gepubliceerd op 23 december 2019
Koninklijk besluit nr. 50 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen
11 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit nr. 50 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit vervangt het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen (hierna: "koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009").
De vervanging is het gevolg van de invoering in het Btw-Wetboek (hierna: "het Wetboek") van de bijzondere vereenvoudigingsregeling inzake voorraad op afroep die in werking treedt op 1 januari 2020 en die, onder andere, een aantal specifieke aanvullende verplichtingen met zich meebrengt voor de betrokken belastingplichtigen op het vlak van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, ten gevolge van de omzetting van de richtlijn (EU) 2018/1910.
De nieuwe tekst van het koninklijk besluit nr. 50 is tevens complementair met de wijzigingen die met ingang van dezelfde datum worden aangebracht aan het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde door het koninklijk besluit van 11 december 2019 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 3 en 44 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat de registers in het kader van de regeling inzake voorraad op afroep, de herzieningen inzake onroerende bedrijfsmiddelen en de niet-proportionele fiscale geldboeten met betrekking tot overtredingen inzake de verplichting tot indiening van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen en de lijst van de intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen, betreft.
Die wijzigingen concretiseren immers onder meer de verplichting om binnen de regeling inzake voorraad op afroep specifieke registers bij te houden, zowel voor de goederenbewegingen vanuit België naar een andere lidstaat als voor de goederenbewegingen in de omgekeerde richting. Samen met de gegevens uit de periodieke btw-aangiften vormen zij het sluitstuk van de globale en gedetailleerde informatieverstrekking omtrent de handelingen binnen de regeling inzake voorraad op afroep, die het de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde (hierna "de administratie") moet mogelijk maken om deze regeling adequaat te controleren. Daarnaast voorzien de wijzigingen eveneens in een aangepaste regeling voor de administratieve geldboeten met betrekking tot de door dit ontwerp aangepaste btw-opgave van de intracommunautaire handelingen.
Wat de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen betreft, heeft de wet van 3 november 2019 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde ter omzetting van richtlijn (EU) 2019/475 en richtlijn (EU) 2018/1910 (Belgisch Staatsblad van 13 november 2019), artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek, dat de basisverplichting omvatte met betrekking tot die opgave, aangevuld met de verplichting dat bijkomende gegevens moeten worden meegedeeld aan de administratie met betrekking tot de regeling inzake voorraad op afroep.
Op die basis zal die globale opgave voortaan, om praktische en informatica-technische redenen, bestaan uit twee gedeelten, met name: - een eerste gedeelte dat de gegevens herneemt die reeds moesten worden meegedeeld op grond van artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek in de versie vóór de wijziging bij de voormelde wet (Hoofdstuk 1 van dit ontwerp), en - een tweede gedeelte dat de nieuwe gegevens herneemt die ingevolge de wijziging van artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek bij voormelde wet voortaan zullen moeten worden meegedeeld met betrekking tot de regeling inzake voorraad op afroep (Hoofdstuk 2 van dit ontwerp).
Uit punt 5 van het advies nr. 171/2019 van 8 november 2019 van de Gegevensbeschermingsautoriteit blijkt dat "het doel waarvoor van de belastingplichtigen een btw-opgave over intracommunautaire handelingen wordt gevraagd, niet uitdrukkelijk wordt vermeld in artikel 53sexies van het Btw-Wetboek. Dit is niet verenigbaar met artikel 6.3 van de AVG, die eist dat wettelijke bepalingen die verplichtingen opleggen inzake gegevensverwerking ten minste het doel of de doeleinden van de verwerking specificeren.".
In het licht van deze laatste bepaling die verwijst naar de rechtsgrondslag van een verplichting en ter wille van de samenhang, zal artikel 53sexies van het Wetboek worden gewijzigd om het doel van de verwerking van de gegevens opgenomen in de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen te verduidelijken. HOOFDSTUK 1. - Deel 1 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire leveringen en diensten Artikelen 1 tot 8 De bepalingen van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 met betrekking tot de gegevens die moeten worden meegedeeld op grond van artikel 53sexies, § 1, 1° tot 3°, van het Wetboek worden niet fundamenteel geïmpacteerd door de invoering van de regeling inzake voorraad op afroep.
De toepassing van de nieuwe vereenvoudigingsregeling inzake voorraad op afroep heeft immers tot gevolg dat: - het vervoer of de verzending van de goederen naar een andere lidstaat niet als een overbrenging van goederen wordt beschouwd maar als een handeling die niet onderworpen is aan de belasting ("niet-overbrenging"); - de eigenlijke overdracht van de macht om als eigenaar over de goederen te beschikken in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen wordt beschouwd als een vrijgestelde "intracommunautaire levering" in de lidstaat van aanvang van de verzending of het vervoer en een belaste intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer.
Deze laatste wetsfictie heeft tot gevolg dat de leverancier van de goederen in de lidstaat van aanvang van het vervoer of de verzending geacht zal worden een gewone "intracommunautaire levering" van goederen te verrichten, die (indien die plaatsvindt in België) vrijgesteld is van btw onder de voorwaarden opgenomen in artikel 39bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek. Deze levering zal dienovereenkomstig als dusdanig in deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen moeten worden opgenomen. Omdat die handeling aldus de normale regeling volgt die op "intracommunautaire leveringen" van toepassing is, hoeven de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 op dat punt niet te worden aangepast.
Bovendien zullen de "intracommunautaire leveringen" die plaatsvinden in het verlengde van de toepassing van de regeling inzake voorraad op afroep bedoeld in artikel 12ter, § 3, van het Wetboek en vrijgesteld zijn krachtens artikel 39bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek, in deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen worden geïdentificeerd door middel van dezelfde code (code "L") net zoals de gewone "intracommunautaire leveringen".
Bij een normaal verloop van de toepassing van de regeling inzake voorraad op afroep zullen de verzendingen van de goederen naar een andere lidstaat, dus op een later tijdstip worden gevolgd door "intracommunautaire leveringen" met betrekking tot dezelfde goederen.
Ten gevolge daarvan zal een belastingplichtige die de regeling inzake voorraad op afroep toepast, in de regel ook altijd de twee gedeelten van de opgave van de intracommunautaire handelingen (zie hoofdstuk 2 van dit ontwerp voor deel 2) moeten indienen.
Verder wordt er in de rest van de artikelen van hoofdstuk 1 van dit ontwerp logischerwijze niet langer verwezen naar de opgave van de intracommunautaire handelingen als dusdanig, maar enkel naar deel 1 van die opgave.
