerd door het Instituut. § 2. De bijdragers in het CFUD beschikken over een maximumtermijn van veertien dagen om hun eventuele betwisting van hun individuele aandeel in het CFUD aan het Instituut mee te delen. Indien de betwisting gegrond is zal het bedrag van de betwiste individuele participatie verdeeld worden onder de andere bijdragers in het Compensatiefonds. § 3. Nadat het Instituut de eventuele betwistingen ontvangen heeft, beschikt het over een maximumtermijn van 60 dagen om zich uit te spreken over het individuele aandeel in het Compensatiefonds. Indien het Instituut na afloop van die termijn geen antwoord heeft gegeven, worden de betwistingen van de individuele aandelen beschouwd als zijnde aanvaard door het Instituut. In dat geval zal het bedrag van de betwiste individuele participatie worden verdeeld onder de andere bijdragers in het Compensatiefonds.

TITEL IV. - Evolutie van de tarieven van de universele dienst HOOFDSTUK I. - Toepassing

Art. 28.Deze titel is van toepassing op de aangewezen leverancier van de universele postdienst.

Art. 29.§ 1. De tariefverhogingen met betrekking tot de volle tarieven voor de hierna in het kleingebruikerpakket opgesomde universele diensten alsook de tariefverhogingen met betrekking tot de voorkeurtarieven en conventionele tarieven van de voorbehouden diensten gebeuren in overeenstemming met de principes uit onderhavige Titel. § 2. Tariefaanpassingen kunnen vanaf 1 januari van elk jaar worden toegepast. Ze hoeven niet terzelfder tijd te worden toegepast en mogen over het jaar worden gespreid. § 3. Indien de aangewezen leverancier van de universele postdienst, zijn prijzen tijdens een kalenderjaar niet zo veel verhoogt als was toegestaan ingevolge de toepassing van de hieronder vermelde formules, mag hij die overblijvende marge in de loop van de volgende drie jaar gebruiken. Dezelfde regel geldt wanneer er geen tariefaanpassingen hebben plaatsgevonden. § 4. De prijzen die bekomen worden door toepassing van de hieronder vermelde formule, worden afgerond op de hogere of lagere cent van een euro, zelfs indien de tariefverhoging dan het maximum overschrijdt dat het resultaat is van de toepassing van die formule. Ingeval van diensten waarvoor de betaling gebeurt via frankering met één of meerdere postzegels zonder faciale waarde waarvan de eenheidswaarde deze is van de binnenlandse stukpost - genormaliseerde brief aan het volle « Prior » tarief, wordt de afronding toegepast op de eenheidswaarde zodat de prijs van de dienst proportioneel wordt aangepast. § 5. Bij de toepassing van de in artikel 31, 1° van dit besluit vermelde formule wordt geen rekening gehouden met prijsverlagingen. § 6. Wat de uitgaande grensoverschrijdende post en de uitgaande grensoverschrijdende postpakketten betreft worden de tariefverhogingen die direct het gevolg zijn van een verhoging van de eindrechten betaald door de aangewezen leverancier van de universele dienst niet in rekening genomen voor de toepassing van de formule bepaald in dit artikel.

Art. 30.De aangewezen leverancier van de universele postdienst beperkt zijn jaarlijkse tariefverhogingen volgens de berekeningsregels die bedoeld worden in artikel 31 en die toegepast worden op de volgende twee groepen van diensten in de mate dat zij behoren tot de universele dienst : 1° een dienstenpakket dat representatief is voor de particulier en voor de kleine zakelijke gebruiker en dat « kleingebruikerpakket » wordt genoemd.Dat pakket, waarvoor de volle tarieven gelden, omvat : - binnenlandse zendingen waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg; - prioritaire of niet-prioritaire uitgaande grensoverschrijdende post waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg; - niet-prioritaire binnenlandse en uitgaande grensoverschrijdende postpakketten tot 10 kg; - binnenlandse en grensoverschrijdende uitgaande aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde. 2° de voorbehouden diensten, bedoeld in artikel 144octies, § 1, van de wet, met uitzondering van de binnenkomende grensoverschrijdende post en van de in 1° bedoelde diensten; HOOFDSTUK II. - Regels voor de berekening

Art. 31.De aangewezen leverancier van de universele postdienst dient de volgende regels voor de berekening van de tariefverhogingen in acht te nemen : 1° De gewogen tariefverhoging, zoals gedefinieerd in de formule met betrekking tot het in artikel 30, 1°, bedoelde « kleingebruikerpakket », is lager dan of gelijk aan de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand augustus van het voorlaatste jaar en de maand augustus van het jaar n-1 dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging, vermeerderd met een kwaliteitsbonus die over dezelfde periode berekend is. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Alle percentages (%) dienen in deze formule ingevoegd te worden aan de hand van waarden tussen 0 en 100.