Naast deze specifieke wijzigingen die rechtstreeks voortvloeien uit de invoering van de regeling inzake voorraad op afroep, werd er van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de tekst een aantal linguïstieke en legistieke onvolkomenheden recht te zetten, zonder dat die verder enige inhoudelijke wijziging tot gevolg hebben. De artikelen 1 tot 8 van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 werden voor de rest aldus in grote mate zonder inhoudelijke wijzigingen en zonder vernummering overgenomen in hoofdstuk 1 van dit ontwerp van koninklijk besluit.
Overeenkomstig punt 7 van het advies van de Raad van State nr. 66.676/3 van 26 november 2019, wordt omwille van de volledigheid en de coherentie ook een toelichting gegeven bij de bepalingen die ongewijzigd werden overgenomen uit het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009. In de toelichting wordt verder hoe dan ook bijzondere aandacht besteed aan die (beperkte) wijzigingen die wel degelijk een inhoudelijke draagwijdte hebben.
Artikel 1 van dit ontwerp bepaalt dat, overeenkomstig artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek iedere voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige andere dan een btw-eenheid, en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, maandelijkse het deel 1 van de btw-opgave van hun intracommunautaire handelingen moeten indienen, tenzij anders bepaald door de Koning (artikel 53octies, § 1, tweede lid, van het Wetboek). De uiterste indieningsdatum is vastgesteld op de twintigste dag van elke kalendermaand.
Deel 1 van die opgave moet het btw-identificatienummer bevatten van elke afnemer die voor btw-doeleinden geïdentificeerd is in een andere lidstaat van de Europese Unie en voor wie de belastingplichtige tijdens de periode waarop de opgave betrekking heeft een handeling heeft verricht, die onder één van drie volgende categorieën valt : - hetzij de leveringen van goederen die zijn vrijgesteld krachtens artikel 39bis, eerste lid, 1° en 4°, van het Wetboek (handelingen van categorie I); - hetzij de leveringen van goederen verricht in de lidstaat van aankomst van de verzending of van het vervoer van de goederen in het kader van driehoeksverkeer krachtens artikel 25quinquies, § 3, lid 3, van het Wetboek (handelingen van categorie II); - hetzij diensten die overeenkomstig de algemene regel plaatsvinden waar de afnemer van de diensten is gevestigd (artikel 21, § 2, van het Wetboek) en die verricht worden voor een als zodanig handelende belastingplichtige die in een andere EU-lidstaat dan België is geïdentificeerd voor btw-doeleinden waar hij schuldenaar is van de btw, wanneer deze diensten niet vrijgesteld zijn van de btw in die lidstaat (handelingen van categorie III).
Het huidige ontwerp houdt een inhoudelijke wijziging in van artikel 1, 1°, e), van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009.
In vergelijking met hetzelfde artikel van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009, werd de bestaande tekst aangepast om nauwer aan te sluiten bij de bewoordingen van de tekst van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "btw-richtlijn"). De ruime verwijzing naar de "communautaire bepalingen" werd daartoe aangepast door de meer specifieke verwijzing in artikel 262, lid 1, c), van de btw-richtlijn over te nemen. Op die manier wordt het toepassingsgebied van de bepaling ook daadwerkelijk beperkt tot de diensten die overeenkomstig de basisregel inzake de plaats van de diensten aan belastingplichtigen, plaatsvinden in de lidstaat van vestiging van de afnemer, aldaar niet vrijgesteld zijn en waarvoor de btw verschuldigd is door de afnemer (i.e. het toepassingsgebied van artikel 196 van de btw-richtlijn zoals ook vermeld, in dezelfde context, in de omschrijving van "intracommunautaire diensten" in artikel 22bis, § 2, derde lid, van het Wetboek). De globale referentie naar de "communautaire bepalingen" die tot op heden werd gehanteerd liet daarentegen alvast theoretisch de mogelijkheid bestaan dat het zou kunnen gaan om andere diensten dan degene die worden bedoeld in artikel 196 van de btw-richtlijn.
Voor elke in artikel 1, 1°, van dit ontwerp bedoelde persoon, vermeldt deel 1 van de opgave het totale bedrag, exclusief btw, van elk van de bovengenoemde categorieën handelingen waarvoor de btw opeisbaar is geworden tijdens de periode waarop de opgave betrekking heeft.
Artikel 2 van dit ontwerp bepaalt dat het bedrag bedoeld in artikel 1, 2°, a) tot d), van dit ontwerp wordt voorafgegaan door een afzonderlijke vermelding per categorie van handelingen, die wordt vastgesteld door de administratie.
Sinds 1 januari 2010 geldt dat voor de handelingen : - van categorie I (zie hierboven), steeds de code "L" moet worden vermeld; - van categorie II (zie eveneens hierboven), steeds de code "T" moet worden vermeld; - van categorie III (zie eveneens hierboven), steeds de code "S" moet worden vermeld.
Artikel 2 van dit ontwerp bepaalt ook dat de bedragen die betrekking hebben op de handelingen in de categorieën I, II en III nooit mogen worden samengevoegd. In voorkomend geval moeten, als drie bedragen moeten worden opgenomen in de opgave voor dezelfde afnemer (d.i. een bedrag voor elke categorie van handelingen) met betrekking tot deze afnemer, drie lijnen van de opgave worden ingevuld. In dit geval wordt ook het btw-identificatienummer van die afnemer driemaal vermeld.
Artikel 3 van dit ontwerp bepaalt dat voor de in artikel 1, 2°, van dit ontwerp bedoelde bedragen van de handelingen waarvoor de btw opeisbaar is geworden in de periode waarop het deel 1 van de opgave betrekking heeft, in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met eventuele herzieningen. Deze herzieningen worden weergegeven in het deel 1 van de opgave van de handelingen met betrekking tot de periode waarin ze aan de afnemer ter kennis werden gebracht (bv. door middel van een creditnota). Dit bedrag wordt, naargelang het geval, afgetrokken van of opgeteld bij het totale bedrag van de bedoelde handelingen van de betrokken categorie, verricht voor dezelfde afnemer.
Artikel 4 van dit ontwerp vervangt artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 door een explicietere en meer gedetailleerde bepaling, die voortaan een duidelijk onderscheid maakt tussen twee situaties wanneer een deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen werd ingediend dat materiële vergissingen bevat: - Wanneer nog een nieuw deel 1 van de opgave kan worden ingediend binnen de indieningstermijn gesteld voor het foutieve deel, moet een nieuw deel 1 van die opgave worden ingediend die voor de betrokken periode alle gegevens correct herneemt. Dit nieuwe deel 1 van de opgave zal het vorige, foutieve deel dan volledig annuleren en vervangen. - Wanneer geen nieuw deel 1 van de opgave voor dezelfde periode meer kan worden ingediend omdat de indieningstermijn daarvoor is verstreken, kan dat deel 1 niet meer als dusdanig worden geannuleerd en vervangen. In de plaats daarvan zal in het deel 1 van de eerstvolgende opgave die moet worden ingediend een specifieke correctie moeten worden opgenomen met betrekking tot het reeds ingediende deel, in aanvulling van de gegevens die moeten worden meegedeeld voor de periode waarop deel 1 van de eerstvolgende opgave betrekking heeft. De procedure die concreet moet worden gevolgd voor deze correctie zal worden bepaald door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
Het verschil tussen beide procedures is essentieel. In het eerste geval moet er een volledig nieuw deel 1 van de opgave worden ingediend voor dezelfde periode die het reeds ingediende deel vervangt zodat met dat deel geen rekening meer wordt gehouden. In het tweede geval zal een specifieke corrigerende vermelding moeten worden aangebracht in deel 1 van de eerstvolgende opgave die wordt ingediend voor een volgende periode. Het initieel ingediende deel 1 van de opgave zal in dat geval verder blijven bestaan, maar er zal worden rekening gehouden met de specifieke corrigerende vermelding die werd ingediend in een volgende periode.