Mj,n : tariefwijziging van dienst j in jaar n ten opzichte van het voorgaande jaar, uitgedrukt in % Wj,n-2 : aandeel in de omzet van dienst j in jaar n-2, gedeeld door de totale omzet van het pakket in hetzelfde jaar, uitgedrukt in % N : het aantal in het pakket opgenomen diensten n : jaar waarin de tariefverhoging wordt toegepast In-1 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in augustus van jaar n-1 dat aan de toepassing van de tariefverhoging voorafgaat In-2 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in augustus van het voorlaatste jaar n-2 QB : Kwaliteitsbonus die berekend wordt op basis van de GGK over een periode van minimum 12 maanden te rekenen vanaf 1 september van het jaar n-2. Ingeval de GGK lager is dan 90 % is de waarde van QB nul.

GGK : de gemiddelde gerealiseerde kwaliteit is een index die het percentage stukpost dat op tijd geleverd wordt en die berekend wordt volgens de modaliteiten voorzien in artikel 32 van dit besluit over een periode van minimum 12 maanden te rekenen vanaf 1 september van het jaar n-2 2° De aangewezen leverancier van de universele postdienst mag de voorkeurtarieven en de conventionele tarieven voor de diensten bedoeld in artikel 30, 2° verhogen binnen de grens van de stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen tussen de maand augustus van het voorlaatste jaar en de maand augustus van het jaar dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging vermeerderd met tweeënhalf percent (2,5 %). Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Alle percentages (%) dienen in deze formule ingevoegd te worden aan de hand van waarden tussen 0 en 100.

Mj,n : tariefwijziging van dienst j in jaar n ten opzichte van het voorgaande jaar, uitgedrukt in % Wj,n-2 : aandeel in de omzet van dienst j in jaar n-2, gedeeld door de totale omzet van het pakket in hetzelfde jaar, uitgedrukt in % N : het aantal in het pakket opgenomen diensten n : jaar waarin de tariefverhoging wordt toegepast In-1 : waarde van het indexcijfer van de consumptieprijzen in augustus van jaar n-1 dat aan de toepassing van de tariefverhoging voorafgaat In-2 : waarde van het indexcijfer van de consumptieprijzen in augustus van het voorlaatste jaar n-2 Bij de berekening van de grens van de tariefverhoging wordt het principe van gewogen tariefverhoging toegepast waarbij de formule van artikel 31, 2°, toegepast wordt.

Wijzigingen door de aangewezen leverancier van de universele postdienst aan de voorwaarden voor het verlenen van volume- en andere prijskortingen zullen niet als tariefverhogingen worden beschouwd in de zin van dit artikel 31, 2°.

Art. 32.§ 1. De gemiddelde gerealiseerde kwaliteit waarvan sprake in artikel 31,1° wordt berekend aan de hand van een index gebaseerd op het kleingebruikerpakket die als volgt is samengesteld : - binnenlandse stukpost-briefwisseling tot 2 kg, gefrankeerd aan het « Prior » tarief; - binnenlandse stukpost aangetekende zendingen tot 2 kg; - binnenkomende stukpost prioritaire grensoverschrijdende zendingen van brievenpost tot 2 kg; - binnenlandse stukpost-briefwisseling tot 2 kg, gefrankeerd aan het « Non-prior » tarief tot op het ogenblik van de afschaffing van het onderscheid « Prior » en « Non prior » tarief voor de binnenlandse stukpost-briefwisseling gefrankeerd aan het volle tarief; - binnenlandse stukpost postpakketten. § 2. Er wordt jaarlijks, in overleg tussen de aangewezen leverancier van de universele postdienst en het Instituut, een aanduiding gegeven van het aandeel van elke postdienst in het pakket. Hierbij zal het Instituut er in het bijzonder op toezien dat dit aandeel overeenstemt met de werkelijkheid. § 3. Tenzij contractueel tussen de aangewezen leverancier van de universele dienst en de Staat strengere kwaliteitsnormen zijn overeengekomen, zijn de verzendingstermijnen D+1 voor de eerste drie postdiensten en D+2 voor de laatste twee postdiensten. Voor elke postdienst van het kleingebruikerpakket wordt het percentage gemeten van de stukpostzendingen waarvoor de respectieve verzendingstermijnen werden gerealiseerd (m.a.w. het percentage van de zendingen die op tijd uitgereikt worden).. § 4. De naleving van deze termijnen wordt gemeten als volgt : - voor wat betreft de binnenlandse stukpost-briefwisseling gefrankeerd aan het « Prior » tarief wordt hierbij gebruikt gemaakt van de norm CEN EN 13850 « Postdiensten - Kwaliteit van diensten - Meting van kwaliteit van eind-tot-eind-dienstverlening voor prioritaire stukpost ». Het Instituut staat in voor de controle inzake de meting van de naleving van de termijnen. De resultaten van de controle van de kwaliteitscriteria worden jaarlijks gepubliceerd via de website van het Instituut; - voor wat betreft de binnenlandse stukpost-briefwisseling gefrankeerd aan het « Non-prior » tarief wordt gebruik gemaakt van de norm CEN EN 14508 « Postdiensten - Kwaliteit van diensten - Meting van kwaliteit van eind-tot-eind-dienstverlening voor niet-prioritaire stukpost ».

Het Instituut staat in voor de controle inzake de meting van de naleving van de termijnen. De resultaten van de controle van de kwaliteitscriteria worden jaarlijks gepubliceerd ia de website van het Instituut; - voor wat betreft de inkomende grensoverschrijdende zendingen van brievenpost maakt DE POST gebruik van de op internationaal vlak erkende norm CEN EN 13850 (UNEX). De resultaten van de controle van de kwaliteitscriteria worden jaarlijks gepubliceerd via de website van het Instituut; - voor wat de andere postdiensten betreft die deel uitmaken van het kleingebruikerpakket vermeld in artikel 32, § 1 wordt de methodologie van de meting bepaald door het Instituut in overleg met de aangewezen leverancier van de universele dienst. De resultaten van de controle van de kwaliteitscriteria worden jaarlijks gepubliceerd via de website van het Instituut. HOOFDSTUK III. - Tariefverhogingen

Art. 33.De aangewezen leverancier van de universele postdienst deelt tegelijkertijd alle tariefverhogingen mee uiterlijk 31 januari van het daaropvolgende jaar.

Het Instituut gaat aan de hand van de verstrekte inlichtingen na of de nieuwe prijzen op de kosten gebaseerd zijn, betaalbaar zijn en het mogelijk maken diensten te leveren die voor alle gebruikers toegankelijk zijn, of de nieuwe tarieven transparant en niet-discriminerend zijn, en of de nieuwe tarieven voldoen aan de bepalingen van dit besluit.

Het Instituut heeft vanaf de dag van ontvangst van de tariefverhogingen een maand tijd om zijn opmerkingen mee te delen. Bij ontstentenis van een antwoord binnen die termijn wordt de reactie van het Instituut geacht positief te zijn.

TITEL V. - Inhoud en eisen in verband met de universele dienst

Art. 34.De aangewezen leverancier van de universele postdienst zorgt ervoor dat : 1° de kantoren ten minste gedurende een aantal uren per week buiten de kantooruren van de klanten geopend zijn afhankelijk van de noden van deze laatsten;2° een maximum aantal zendingen van brievenpost die beantwoordt aan de snelste standaardscategorie, uitgereikt wordt op de eerste werkdag (buiten de zaterdag) volgend op de dag van hun afgifte voor de laatste nuttige buslichting, van hun afgifte in het kantoor of van hun afhaling ter plaatse;a) binnen termijn D+1 minstens 90 % van deze binnenlandse zendingen en binnen termijn D+2 minstens 97 % uitgereikt wordt, gemeten volgens de methode « CEN EN 13850 (Postdiensten - Kwaliteit van diensten - Meting van kwaliteit van eind-tot-eind dienstverlening voor prioritaire stukpost) »;b) vanaf het ogenblik dat zij in het uitwisselingskantoor in België toekomen, dezelfde verzendingstermijnen gelden voor de binnenkomende prioritaire internationale zendingen als voor de binnenlandse zendingen;c) binnen termijn D+3 minstens 85 % van de intracommunautaire post en binnen termijn D+5 minstens 97 % uitgereikt wordt, gemeten volgens de « end-to-end« -methode.3° op alle brievenbussen het uur van de laatste nuttige lichting wordt aangegeven, alsook het adres van de dichtstbijzijnde brievenbus waar een latere afgifte mogelijk is;4° de tarieven, het kwaliteitsniveau, de regels inzake aansprakelijkheid, de klachtenprocedures en de nauwkeurige, actuele en volledige inlichtingen over de producten en diensten die deel uitmaken van de universele dienst, ter beschikking worden gesteld van de gebruikers in elke postkantoor;5° wanneer de aangewezen leverancier van de universele postdienst, wegens technische redenen buiten zijn wil en onverminderd zijn verplichting inzake continuïteit van de opdrachten van openbare dienst, genoodzaakt is de gewoonlijk aangeboden diensten langere tijd te beperken of op te schorten, stelt hij het publiek hiervan zo spoedig mogelijk in kennis via elk gepast middel.