In afwijking van artikel 1 van dit ontwerp, bepaalt artikel 5 van dit ontwerp dat belastingplichtigen en leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Btw-Wetboek die gehouden zijn tot het indienen van btw-kwartaalaangiften of dergelijke aangiften niet moeten indienen, in principe elk kwartaal een deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen moeten indienen, voor zover het totaalbedrag per kwartaal van de vrijgestelde leveringen van goederen bedoeld in artikel 1, 2°, a), b) en c), van dit ontwerp in elk van de vorige vier kwartalen de drempel van 50.000 euro niet overschreden heeft. Werd de drempel van 50.000 euro wel overschreden, dan moet maandelijks een deel 1 van de opgave worden ingediend overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 5, § 1, derde lid, van dit ontwerp.
In artikel 5 van dit ontwerp is ook voorzien dat landbouwondernemers op wie de bijzondere landbouwregeling bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van toepassing is, jaarlijks een intracommunautaire btw-opgave moeten indienen uiterlijk op 31 maart.
Artikel 6 van dit ontwerp bepaalt dat belastingplichtigen die gehouden zijn tot het indienen van periodieke btw-aangiften, evenals de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die periodieke btw-aangiften indient, in principe verplicht zijn deel 1 van de opgave langs elektronische weg in te dienen.
Wanneer zij niet over voldoende elektronische middelen beschikken of in geval van technische problemen, kunnen zij deel 1 van de opgave zoals voorheen blijven indienen op papier bij het scanningscentrum (via het formulier nr. 723).
In punt 9 van bovengenoemd advies nr. 171/2019 van 8 november 2019, beveelt de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna: "GBA") in overeenstemming met artikel 13 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: "AVG"), dat het formulier voor de btw-opgave van intracommunautaire handelingen, naast de informatie die daarin wordt verstrekt om de doelstellingen van deze verplichting te bereiken, de volgende gegevens zou bevatten: "de naam en adres van de verwerkingsverantwoordelijke, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming, de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, alsook de rechtsgrond voor de verwerking, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens, het bestaan van de verschillende rechten die in de AVG die voor de betrokken personen zijn vastgesteld (daarin begrepen het recht op toegang en rectificatie), de vraag of het al dan niet verplicht is gegevens te verstrekken en de gevolgen van het niet verstrekken van gegevens, de periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria ter bepaling van die termijn, het recht om een klacht in te dienen bij de Gegevensbeschermingsautoriteit en in voorkomend geval, het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming (met inbegrip van profilering, zoals bedoeld in artikel 22 van de AVG) en informatie over de onderliggende logica ervan en het belang en de verwachte gevolgen van een dergelijke geautomatiseerde besluitvorming voor de betrokken personen.".
Dit advies wordt niet gevolgd om volgende redenen: - dit (papieren) formulier is zodanig ontworpen dat de belastingplichtigen alle vereiste gegevens in een beknopte en leesbare vorm kunnen invoeren en houdt rekening met de technische vereisten voor het scannen van dit formulier; - dit papieren formulier vormt een afwijking (onderworpen aan strikte voorwaarden, zie artikel 6, § 2, van dit ontwerp) van het beginsel van elektronische indiening van de opgave van intracommunautaire handelingen. In de praktijk maken nog maar weinig belastingplichtigen gebruik van deze afwijking, die trouwens hoe dan ook niet is toegestaan voor wat betreft deel 2 van de opgave (zie artikel 12 van dit ontwerp); - artikel 13 van de AVG heeft een algemene strekking die deze verplichting om de btw-opgave voor de intracommunautaire handelingen in te dienen overstijgt, zodat het de voorkeur verdient om met betrekking tot alle btw-verplichtingen een meer algemene oplossing uit te werken om aan de vereisten van deze bepaling tegemoet te komen.
Om deze redenen zal punt 9 van dit advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit niet gevolgd worden. Het is daarentegen wel de bedoeling de belastingplichtigen te informeren over de verschillende elementen die in artikel 13 van de AVG worden genoemd door middel van, enerzijds, een uitdrukkelijke vermelding van deze informatie in de toelichtende brochure met betrekking tot het papieren formulier van de btw-opgave van intracommunautaire handelingen en, anderzijds, door middel van een speciale kennisgeving op de elektronische portaalsite (inleidende boodschap of pop-up) wanneer de opgave wordt ingediend.
Alle andere belastingplichtigen die niet gehouden zijn om periodieke btw-aangiften in te dienen (bv. de landbouwondernemers onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling, ...) evenals de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die niet gehouden zijn tot de indiening van dergelijke aangiften, zijn vrijgesteld van de verplichting tot elektronische indiening In artikel 6 van dit ontwerp wordt een paragraaf 5, nieuw, ingevoegd, die bepaalt dat een belastingplichtige die verplicht is om deel 2 van de opgave (met betrekking tot de toepassing van de regeling inzake voorraad op afroep) in te dienen, de volledige opgave (deel 1 en 2) langs elektronische weg moet indienen.
Aangezien artikel 12 van dit ontwerp bepaalt dat de indiening van deel 2 van de opgave zonder uitzondering langs elektronische weg plaatsvindt, zijn de gevallen van vrijstelling van de elektronische indiening als bedoeld in artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 immers niet langer gerechtvaardigd in het geval van de gezamenlijke neerlegging van deel 1 en deel 2 van de opgave.
Overeenkomstig punt 8.2 van het voormelde advies nr. 66.676/3 van Raad van State wordt de delegatie aan de Minister van Financiën (en, a fortiori, de daarmee verband houdende subdelegatie), die oorspronkelijk in paragraaf 6 van dit artikel 6 was voorzien om de procedures voor de toepassing van dit artikel te regelen, eenvoudigweg opgeheven, aangezien een dergelijke delegatie reeds bestaat in de paragrafen 1 en 4 van deze bepaling, voor wat betreft de procedures voor het indienen van deel 1 van de opgave. Dezelfde oplossing wordt toegepast voor deel 2 van de opgave (artikel 12 van dit ontwerp).