Art. 35.De leveranciers van niet - voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst zorgen ervoor dat : 1° de regelmatigheid en de betrouwbaarheid van de levering van niet voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst gewaarborgd wordt. Onder regelmatigheid wordt verstaan dat de diensten die gewoonlijk worden verstrekt door de leverancier van niet voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst, niet mogen worden ingeperkt of geschorst, behalve in geval van overmacht of om technische redenen buiten zijn wil.

In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen van de niet voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst, is de postoperator verplicht het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk daarvan op de hoogte te stellen.

Onder betrouwbaarheid wordt verstaan dat de aanvrager van de vergunning of de vergunninghouder voldoende middelen inzet, en in het bijzonder een minimale infrastructuur, voldoende personeel en adequate operationele processen, om postdiensten die deel uitmaken van de niet voorbehouden universele postdienst te kunnen verstrekken. 2° er een klachtenprocedure wordt ingesteld en toegepast;3° in de algemene verkoopsvoorwaarden informatie wordt gegeven over de tarieven, de regels en procedures voor het vaststellen van de aansprakelijkheid in geval van diefstal of beschadiging van postzendingen, de klachtenprocedures en de kwaliteitscriteria die moeten worden nageleefd;deze algemene verkoopvoorwaarden moeten worden ter beschikking gesteld op een voor de gebruikers eenvoudige wijze; 4° de dekking van het geografische gebied waarop de vergunning van toepassing is alsook de daaraan verbonden verzendingsduur, geëerbiedigd worden;5° met uitzondering van de kranten, de postzendingen een herkenningsteken dragen aan de hand waarvan de leverancier van de niet voorbehouden universele dienst die deze zending heeft behandeld, kan worden bepaald. Dit herkenningsteken omvat ten minste : - de adresgegevens van de leverancier van de niet voorbehouden universele dienst; - het nummer van zijn vergunning. 6° dat er een dienst voor onbestelbare zendingen wordt verzorgd. Postzendingen die niet aan de geadresseerde konden worden bezorgd worden teruggestuurd naar de afzender.

Postzendingen die niet aan de geadresseerde konden worden bezorgd, noch teruggestuurd naar de afzender, worden als onbestelbaar beschouwd.

De leverancier van niet voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst is ertoe gemachtigd onbestelbare postzendingen onmiddellijk te openen.

De onbestelbare postzendingen worden vernietigd bij het verstrijken van een termijn die ingaat op de dag van afgifte bij de leverancier van niet voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst en die respectievelijk vastgesteld is op : a) drie maanden als het gaat om postzendingen die geen waardevolle voorwerpen of documenten bevatten;b) een jaar als het gaat om postzendingen die waardevolle voorwerpen of documenten bevatten.Na het verstrijken van die termijn, vervallen die waardevolle voorwerpen en documenten aan de Schatkist.

Postzendingen die van het vervoer zijn uitgesloten en als onbestelbaar worden beschouwd worden evenwel onmiddellijk vernietigd als zij een gevaar opleveren voor personen of goederen.

De leverancier van niet voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele dienst laat de gevaarlijke zendingen vernietigen. De eventuele vernietigingskosten komen hem ten laste.

De leverancier van de niet voorbehouden universele postdienst is verplicht de postzendingen te bewaren totdat de bewaringstermijn verstrijkt, zelfs indien zijn vergunning afloopt vóór het verstrijken van de termijn.

Indien een vergunning wordt ingetrokken voordat de bewaringstermijn verstreken is, bezorgt de leverancier van de niet voorbehouden universele postdienst de postzendingen onmiddellijk aan het lnstituut, dat deze zal bewaren totdat de termijn verstreken is. De bewaarkosten komen ten laste van de leverancier van de niet voorbehouden universele dienst wiens vergunning ingetrokken is.