Artikel 7 van dit ontwerp bepaalt dat wanneer er in de afgelopen periode geen enkele handeling werd verricht die in deel 1 van de opgave moet worden opgenomen, en indien er geen correcties moeten worden aangebracht in eerder ingediende opgaven, er voor de betrokken periode geen deel 1 van de opgave moet worden ingediend.
Krachtens artikel 8 van dit ontwerp (vergelijkbaar met artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 23 van 9 december 2009 met betrekking tot de jaarlijkse lijst van btw-belastingplichtige afnemers), moet de belastingplichtige klantenrekeningen of andere documenten bijhouden om te voldoen aan de verplichting om deel 1 van de btw-opgave in te dienen.
De klantenrekeningen zijn niet onderworpen aan specifieke formele vereisten. Zij moeten op zodanige wijze worden bewaard dat de belastingplichtige de gegevens kan verzamelen die nodig zijn voor het opstellen van voormelde opgave.
Die rekeningen moeten met name voor iedere afnemer volgende informatie bevatten: - de naam en het adres; - het btw-identificatienummer; - het bedrag, exclusief belastingen, van de gefactureerde handelingen; - in voorkomend geval, het bedrag van de aangerekende belasting; - het bedrag van de uitgegeven creditnota's; - in voorkomend geval, het btw-bedrag met betrekking tot de uitgegeven creditnota's.
Als alternatief kan het volstaan dat de belastingplichtige, per afnemer, een bijkomend dubbel van alle facturen die hij uitreikt of van de documenten die betrekking hebben op de handelingen die in bovenvermelde lijst of verklaring moeten worden vermeld, verzamelt.
Dit is waar de woorden "alle andere documenten om te kunnen voldoen aan de voorschriften van de artikelen 1 tot 7 en aan het toezicht op de naleving ervan" naar verwijzen.
Overeenkomstig punt 8 van het voornoemd advies nr. 66.676/3 van de Raad van State wordt in artikel 8 van dit ontwerp gepreciseerd welke documenten in plaats van deze klantenrekeningen mogen worden gehouden, overeenkomstig de hiervoor vermelde preciseringen.
Artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009, dat een tijdelijke bepaling omvatte waarvan het nuttig effect afliep op 31 december 2011, wordt in dit ontwerp logischerwijze niet meer hernomen. HOOFDSTUK 2. - Deel 2 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire handelingen Artikelen 9 tot 13 Overeenkomstig artikel 53sexies, § 1, 4°, van het Wetboek, zullen de belastingplichtigen die de regeling inzake voorraad op afroep toepassen het btw-identificatienummer van de belastingplichtige voor wie de goederen zijn bestemd die in het kader van die regeling in de loop van de vorige maand werden verzonden of vervoerd, onder de voorwaarden bedoeld in artikel 12ter, § 2, van het Wetboek, evenals iedere wijziging in de ingediende informatie moeten meedelen.
De verwijzing naar "iedere wijziging in de ingediende informatie" is ongewijzigd overgenomen uit artikel 262, lid 2, van de btw-richtlijn zoals ingevoegd door de richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten. In dat artikel wordt verder niet gespecifieerd wat onder "wijziging in de ingediende informatie" concreet moet worden verstaan.
Op grond van aanvullende besprekingen tussen de lidstaten en de Europese Commissie met het oog op een uniforme implementatie van de voormelde wijzigingsrichtlijn in de lidstaten, blijkt dat de bedoelde wijzigingen betrekking hebben op wijzigingen van de basisinformatie die moet worden verstrekt, met name het btw-identificatienummer van de bestemmeling van de goederen onder de regeling inzake voorraad op afroep, met behoud van de toepassing van die regeling. In de logica van deze regeling, kan het aldus enkel gaan om informatie die betrekking heeft op het feit dat de goederen die oorspronkelijk werden verzonden of vervoerd naar de daartoe voorziene bestemmeling, niet meer allemaal voor die bestemmeling bestemd zijn zonder dat deze wijziging evenwel tot gevolg heeft dat van de toepassing van de vereenvoudigingsregels van de regeling inzake voorraad op afroep moet worden afgezien. Als een wijziging wél tot gevolg zou hebben dat de regeling inzake voorraad op afroep niet langer van toepassing zou zijn, zouden er daardoor immers een aantal andere specifieke verplichtingen moeten worden vervuld die voortvloeien uit de toepassing van de normale btw-regeling zodat de noodzakelijke informatie op een andere manier wordt meegedeeld dan door een aanpassing van de oorspronkelijke gegevens opgenomen in deel 2 van de intracommunautaire opgave.
Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, wordt derhalve als wijziging van het btw-identificatienummer van de bestemmeling van de goederen bij de verzending of het vervoer van die goederen beschouwd: 1) de terugzending van de goederen naar België met toepassing van artikel 12ter, § 5, van het Wetboek;2) de vervanging van de bestemmeling van de goederen met toepassing van artikel 12ter, § 6, van het Wetboek. In die beide gevallen zal de wijziging van de initiële affectatie van de verzonden of vervoerde goederen tot uiting moeten worden gebracht in deel 2 van de opgave door het opnemen van het btw-identificatienummer van de belastingplichtige aan wie de goederen na de heraffectatie worden toegestuurd, i.e. respectievelijk de belastingplichtige die de goederen vanuit België heeft verzonden of vervoerd of dat voor zijn rekening heeft laten doen bij terugzending van de goederen naar België overeenkomstig artikel 12ter, § 5, van het Wetboek en de belastingplichtige die de bestemmeling vervangt krachtens artikel 12ter, § 6, van het Wetboek.
Artikel 9 van dit ontwerp bepaalt dienovereenkomstig dat in deel 2 van de opgave van de intracommunautaire handelingen de volgende btw-identificatienummers moeten worden opgenomen: 1) het btw-identificatienummer toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen aan de belastingplichtige voor wie de goederen bestemd zijn die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep in de loop van de verstreken kalendermaand, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 12ter, § 2, van het Wetboek. Dit betreft de basishypothese waarbij goederen worden verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan België onder de regeling voorraad op afroep. 2) het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek van de belastingplichtige door wie of voor wiens rekening de goederen werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep, wanneer de goederen worden teruggezonden naar België, overeenkomstig artikel 12ter, § 5, van het Wetboek.Dit btw-identificatienummer moet worden opgenomen zowel wanneer de terugzending gebeurt met betrekking tot goederen die werden verzonden of vervoerd tijdens een vorige periode als met betrekking tot goederen die werden verzonden of vervoerd tijdens de lopende periode.
In dit geval zal in deel 2 van de opgave van de intracommunautaire handelingen, naast het Belgische btw-identificatienummer van de belastingplichtige naar wie de goederen terug worden verzonden of vervoerd in België, tegelijk melding moeten worden gemaakt van het btw-identificatienummer dat door de lidstaat van waaruit de goederen terug worden verzonden of vervoerd werd toegekend aan de belastingplichtige voor wie die goederen voorheen waren bestemd. Op die manier is het mogelijk na te gaan voor wie de goederen die werden teruggezonden of terug vervoerd naar België voordien waren bestemd, en dat met het oog op een adequate administratieve opvolging van de goederen.
Indien de goederen terug naar België worden verzonden of vervoerd onder andere voorwaarden dan bedoeld in artikel 12ter, § 5, van het Wetboek, is de regeling inzake voorraad op afroep niet meer van toepassing. In dat geval zullen, door het feit dat de bijzondere regeling inzake voorraad op afroep niet langer van toepassing is, andere en aan de toepassing van de normale btw-regeling aangepaste btw-verplichtingen moeten worden vervuld. 3) het btw-identificatienummer toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen aan de belastingplichtige voor wie de goederen bestemd zijn die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep, ingevolge vervanging van de vorige bestemmeling van de goederen, overeenkomstig artikel 12ter, § 6, van het Wetboek.Dit btw-identificatienummer moet worden opgenomen zowel wanneer de vervanging gebeurt met betrekking tot goederen die werden verzonden of vervoerd tijdens een vorige periode als met betrekking tot goederen die werden verzonden of vervoerd tijdens de lopende periode.
Dit betreft het geval waarbij goederen die zich in de regel oorspronkelijk onder de basishypothese bedoeld in geval 1) bevonden, in een latere fase uiteindelijk niet worden gebruikt door de belastingplichtige voor wie de goederen bij de verzending of het vervoer bestemd waren maar worden gereaffecteerd naar een nieuwe bestemmeling die de vorige met betrekking tot die goederen vervangt onder de voorwaarden en modaliteiten zoals opgenomen in artikel 12ter, § 6, van het Wetboek. In het kader van deze vervanging kunnen de goederen desgevallend opgeslagen blijven op dezelfde plaats dan wel worden vervoerd naar een andere plaats binnen dezelfde lidstaat.
In dit geval zal in deel 2 van de opgave van de intracommunautaire handelingen, naast het btw-identificatienummer van de nieuwe bestemmeling, tegelijk melding moeten worden gemaakt van het btw-identificatienummer dat door de lidstaat van waaruit de goederen terug worden verzonden of vervoerd werd toegekend aan de belastingplichtige voor wie die goederen voorheen waren bestemd. Op die manier is het mogelijk na te gaan voor wie de gereaffecteerde goederen voordien waren bestemd, en dat met het oog op een adequate administratieve opvolging van de goederen.
In principe is het ook mogelijk dat de vervanger van de oorspronkelijke bestemmeling van de goederen op zijn beurt weer verder wordt vervangen door een nieuwe belastingplichtige. Voor zover alle noodzakelijke voorwaarden vervuld blijven zal die vervanging op dat moment op dezelfde manier moeten worden aangegeven als de eerste vervanging.
Een vervanging wordt trouwens niet alleen aangemeld via deel 2 van de opgave van de intracommunautaire handelingen, maar eveneens via het register bedoeld in artikel 54bis, § 1, derde lid, van het Wetboek, met de vermeldingen waarnaar wordt verwezen in artikel 24bis van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "koninklijk besluit nr. 1").
Indien de goederen onder de regeling voorraad op afroep niet vanuit België maar naar België werden verzonden of vervoerd, zal dergelijke vervanging zijn opgenomen in de opgave van intracommunautaire handelingen ingediend in de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen, terwijl die wijziging eveneens zal zijn opgenomen in het register dat de nieuwe bestemmeling van de goederen houdt in België op grond van artikel 24ter van het koninklijk besluit nr. 1.
Artikel 10 van dit ontwerp herneemt met betrekking tot de correctie van materiële vergissingen voor deel 2 van de opgave, dezelfde regeling als die ontworpen voor deel 1 van die opgave.
Artikel 11 van dit ontwerp herneemt voor deel 2 van de opgave grotendeels dezelfde regeling over als die bepaald voor deel 1 van die opgave wat de periodiciteit betreft. Deze regeling is de regeling die al bestond voor de oorspronkelijke opgave van de intracommunautaire handelingen die inhoudelijk ongewijzigd werd overgenomen van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 voor het deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen.
Artikel 12 van dit ontwerp voorziet, in afwijking van de regeling inzake de indieningsmodaliteiten die al bestond voor de oorspronkelijke opgave van de intracommunautaire handelingen (die nu deel 1 van die opgave geworden is), dat deel 2 van de opgave alleen langs elektronische weg zal kunnen worden ingediend op het daartoe door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde gecreëerde adres.
Deze afwijking wordt verantwoord door het feit dat deel 2 van de opgave uitsluitend betrekking heeft op de zeer specifieke btw-regeling inzake voorraden op afroep die in de praktijk slechts door een beperkt aantal grotere industriële en commerciële bedrijven zal worden toegepast. In die zin onderscheidt dat deel zich van deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen dat van toepassing is op om het even welke "intracommunautaire leveringen" of "intracommunautaire diensten" tussen belastingplichtigen en derhalve ook een heel aantal eerder occasionele handelingen zal omvatten van kleinere belastingplichtigen. Alleen in dat tweede geval is het dan ook noodzakelijk om in uitzonderlijke gevallen de indiening van deel 1 van de opgave van intracommunautaire handelingen op papier te voorzien.
Artikel 13 van dit ontwerp bevestigt dat, net zoals voor deel 1 van de opgave van de intracommunautaire handelingen, deel 2 niet moet worden ingediend als er voor een bepaalde periode geen gegevens zijn die moeten worden opgenomen.
Artikel 14 van dit ontwerp expliciteert dat het koninklijk besluit de omzetting vormt van Europese regelgeving.
Om redenen die verband houden met de hernummering en herstructurering van dit ontwerp is geen rekening gehouden met punt 14 van het voornoemde advies nr. 66.676/3 van de Raad van State, waarin werd voorgesteld om deze bepaling op te nemen in het eerste artikel van dit besluit. De handhaving van deze bepaling in artikel 14 van dit ontwerp heeft uiteraard geen juridische gevolgen. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen Artikelen 15 en 16 Artikel 15 van dit ontwerp bepaalt dat het koninklijk besluit nr. 50 in zijn vorige versie van 9 december 2009 wordt opgeheven.