Art. 36.§ 1. Om te kunnen controleren of de in artikel 34 vastgestelde normen worden nageleefd, verstrekt de aangewezen leverancier van de universele postdienst jaarlijks de volgende informatie aan het Instituut : 1° een lijst van alle kantoren met vermelding van het adres en van de openingsuren, met inbegrip van openingsuren buiten de normale uren;2° een jaarverslag over de dienst voor onbestelbare poststukken, met vermelding van het aantal, de aard van de niet-bestelde postzendingen en de toegepaste behandelingswijze. § 2. Het Instituut of een instantie die onafhankelijk is van de aangewezen leverancier van de universele postdienst en die gekozen wordt door het Instituut op basis van een bestek dat door het Instituut wordt vastgelegd, verricht een studie over alle voormelde inlichtingen die aan de gebruikers moeten worden verstrekt. § 3. In verband met de naleving van de kwaliteitsnormen met betrekking tot de duur, de verzending, de regelmatigheid en de betrouwbaarheid van de binnenlandse en de grensoverschrijdende diensten, wordt een studie onder toezicht van het Instituut verricht door een onafhankelijke instelling over de besteltermijnen van zendingen van brievenpost die beantwoorden aan de snelste standaardscategorie volgens de normen vermeld in het artikel 34, 2°a.

Art. 37.De leveranciers van niet voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst verstrekken aan het Instituut een jaarverslag over de dienst voor onbestelbare zendingen, met vermelding van het aantal en de aard van de niet-bestelde poststukken, alsook over de toegepaste behandelingswijze. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de zendingen die waardevolle voorwerpen en documenten bevatten en die welke er geen bevatten.

Het Instituut kan ter plaatse controle verrichten om zich te vergewissen van de naleving van de kwaliteitsnormen door de leveranciers van niet voorbehouden diensten die onder de universele dienst vallen.

TITEL VI. - Aanzienlijk aantal geadresseerden inzake direct mail

Art. 38.Wordt als het aanzienlijke aantal geadresseerden beschouwd voor de definitie van direct mail : 1° 50, voor mededelingen bestemd voor een geografisch gebied dat overeenstemt met het grondgebied van een gemeente;2° 250, voor mededelingen bestemd voor een geografisch gebied dat overeenstemt met het grondgebied van een administratief arrondissement;3° 500, voor mededelingen bestemd voor een geografisch gebied dat groter is dan het grondgebied van een administratief arrondissement. TITEL VII. - Compensatiefonds voor de universele dienst

Art. 39.De zetel van het CFUD is gevestigd op de zetel van het Instituut.

Art. 40.De afgesloten boekhouding van het CFUD wordt overgezonden aan de minister onder wie het Instituut ressorteert.

Art. 41.Het maximumbedrag van de kosten voor het beheer van het CFUD, bedoeld in artikel 144decies, § 2, tweede lid, van de wet bedraagt 250.000 EUR. Dat bedrag wordt aangepast aan het gezondheidsindexcijfer.

Art. 42.Dit besluit treedt in werking drie maanden na de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

TITEL VIII. - Overgangsbepalingen

Art. 43.Indien de nationale of buitenlandse postoperatoren die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit al een niet voorbehouden dienst leveren die deel uitmaakt van de universele dienst, mogen zij hun activiteit voorlopig blijven uitoefenen binnen de twee maanden een vergunningsaanvraag indienen, tot op de datum waarop hun een definitieve beslissing wordt meegedeeld over de aanvaarding of weigering van hun vergunningsaanvraag.

Art. 44.§ 1. De aangewezen leverancier van de universele dienst voert geen tariefaanpassingen door in 2007 voor wat betreft de stukpost-briefwisseling, gefrankeerd aan het volle tarief onder de vorm van postzegels, tot 2 kg.

De Post kan de ongebruikte marge in de loop van de volgende drie jaar gebruiken. § 2. Voor de tariefregeling met betrekking tot het in artikel 30,1° bedoelde kleingebruikerpakket die de aangewezen leverancier van de universele dienst toepast in 2007, wordt voor de waarde van parameter In-2 rekening gehouden met het gezondheidsindexcijfer van 1 januari 2006 in plaats van augustus 2005. § 3. De aangewezen leverancier van de universele dienst kan haar tarieven in 2008 aanpassen volgens de modaliteiten van onderhavig artikel 31. Echter, het tarief voor de binnenlandse stukpost-briefwisseling gefrankeerd aan het volle tarief kan niet hoger zijn dan 0,54 euro in 2008.

Art. 45.Onze Minister bevoegd voor Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 januari 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid M. VERWILGHEN

^