Artikel 16 van dit ontwerp bepaalt ten slotte dat de bepalingen van de nieuwe versie van het koninklijk besluit nr. 50 in werking treden op 1 januari 2020. Dit is met name van belang omdat de bepalingen die de uitvoering vormen van de gewijzigde bepalingen in het Wetboek ingevolge de invoering van de regeling inzake voorraad op afroep op dezelfde datum in werking moeten treden als die bepalingen in het Wetboek en als de andere uitvoeringsbepalingen (zoals met name diegene die het koninklijk besluit nr. 1 wijzigen met betrekking tot de in het kader van dezelfde regeling bij te houden registers).
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO
ADVIES 66.676/3 VAN 26 NOVEMBER 2019 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT NR 50 "MET BETREKKING TOT DE BTW-OPGAVE VAN DE INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELINGEN" Op 25 oktober 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit nr. 50 "met betrekking tot de BTW-opgave van de intracommunautaire handelingen".
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 19 november 2019 .
De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Astrid Truyens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Dries Van Eeckhoutte, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter .
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 november 2019. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de vervanging van het koninklijk besluit nr.50 van 9 december 2009 "met betrekking tot de BTW-opgave van de intracommunautaire handelingen" (hierna: koninklijk besluit nr. 50). Die vervanging is nodig ingevolge de invoering van de bijzondere vereenvoudigingsregeling inzake voorraad op afroep (het nieuwe artikel 12ter van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, (1) hierna: Btw-wetboek).
Rechtsgrond 4. Voor het ontworpen besluit kan rechtsgrond worden gevonden in de artikelen 53octies, § 1, tweede lid, en § 2, 53duodecies en 57, § 7, van het Btw-wetboek. Vormvereisten 5. De gemachtigde heeft laten weten dat over het ontwerp om het akkoord van de minister bevoegd voor begroting is verzocht. Indien de aan de Raad van State voorgelegde tekst ten gevolge van het vervullen van dat vormvereiste nog wijzigingen zou ondergaan, moeten de gewijzigde of toegevoegde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd.
Algemene Opmerkingen 6. De bijlage bij het ontworpen besluit (zie artikel 6, § 4, van het ontwerp) was niet bij de adviesaanvraag gevoegd, maar is naderhand door de gemachtigde bezorgd.7. Bij het ontwerp is een verslag aan de Koning gevoegd, dat samen met het te nemen besluit in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zal worden.In het verslag worden enkel de elementen besproken die nieuw zijn ten opzichte van het te vervangen koninklijk besluit nr. 50.
Aangezien het gehele besluit wordt vervangen, dient het verslag toelichting te geven bij het gehele besluit, dus niet enkel bij de inhoudelijk nieuwe elementen. De gemachtigde stemde daarin toe. 8.1. In de artikelen 2, eerste lid, 4, tweede lid, 6, § 1 en § 6, 10, tweede lid, 12, §§ 1 en 2, van het ontwerp komen delegaties voor aan de "Minister van Financiën of zijn gemachtigde". De woorden "of zijn gemachtigde" geven aan dat de minister die bevoegdheid op zijn beurt kan delegeren aan een door hem gemachtigde ambtenaar.
Om nadere toelichting bij deze delegatiebepalingen gevraagd, antwoordde de gemachtigde als volgt: "En ce qui concerne la délégation au ministre qui a les Finances dans ses attributions, une délégation du Ministre à l'administration (principe de la subdélégation) ne peut en effet uniquement porter que sur des questions d'ordre accessoire ou de détail, singulièrement d'ordre pratique ou technique. On estime que c'est le cas pour la délégation prévue à : - l'article 2, alinéa 1er (code informatique); - l'article 4, alinéa 2 (procédure de rectification d'une erreur dans l'application informatique ou, dans des cas très rares, dans le formulaire papier); - l'article 6, § 1er (mode de dépôt par voie électronique); - l'article 10, alinéa 2 (voir article 4, alinéa 2); - l'article 12, § 1er (voir article 6, § 1er).
Nous suggérons par conséquent de maintenir le principe de la subdélégation pour ces dispositions.
En revanche, pour les articles 6, § 6 et 12, § 2 les termes "ou son délégué" seront effectivement supprimés. Un alinéa supplémentaire sera ajouté afin de prévoir qu'en ce qui concerne les autres modalités pratiques (que celles visées ci-dessus), une subdélégation se possible dans le chef du ministre des Finances." 8.2. Zowel artikel 6, § 6, als artikel 12, § 2, van het ontwerp geven de Minister van Financiën de bevoegdheid om "[d]e toepassingsmodaliteiten van dit artikel [te regelen]". (2) Vermits een delegatie aan een minister enkel betrekking kan hebben op bijkomstige of detailmatige aangelegenheden, is een dergelijke algemene bevoegdheidstoewijzing niet aanvaardbaar. Ofwel dient de delegatie nauwkeurig te worden bepaald en beperkt tot specifieke bijkomstige of detailmatige aangelegenheden, ofwel dienen de betrokken bepalingen zonder meer weggelaten te worden.
Onderzoek van de tekst Artikel 6 9. In de Nederlandse tekst van artikel 6, § 1, van het ontwerp dient in overeenstemming met de Franse tekst te worden geschreven "... gecreëerd werd en onder de voorwaarden ...". (3) Artikel 8 10. In verband met de verplichting om "klantenrekeningen of alle andere stukken [bij te houden] (4) om te kunnen voldoen aan de voorschriften van de artikelen 1 tot 7 van dit besluit en aan het toezicht op de naleving ervan", verstrekte de gemachtigde volgende toelichting: "En vertu et de l'article 8 de l'arrêté royal n° 50 (comme c'est le cas à l'article 5 de l'arrêté royal n° 23 en ce qui concerne la liste annuelle des clients assujettis), l'assujetti doit tenir des comptes-clients ou tout autre document permettant de satisfaire à l'obligation de dépôt du relevé à la TVA des opérations intracommunautaires. Les comptes clients ne sont soumis à aucune condition de forme particulière. Ils doivent être tenus de façon à permettre à l'assujetti de rassembler les données qui lui sont nécessaires pour l'établissement de la liste ou du relevé précités.
Ces comptes doivent notamment comporter, pour chaque client, les indications suivantes : - le nom et l'adresse; - le numéro d'identification à la TVA; - le montant, hors taxes, des opérations qui ont été facturées; - le cas échéant, le montant de la taxe porté en compte; - le montant des notes de crédit émises; - le cas échéant, le montant de la TVA relative aux notes de crédit émises.
De manière alternative, il suffit que l'assujetti regroupe, par client, un double supplémentaire de toutes les factures qu'il émet ou des documents relatifs aux opérations qui doivent être mentionnées dans la liste ou le relevé précités. C'est ce que visent les termes "tous autres documents permettant de satisfaire aux prescriptions des articles 1er à 7 de cet arrêté et au contrôle du respect de celles-ci." Dit zal in de tekst van het ontwerp verduidelijkt moeten worden.
Artikel 12 11. In de Nederlandse tekst van artikel 12, § 1, dient het lidwoord "de" te worden ingevoegd voor de woorden "Minister van Financiën". Artikel 14 12. Artikel 14 van het ontwerp zou het best artikel 1 ervan worden, (5) zodat de lezer direct weet dat het om de omzetting van EU-richtlijnen gaat.De overige artikelen zijn dan te vernummeren.
De griffier, De voorzitter, A. Truyens J. Baert _______ Nota's (1) Artikel 12ter van het Btw-wetboek is ingevoerd bij de wet van 3 november 2019 "tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde ter omzetting van richtlijn (EU) 2019/475 en richtlijn (EU) 2018/1910", die op 1 januari 2020 in werking treedt.(2) Die algemene delegaties komen bovenop de specifieke delegaties in artikel 6, § 1, en 12, § 1, van het ontwerp.(3) Vergelijk met artikel 12, § 1, van het ontwerp.(4) In de Nederlandse tekst kan men beter het werkwoord "bijhouden" gebruiken (in plaats van "houden").(5) Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr. 94, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be).
11 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit nr. 50 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 53octies, § 1, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, vervangen bij de wet van 17 december 2012, artikel 53octies, § 2, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, vervangen bij de wet van 7 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 29 november 2017, artikel 53duodecies, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2018, en artikel 57, § 7, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 4 november 2019;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 21 november 2019;
Gelet op advies nr. 66.676/3 van de Raad van State, gegeven op 26 november 2019 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 8 november 2019;
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Deel 1 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire leveringen en diensten
Artikel 1.De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek, dienen uiterlijk de twintigste van iedere kalendermaand bij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het deel 1 in van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, hierna "intracommunautaire opgave" genoemd, waarin de volgende gegevens voorkomen: 1° het btw-identificatienummer van: a) iedere afnemer waaronder goederen aan hem zijn geleverd met vrijstelling van de belasting bij toepassing van artikel 39bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;b) de belastingplichtige, toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, in het geval van leveringen van goederen als bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;c) het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, in het geval van leveringen van goederen als bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;d) iedere afnemer, toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, in het geval van leveringen van goederen als bedoeld in artikel 25quinquies, § 3, derde lid, van het Wetboek verricht door de belastingplichtige in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen en waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;e) iedere afnemer waaronder andere diensten worden verstrekt dan degene die vrijgesteld zijn van de belasting in de lidstaat waar ze belastbaar zijn, wanneer de belasting krachtens artikel 196 van de richtlijn 2006/112/EG door de ontvanger is verschuldigd en in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden;2° voor iedere persoon als bedoeld in 1°, het totale bedrag van de maatstaf van heffing, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, uitgedrukt in euro, van elk van de hierna vermelde categorieën van handelingen waarvoor de belasting in de loop van de verstreken kalendermaand opeisbaar is geworden: a) de krachtens artikel 39bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek vrijgestelde leveringen van goederen als bedoeld in 1°, a);b) de krachtens artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek vrijgestelde leveringen van goederen als bedoeld in 1°, b) en c);c) de leveringen van goederen als bedoeld in 1°, d);d) de diensten als bedoeld in 1°, e).
Art. 2.Het aan te geven bedrag bedoeld in artikel 1, 2°, a) tot d), wordt voorafgegaan door een code die verschillend is naargelang de categorie van handelingen en die wordt bepaald door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
Indien meerdere bedragen moeten worden opgenomen voor eenzelfde persoon, dient voor ieder aangegeven bedrag zijn in artikel 1, 1°, bedoeld identificatienummer te worden vermeld.
Art. 3.In de gevallen als bedoeld in artikel 77, § 1, 1° tot 6°, van het Wetboek, worden de in artikel 1, 2°, bedoelde bedragen tot het passende beloop herzien. Het bedrag van de herziening wordt opgenomen in deel 1 van de intracommunautaire opgave met betrekking tot het tijdvak waarin een document wordt uitgereikt dat de herziening van de maatstaf van heffing ter kennis brengt.
Art. 4.Wanneer de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 1, na de indiening van deel 1 van de intracommunautaire opgave in dat deel een materiële vergissing vaststelt, dient hij, voor het verstrijken van de indieningstermijn voor dat deel, een nieuw deel 1 van die opgave in voor dezelfde periode, die het vorige deel 1 annuleert en vervangt.
Wanneer er geen deel 1 van de intracommunautaire opgave kan worden ingediend voor het verstrijken van de indieningstermijn van het te corrigeren deel, neemt de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 1, een correctie op in het eerstvolgende deel 1 van de intracommunautaire opgave die moet worden ingediend, volgens een procedure die door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde wordt bepaald.
Onder materiële vergissing wordt verstaan elke vergissing die geen aanleiding geeft tot de uitreiking van een document dat de herziening van de maatstaf van heffing ter kennis brengt.
Art. 5.§ 1. In afwijking van artikel 1 kan deel 1 van de intracommunautaire opgave voor elk kalenderkwartaal worden ingediend uiterlijk de twintigste van de maand volgend op het tijdvak waarop het betrekking heeft, wanneer het driemaandelijks totaalbedrag van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel 1, 2°, a), b) en c), niet meer dan 50.000 euro bedraagt, noch in de loop van het betrokken kalenderkwartaal, noch in de loop van elk van de vier voorafgaande kalenderkwartalen.
Deze afwijking is slechts van toepassing voor de belastingplichtigen die de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte driemaandelijks indienen en voor degenen die deze aangifte niet moeten indienen, alsook voor de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die deze aangifte driemaandelijks indient of die deze aangifte niet moet indienen.
Deze afwijking is niet langer van toepassing vanaf het einde van de maand waarin het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt overschreden.
In dat geval wordt het deel 1 van de intracommunautaire opgave opgemaakt per maand die verstreken is sinds het begin van het kalenderkwartaal en ingediend uiterlijk de twintigste dag van de maand volgend op de maand waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden. § 2. In afwijking van artikel 1 dienen de landbouwondernemers die niet gehouden zijn tot de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, ieder jaar ten laatste op 31 maart het deel 1 van de intracommunautaire opgave in die de in de artikelen 1 tot 3 bedoelde gegevens met betrekking tot het verstreken kalenderjaar bevat.
Wanneer een in het eerste lid bedoelde belastingplichtige die hoedanigheid verliest, dient hij deel 1 van zijn intracommunautaire opgave in binnen drie maanden vanaf dit verlies.
Art. 6.§ 1. Deel 1 van de intracommunautaire opgave wordt langs elektronische weg ingediend op het elektronisch adres dat daartoe gecreëerd werd en onder de voorwaarden vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde. § 2. De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is deel 1 van dergelijke opgaven namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. § 3. De belastingplichtigen die niet gehouden zijn tot de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die niet gehouden is tot de indiening van deze aangifte, maken de keuze deel 1 van de intracommunautaire opgave hetzij elektronisch, hetzij op papier in te dienen. § 4. De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek: 1° die deel 1 van de intracommunautaire opgave langs elektronische weg indienen, dragen de in bijlage bij dit besluit bedoelde informatie over;2° die dat deel van de opgave niet langs elektronische weg indienen, maken gebruik van het formulier dat hen wordt verstrekt door de administratie en waarvan het model voorkomt op de bijlage bij dit besluit.Zij dienen dat deel van de opgave in bij de door de Minister van Financiën aangewezen dienst. § 5. In afwijking van de paragrafen 2 en 3, dienen de belastingplichtigen die het deel twee van de intracommunautaire opgave bedoeld in artikel 9, eerste lid, indienen, het deel 1 van die opgave eveneens langs elektronische weg in overeenkomstig paragraaf 1.
Art. 7.Deel 1 van de intracommunautaire opgave moet niet worden ingediend wanneer er geen enkel gegeven bedoeld in de artikelen 1, 3 en 4 moet worden opgenomen.
Art. 8.De in artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen en leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek houden klantenrekeningen of alle andere documenten om te kunnen voldoen aan de voorschriften van de artikelen 1 tot 7 en aan het toezicht op de naleving ervan, zoals, per klant, een dubbel van alle facturen die zij uitreiken of documenten die betrekking hebben op de handelingen die in deel 1 van de opgave moeten worden vermeld. HOOFDSTUK 2. - Deel 2 van de opgave met betrekking tot de intracommunautaire handelingen
Art. 9.De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek, dienen uiterlijk de twintigste van elke kalendermaand bij de administratie het deel 2 in van de intracommunautaire opgave, waarin de volgende gegevens worden vermeld: 1° het btw-identificatienummer toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen aan de belastingplichtige voor wie de goederen bestemd zijn die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep in de loop van de verstreken kalendermaand, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 12ter, § 2, van het Wetboek;2° het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek van de belastingplichtige door wie of voor wiens rekening de goederen werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep, wanneer de goederen worden teruggezonden naar België, overeenkomstig artikel 12ter, § 5, van het Wetboek;3° het btw-identificatienummer toegekend door de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen aan de belastingplichtige voor wie de goederen bestemd zijn die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep, ingevolge vervanging van de vorige bestemmeling van de goederen, overeenkomstig artikel 12ter, § 6, van het Wetboek. Wanneer het btw-identificatienummer bedoeld in het eerste lid, 2° of 3°, wordt vermeld, wordt tevens het btw-identificatienummer opgenomen dat werd toegekend door de lidstaat van aankomst van de goederen die werden verzonden of vervoerd onder de regeling inzake voorraad op afroep aan de belastingplichtige voor wie de goederen voorheen bestemd waren.
Art. 10.Wanneer de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, bedoeld in artikel 1, na de indiening van deel 2 van de intracommunautaire opgave in dat deel een materiële vergissing vaststelt, dient hij, voor het verstrijken van de indieningstermijn voor dat deel, een nieuw deel 2 van die opgave in voor dezelfde periode, die het vorige deel 2 annuleert en vervangt.
Wanneer er geen deel 2 van de intracommunautaire opgave kan worden ingediend voor het verstrijken van de indieningstermijn van het te corrigeren deel, neemt de belastingplichtige of het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek bedoeld in artikel 1, een correctie op in het eerstvolgende deel 2 van de intracommunautaire opgave die moet worden ingediend, volgens een procedure die door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde wordt bepaald.
Onder materiële vergissing wordt verstaan elke vergissing die geen aanleiding geeft tot de uitreiking van een document dat de herziening van de maatstaf van heffing ter kennis brengt.
Art. 11.§ 1. In afwijking van artikel 9, kan deel 2 van de intracommunautaire opgave voor elk kalenderkwartaal worden ingediend uiterlijk de twintigste van de maand volgend op het tijdvak waarop het betrekking heeft, wanneer het driemaandelijks totaalbedrag van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel 1, 2°, a), b) en c), niet meer dan 50.000 euro bedraagt, noch in de loop van het betrokken kalenderkwartaal, noch in de loop van elk van de vier voorafgaande kalenderkwartalen.
Deze afwijking is slechts van toepassing voor de belastingplichtigen die de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte driemaandelijks indienen en voor degenen die deze aangifte niet moeten indienen, voor de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek die deze aangifte driemaandelijks indient of die deze aangifte niet moet indienen.
Deze afwijking is niet langer van toepassing vanaf het einde van de maand waarin het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt overschreden.
In dat geval wordt het deel 2 van de intracommunautaire opgave opgemaakt per maand die verstreken is sinds het begin van het kalenderkwartaal en ingediend uiterlijk de twintigste dag van de maand volgend op de maand waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden. § 2. In afwijking van artikel 9 dienen de landbouwondernemers die niet gehouden zijn tot de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, ieder jaar vóór 31 maart het deel 2 van de intracommunautaire opgave in die de in de artikel 9 bedoelde gegevens met betrekking tot het verstreken kalenderjaar bevat.
Wanneer een in het eerste lid bedoelde belastingplichtige die hoedanigheid verliest, dient hij deel 2 van zijn intracommunautaire opgave in binnen drie maanden vanaf dit verlies.
Art. 12.Deel 2 van de intracommunautaire opgave wordt ingediend langs elektronische weg door de overdracht van de informatie bedoeld in de artikelen 9 en 10 op het elektronisch adres dat daartoe gecreëerd werd en onder de door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde gestelde voorwaarden.
Art. 13.Deel 2 van de intracommunautaire opgave moet niet worden ingediend wanneer er geen enkel gegeven bedoeld in de artikelen 9 en 10 moet worden in opgenomen.
Art. 14.Dit koninklijk besluit voorziet in de omzetting van: 1° artikel 2, punten 9 en 10, van de richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst en van de richtlijn 2008/117/EG van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ter bestrijding van de belastingfraude in het intracommunautaire verkeer;2° artikel 1, punt 5, van de richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 15.Het koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen wordt opgeheven.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
Art. 17.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 december 2019.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1e editie;
Wet van 7 december 2006, Belgisch Staatsblad van 22 december 2006, 2e editie;
Wet van 17 december 2012, Belgisch Staatsblad van 21 december 2012, 2e editie;
Wet van 29 november 2017, Belgisch Staatsblad van 6 december 2017;
Wet van 30 juli 2018, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 2018;
Koninklijk besluit nr. 50 van 9 december 2009, Belgisch Staatsblad van 17 december 2009, 2e editie;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 11 december 2019.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO