Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 oktober 2010
gepubliceerd op 14 oktober 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de Wapenwet en het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2010009802
pub.
14/10/2010
prom.
10/10/2010
ELI
eli/besluit/2010/10/10/2010009802/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 OKTOBER 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de Wapenwet en het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat we de eer hebben aan uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft als voornaamste doel de door verschillende inter- en supranationale rechtsinstrumenten voorgeschreven opspoorbaarheid van de vuurwapens die in ons land in omloop zijn, te garanderen.

Een van die instrumenten is de Europese wapenrichtljn 91/477/EEG, gewijzigd door de Richtlijn 2008/51/EG, die in werking is getreden op 28 juli 2010. Hieruit volgt dat ons land, om te voldoen aan zijn internationale verplichtingen, zo snel mogelijk de nodige maatregelen moet nemen om met name de opspoorbaarheid van de vuurwapens en de kosteloosheid van de Europese vuurwapenpas te regelen. Het betreft hier onbetwistbaar een lopende zaak, gelet op de voorbereidende formaliteiten die dateren van begin 2010.

Met dit besluit wordt de voornoemde Europese Richtlijn slechts gedeeltelijk omgezet in Belgisch recht. Een belangrijk ander gedeelte ervan was al omgezet in de Wapenwet zelf en een ander deel behoort tot de bevoegdheid van de gewesten. Voor een volledige omzetting op het federaal niveau ontbreekt nog, zoals de Raad van State opmerkte, de overname van enkele definities, evenals het principe van de markering van munitie, die thuishoren in de Wapenwet of in de wet van 1888 op de Proefbank voor vuurwapens. Een herziening van die laatste is op dit ogenblik in voorbereiding.

De Adviesraad voor wapens, waarin alle belanghebbende partijen zetelen, heeft een gunstig advies gegeven en het ontwerp werd aangepast aan de gegeven opmerkingen.

Momenteel zijn de vuurwapens die in ons land in omloop zijn, slechts in beperkte mate opspoorbaar : wat de wapenhandelaars aan- en verkopen, wordt manueel geregistreerd in hun registers en wat in het land verblijvende particulieren aan- en verkopen, komt over het algemeen in de databank van het Centraal wapenregister (CWR). De internationale verbintenissen die ons land is aangegaan, verplichten ons echter tot een volledige opspoorbaarheid van de vuurwapens die in ons land circuleren.

Dit betekent vooreerst dat de vuurwapens die in België op de markt worden gebracht, aan de bron moeten worden geregistreerd, nog voor ze terechtkomen bij een handelaar. Omdat fabrikanten en invoerders nu al verplicht zijn hun wapens voor kwaliteitscontrole (de « wettelijke proef ») aan te bieden bij de proefbank voor vuurwapens te Luik voor ze op de markt mogen worden gebracht, zal de Proefbank voortaan ook instaan voor hun eerste registratie in het CWR (art. 8, 1e en 2e lid).

De Proefbank zal de kosten verhalen op de aanbieders, zodat dit de Staat niets kost.

Er wordt voorzien in uitzonderingen voor de vrij verkrijgbare vuurwapens en voor de vuurwapens die bestemd zijn voor de uitvoer, terwijl een bijzondere regeling zal gelden voor de tweedehandse vuurwapens (art. 8, 4de en 5de lid).

Wat de uit te voeren wapens betreft, bevat het advies van de Raad van State een kritische opmerking die echter gebaseerd is op een foutieve lezing van de Europese Richtlijn : het feit dat men zich beperkt tot de registratie van de wapens die in ons land op de markt zullen komen, vindt wel steun in de tekst, in artikel 4.1, dat de plichten oplegt aan de lidstaten met betrekking tot de vuurwapens die op de markt worden gebracht. Dit kan alleen gaan over hun eigen markt. Artikel 4.2, dat slaat op alle vervaardigde vuurwapens, heeft betrekking op de markering van wapens, die in elk geval gegarandeerd is door het aanbrengen van serienummers en andere elementen door de fabrikanten.

Artikel 4.4 slaat op de registratie van alle vuurwapens bedoeld in de Richtlijn, dit zijn dus alleen de vuurwapens op de Belgische markt.

Een andere opmerking van de Raad van State betreft de bevoegdheid van de directeur van de Proefbank om te bepalen welke wapens die niet moeten worden beproefd, hem toch ter controle moeten worden voorgelegd alvorens ze worden geregistreerd. De tekst preciseert nu dat hij dit geval per geval moet beoordelen en dat hij zich hiervoor zal baseren op zijn kennis van de wapensector, op de voorgeschiedenis van de wapenhandelaar die de wapens invoert, op het feit dat het land van herkomst van de wapens lid is of niet van het zgn. IPC-verdrag (en de wapens bijgevolg al zijn beproefd door een evenwaardige buitenlandse proefbank), of nog op het bestaan van een objectief en betrouwbaar document dat de kenmerken van de wapens beschrijft.

Daarnaast moeten ook de verkopen door particulieren aan personen die geen vergunning nodig hebben, geen jager of sportschutter zijn en geen registers bijhouden, worden geregistreerd. Het gaat om een heel beperkt aantal gevallen : we denken hier bijvoorbeeld aan de verkoop in het buitenland door een Belgische ingezetene van zijn wapen aan een buitenlander, of de verkoop door een particulier van zijn wapen aan een overheidsdienst. De betrokken particulieren zullen de gouverneurs « onmiddellijk » (in principe binnen acht dagen) moeten informeren over die verkopen (art. 3). Mocht de gouverneur een onregelmatigheid vaststellen, dan zal hij die nog rechtzetten als dit in overeenstemming met de regelgeving mogelijk is. In dat geval komt de registratie niet in het gedrang. In het andere geval zal hij aangifte moeten doen van het gepleegde misdrijf.

Een andere administratieve zaak die mede met het oog op een correcte opspoorbaarheid nog een duidelijke regeling behoeft, is die van de wapens en wapenbezitters waarvan het statuut wijzigt. Voor alle vier mogelijke situaties waar wapens of hun eigenaars van wettelijk statuut veranderen, is voorzien in een administratieve regeling (art. 5). Die regeling wordt in de praktijk al toegepast en houdt geen inhoudelijke nieuwigheden in.

De nieuwe paragraaf 3 heeft betrekking op de volgende situatie.

Het verlies van de hoedanigheid van jager, sportschutter of bijzondere wachter brengt met zich mee dat men niet meer gerechtigd is te genieten van de vrijstelling van de vergunningsplicht die men op basis daarvan genoot. Als men evenwel het betreffende wapen verder wenst te behouden, moet een aanvraag worden ingediend tot het verkrijgen van een vergunning tot het voorhanden hebben ervan bij de gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats. Dit kan zowel onmiddellijk als pas na het verloop van de periode van drie jaar passief bezit waarop men recht heeft met toepassing van artikel 13, 2de lid, van de Wapenwet.

Als de vergunning wordt afgegeven, moet het document model nr. 9 voor dat wapen worden teruggestuurd naar de gouverneur die de registratie in het CWR aanpast. Ook als men zijn hoedanigheid van jager, sportschutter of bijzondere wachter niet verliest, maar er belang bij heeft, bestaat de mogelijkheid om vrijwillig voor het betreffende wapen een vergunning tot het voorhanden hebben ervan aan te vragen en dit volgens dezelfde procedure. Dit belang kan er bijvoorbeeld in bestaan dat een sportschutter zijn wapen ook wil mogen gebruiken voor beroepsdoeleinden, of dat een bijzondere wachter zijn wapen ook wil mogen gebruiken voor de jacht of het kleischieten.

De nieuwe paragraaf 4 heeft betrekking op de volgende situatie.

Het verkrijgen van de bijzondere hoedanigheid van jager, sportschutter of bijzondere wachter doet de mogelijkheid ontstaan om het vergunningsplichtig wapen (waarvoor men over een vergunning tot het voorhanden hebben ervan beschikt) verder te behouden op basis van die hoedanigheid. Dit kan uitsluitend indien het betreffende wapen voldoet aan de vereisten gesteld voor de toepasselijke hoedanigheid (lange wapens toegelaten daar waar het jachtverlof geldig is, wapens ontworpen voor het sportschieten edm.). De houder van de vergunning brengt de gouverneur die bevoegd is voor zijn verblijfplaats hiervan op de hoogte en bezorgt hem de nodige bewijsstukken. Als de gouverneur vaststelt dat hij aan alle voorwaarden voldoet, ruilt hij de vergunning in voor een document model nr. 9 en past hij de registratie in het CWR aan. De opmerking van de Raad van State dat het model 9 ontworpen is voor de registratie van de overdracht van een wapen doet niets af aan het feit dat dit bestaand document het best geschikt is voor deze situatie. Het mag daarom bij uitbreiding ook hier worden gebruikt.

De nieuwe paragraaf 5 heeft betrekking op de volgende situatie.

De houder van een vrij verkrijgbaar wapen die dat wapen buiten het kader van historische of folkloristische manifestaties voor het schieten wil bestemmen, vraagt daartoe vooraf een vergunning aan tot het voorhanden hebben ervan bij de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats. Als hij voldoet aan alle vereisten en het wapen verder in de hoedanigheid van jager, sportschutter of bijzondere wachter wenst te behouden, brengt hij de gouverneur hiervan op de hoogte en bezorgt hij hem daarvan de nodige bewijsstukken. Indien de gouverneur vaststelt dat hij aan alle voorwaarden voldoet, geeft hij een document model nr. 9 af en past hij de registratie in het CWR aan. Wat hierboven werd gezegd over het gebruik van het model 9, geldt ook hier.

De nieuwe paragraaf 6 heeft betrekking op de volgende situatie.

De houder van een vergunning tot het voorhanden hebben van een vrij verkrijgbaar wapen bestemd voor het schieten buiten het kader van historische of folkloristische manifestaties, die dat wapen daarvoor niet meer wil gebruiken, of die zijn hoedanigheid van jager, sportschutter of bijzondere wachter verliest, kan dat vrij verkrijgbaar wapen verder behouden zonder het nog verder te mogen gebruiken voor de schietsport. Hij brengt de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats hiervan op de hoogte en bezorgt hem de vergunning of het document model nr. 9 terug. De gouverneur past de registratie in het CWR aan zonder het wapen echter te schrappen.

In het kader van de Europese wapenrichtlijn zoals ze werd gewijzigd in 2008, moet tegelijk de Europese vuurwapenpas gratis worden gemaakt.

Dit gebeurt door het artikel dat in een retributie voorzag te vervangen door het enige onderdeel ervan dat behouden moet blijven (art. 9). In verband met de Europese vuurwapenpas wordt nog een andere wijziging aangebracht om de tekst in overeenstemming te brengen met de wet : er is immers geen sprake meer van de plicht voor buitenlandse houders van een pas om die voorafgaand aan hun bezoek op te sturen voor een visum (art. 10).

Op hun vraag wordt aan de gewestelijke diensten die sinds 2003 bevoegd zijn voor het toezicht op de in- en uitvoer van wapens, toegang verleend tot het CWR. Op die manier zullen ze in staat zijn zelf te controleren of iemand die een wapen wenst uit te voeren het wel legaal voorhanden heeft (art. 6). In hetzelfde artikel dat handelt over het CWR wordt, na de suggestie in die zin van de Raad van State, ook ondubbelzinnig gesteld dat van elk vuurwapen de nodige gegevens worden opgeslagen om een afdoende opspoorbaarheid ervan te garanderen, zoals dit wordt vereist door de Europese Richtlijn.

Verder wordt door art. 2 een nutteloos geworden document afgeschaft dat vroeger, toen er nog geen veiligheidsmaatregelen konden worden opgelegd aan de particuliere wapenbezitters, samen met de vergunning werd afgegeven en dat raadgevingen terzake bevatte.

Tot slot bepaalt artikel 11 dat het besluit in werking treedt op 1 oktober 2010 zodat er voldoende duidelijkheid bestaat vanaf wanneer de Proefbank start met de registraties. De bepalingen die voordelig zijn voor de burger en die geen nieuwe plichten opleggen (de artikelen 1, 2, 9 en 10), in het bijzonder het gratis worden van de Europese vuurwapenpas, krijgen echter terugwerkende kracht tot op de dag dat de Europese Richtlijn in werking is getreden.

Behoudens wat hierboven werd uiteengezet, werd het besluit aangepast aan de bemerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies 48.502/2/V van 3 augustus 2010.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

ADVIES 48.502/2V VAN 3 AUGUSTUS 2010 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, tweede vakantiekamer, op 5 juli 2010 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de Wapenwet, het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen en het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot indeling van sommige gas- en luchtwapens en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 september 1991 betreffende de wapens voor wapenrekken », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Zoals in het verslag aan de Koning wordt aangegeven, bevat het ontwerpbesluit verscheidene bepalingen die ertoe strekken richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens in het federale recht om te zetten. In dat verband behoort het volgende te worden opgemerkt : a) De gemachtigde ambtenaar heeft de Raad van State een tabel bezorgd waarin voor elke bepaling van richtlijn 2008/51 /EG aangegeven wordt door welke teksten van intern recht ze volgens hem reeds omgezet zijn en welke bepalingen daartoe nog moeten worden aangenomen - in het bijzonder die welke in het ontwerpbesluit voorkomen.Bij die tabel staat enige commentaar. Voorts schrijft de gemachtigde ambtenaar het volgende : « il est à noter que notre nouvelle législation satisfait déjà à la plupart des dispositions de la directive telle que modifiée en 2008 et qu'il fallait surtout combler certaines lacunes au niveau des enregistrements au RCA, ainsi que prévoir la gratuité de la carte européenne d'armes à feu ».

Ongetwijfeld zijn reeds heel wat bepalingen van richtlijn 2008/51/EG omgezet, hetzij nu reeds door in werking getreden regelingen, hetzij door bepalingen die in het ontworpen besluit voorkomen.

Naast hetgeen in de bijzondere opmerkingen zal worden gesteld, dient evenwel te worden opgemerkt dat dit dispositief niet volstaat - of, hoe dan ook, niet stellig volstaat als volledige garantie voor de omzetting van richtlijn 2008/51/EG. Zo is het heel in het bijzonder zo dat : - de omzetting van richtlijn 2008/51/EG niet gegarandeerd is voor verscheidene definities die bij die richtljn ingevoegd zijn in artikel 1 van richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens.

Om slechts een betekenisvol voorbeeld te geven, wordt hierbij gedacht aan de nieuwe definitie van « vuurwapen », die bij richtlijn 2008151/EG ingevoegd is in artikel 1, lid 1, van richtlijn 91/477/EEG. In dit verband dient in het bijzonder te worden opgemerkt dat doordat het begrip « vuurwapen » herhaaldelijk gebruikt wordt in de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (hierna te noemen : « de wapenwet » (1)), de wetgever de nieuwe definitie die het Europees recht daarvan geeft in die wet moet opnemen.

De Raad van State kan zich niet aansluiten bij de stelling van de gemachtigde ambtenaar, die suggereert dat het niet noodzakelijk zou zijn het interne recht aan te passen met het oog op de omzetting van de bepalingen van richtlijn 2008/51/EG, waarbij nieuwe definities worden ingevoegd die niet in de wet voorkomen, doordat de gebezigde termen geïnterpreteerd dienen te worden zoals in de richtlijn. Wanneer een richtlijn een definitie geeft van een begrip met het oog op de tenuitvoerlegging ervan, dienen de lidstaten immers de dwingende bepalingen aan te nemen die noodzakelijk zijn wil die definitie in het interne recht toegepast kunnen worden op een wijze die duidelijk, precies en zeker genoeg is voor de adressaten van de rechtsregel, en mogen ze niet gewoon verklaren dat het interne recht overeenkomstig de richtlijn geïnterpreteerd dient te worden; - de wet van 24 mei 1888 houdende regeling van de toestand der proefbank voor vuurwapens gevestigd te Luik en de maatregelen die genomen zijn ter uitvoering van die wet (2), onbetwistbaar bijdragen tot het omzetten van de bepaling die, in artikel 4, lid 2, van richtlijn 911477/EEG, ingevoegd bij richtlijn 2008/51/EG, het markeren van vuurwapens verplicht stelt.

De vraag rijst evenwel of ze wel garanderen, met de mate van zekerheid die het Europees recht vereist, dat zoals het nieuwe artikel 4, lid 2, van richtlijn 91/477/EEG vereist, elk vuurwapen bij de vervaardiging ervan onderworpen wordt aan de verplichte markering die bij die regeling is opgelegd. Het verdient aanbeveling dit uit technisch oogpunt na te gaan. Wat er ook van zij, het zou zinvol zijn, althans met het oog op de rechtszekerheid, dat de wetgever de wet van 24 mei 1888 wijzigt om elke discussie of dubbelzinnigheid op dit punt te voorkomen.

Bovendien zouden de regelingen ter zake herzien moeten worden om overeenkomstig artikel 4, lid 2, derde alinea, van richtlijn 91/477/EEG, ingevoegd bij richtlijn 2008/51/EG, de verplichting op te leggen om ervoor te zorgen « dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie gemarkeerd wordt »; - de bepalingen die, in de wapenwet en in het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van die wet - met, wat dat besluit betreft, de wijzigingen die daarin worden aangebracht door het ontwerpbesluit - regelen op welke wijze de vuurwapens in het centraal wapenregister ingeschreven worden, in ruime mate bijdragen tot de omzetting van artikel 4, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 91 /477/EEG, ingevoegd bij richtlijn 2008/51/EG. Die bepalingen - ongeacht of het gaat om reeds bestaande bepalingen dan wel om de wijzigingen die daarin bij het ontwerpbesluit worden aangebracht - geven evenwel niet voldoende alle verplichtingen weer die de Europese regeling oplegt : enerzijds wordt daarbij niet de verplichting opgelegd om de gegevens die in het register voorkomen gedurende ten minste twintig jaar bij te houden; anderzijds wordt daarbij niet op systematische wijze gegarandeerd dat dit register voor elk geregistreerd vuurwapen alle gegevens bevat die krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 91/477/EEG in het register vermeld moeten worden.

Het ontwerpbesluit behoort dienovereenkomstig te worden herzien. b) Met het oog op de naleving van artikel 2, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/51/EG, dient in het ontworpen besluit een nieuw artikel 1 te worden ingevoegd om te vermelden dat dit besluit die richtlijn gedeeltelijk omzet.2. Het ontwerpbesluit vult de lijst met inlichtingen aan die in het centraal wapenregister worden opgenomen. Er mag niet uit het oog worden verloren dat de exhaustieve lijst van de inlichtingen die in het centraal wapenregister worden opgenomen, vastgesteld is bij artikel 29 van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de wapenwet.

Die bepaling zou dan ook aangevuld moeten worden om rekening te houden met de nieuwe bepalingen die bij het ontworpen besluit worden ingevoegd.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Gelet op hetgeen in de opmerking over artikel 8 zal worden gezegd, behoort in het eerste lid van de aanhef niet te worden verwezen naar artikel 3, § 2, van de wapenwet.

In datzelfde lid dient evenwel niet alleen te worden verwezen naar artikel 35, 2°, 3°, 6° en 7° van de wapenwet, maar ook naar artikel 12, derde lid, van die wet, dat rechtsgrond oplevert voor verscheidene ontworpen bepalingen.

Dispositief Artikel 2 1. Het ontworpen artikel 24, eerste lid, heeft inzonderheid betrekking op het geval dat een vuurwapen wordt overgedragen aan een persoon die niet erkend is als verzamelaar of museum. De Raad van State ziet niet in waarom in datzelfde zinsdeel geen sprake is van de gevallen dat een vuurwapen wordt overgedragen aan een persoon die krachtens de wapenwet niet erkend is in een andere hoedanigheid, inzonderheid als wapenhandelaar.

De tekst moet opnieuw onder de loep genomen worden en in voorkomend geval dienovereenkomstig herzien worden. 2. Volgens het ontworpen artikel 24, tweede lid, is de wapendienst van de gouverneur, die in het centraal wapenregister de gegevens in moet brengen waarop deze bepaling betrekking heeft, ertoe gehouden na te gaan « of er geen onregelmatigheden zijn gebeurd ». Uit de uitleg van de gemachtigde ambtenaar blijkt dat het de bedoeling van de stellers van de tekst is dat de ingezamelde gegevens alleen in het centraal wapenregister mogen worden ingebracht als blijkt dat geen onregelmatigheden zijn geschied.

De vraag rijst of het wel pertinent en niet overdreven is te bepalen dat welke onregelmatigheid ook kan verhinderen dat de ingezamelde gegevens in het centraal wapenregister worden ingebracht. Wat moet er bijvoorbeeld gedaan worden als aangetoond is dat degene die het vuurwapen in kwestie overdraagt een onregelmatigheid begaan heeft maar zulks niet het geval is met de overnemer ? De tekst moet opnieuw onder de loep genomen worden en in voorkomend geval dienovereenkomstig herzien worden.

Artikel 3 1. Het is de bedoeling dat de voorliggende tekst deel gaat uitmaken van hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de wapenwet, welk hoofdstuk, volgens de bewoordingen van het opschrift ervan, betrekking heeft op de « maatregelen met het oog op de vaststelling van de verkoop en de overdracht van vuurwapens of munitie ». In de voorliggende tekst worden evenwel situaties geregeld die niet vallen onder de noemer overdracht van vuurwapens of munitie.

Het moet dus in een afzonderlijk hoofdstuk van het koninklijk besluit van 20 september 1991 - dat een nieuw hoofdstuk zou kunnen zijn - worden opgenomen. 2. Verschillende, in de voorliggende tekst vervatte bepalingen - die in casu opgenomen zijn in het ontworpen artikel 25, § § 3, eerste lid, en § 5 - zijn zo gesteld dat ze strekken om gevallen te bepalen waarin een vergunning tot het voorhanden hebben van een vuurwapen moet of kan worden aangevraagd. Zodoende wordt in het ontwerp van besluit nu eens een regeling bevestigd die voortvloeit uit de wapenwet (3), dan weer aan de personen waarop het betrekking heeft de mogelijkheid geboden om vrijwillig een vergunning aan te vragen in gevallen waarin de wet niet voorziet in de verplichting om houder te zijn van een vergunning (4).

Deze bepalingen zijn vatbaar voor kritiek.

Immers : a) enerzijds is er geen reden dat de Koning in een besluit regelingen bekrachtigt of herhaalt die volgen uit bepalingen van wetgevende aard;b) anderzijds stelt de wapenwet zelf de gevallen vast waarin de procedure inzake de vergunning tot het voorhanden hebben van een vuurwapen van toepassing is, en bevat ze geen bepaling waarin staat - of die de Koning machtigt te bepalen - dat een particulier vrijwillig een vergunning kan aanvragen in gevallen waarin deze bepaling niet heeft voorzien. De ontworpen tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien. 3. De bepalingen die bestemd zijn om paragraaf 4 en paragraaf 5 van artikel 25 van het koninklijk besluit van 20 september 1991 te worden, voorzien in de afgifte van een « document model nr.9 » (5).

Het is de bedoeling dat dit document wordt afgegeven in het geval van overdracht van een vuurwapen.

Zoals aangegeven in opmerking nr. 1, regelt de onderzochte bepaling echter situaties die niets te maken hebben met de overdracht van vuurwapens.

Het ontwerp van besluit moet dienovereenkomstig worden herzien (6).

Artikel 5 1. De verplichting om in het centraal wapenregister een nationaal identiteitsnummer in te brengen, waarin het ontworpen artikel 29/1 voorziet, wordt, luidens de bewoordingen van de eerste zin van het eerste lid, voorgeschreven, voor « elk vuurwapen dat in België in omloop zal worden gebracht ».Bovendien geldt volgens de derde zin van het eerste lid, « deze verplichting (...) niet voor wapens die na de wettelijke proef door de fabrikant of de invoerder worden uitgevoerd ».

De aldus beoogde uitzondering voor wapens die na de wettelijke proef door de fabrikant of de invoerder worden uitgevoerd, vindt geen rechtsgrond in de bepalingen van richtlijn 91/477/EEG - inzonderheid artikel 4, lid 1, en lid 4, eerste alinea - die de registratie van vuurwapens opleggen.

De tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien. 2. Uit de uitleg van de gemachtigde ambtenaar volgt dat de bevoegdheid die het vierde lid van het ontworpen artikel 29/1 verleent aan de directeur van de proefbank voor vuurwapens om te bepalen welke wapens hem « fysiek » moeten worden voorgelegd, geval per geval moet worden onderzocht. Het verdient aanbeveling in de tekst deze bedoeling duidelijker tot uiting te laten komen.

Bovendien zou in het ontworpen besluit moeten worden aangegeven op basis van welke criteria de directeur van de proefbank ermee belast is de hem toegekende bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 8 Het voorliggende artikel heeft tot gevolg dat verscheidende bepalingen van de wapenwet - in casu de artikelen 5, 7 en 19, 2° - die opgevat zijn om op vuurwapens van toepassing te zijn, toepassing vinden op namaakwapens, die per definitie geen vuurwapens zijn (7).

Volgens de gemachtigde ambtenaar vindt het onderzochte artikel rechtsgrond in artikel 3, § 2, van de wapenwet (8), meer bepaald in onderdeel 1° van deze bepaling, dat meer bepaald namaakwapens « waarvoor geen bijzondere regeling geldt » als vrij verkrijgbare wapens beschouwt.

Op te merken valt evenwel dat artikel 3, § 2, 1°, van de wapenwet aan de Koning geen enkele machtiging verleent, inzonderheid niet om bepalingen van deze wet die opgevat zijn om op vuurwapens van toepassing te zijn, van toepassing te verklaren op namaakwapens. Door namaakwapens « waarvoor geen bijzondere regeling » geldt als vrij verkijgbare wapens te beschouwen, heeft deze bepaling van de wapenwet geen andere bedoeling dan aan te geven dat namaakwapens, indien en voor zover daarvoor geen bijzondere regeling geldt - die, per definitie, rechtsgrond vindt in een andere bepaling dan artikel 3, § 2, 1°, van de wapenwet -, als vrij verkrijgbare wapens worden beschouwd.

Voordien machtigde een bijzondere bepaling van de wapenwet, die artikel 34 ervan vormde, de Koning om de toepassing van sommige artikelen van deze wet, in casu de artikelen 5 tot 7,10 tot 22 en 33, geheel of gedeeltelijk uit te breiden tot andere wapens dan vuurwapens - en dus inzonderheid tot namaakwapens. Op basis echter van de vaststelling dat deze bepaling niet aanvaardbaar was in het licht van de beginselen die voor de verhoudingen tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht gelden, heeft de wet van 25 juli 2008 ze opgeheven (9).

Het onderzochte artikel heeft dus geen rechtsgrond. Het dient bijgevolg te vervallen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Hanotiau, kamervoorzitter;

Ph. Quertainmont, Mevr. S. Guffens, staatsraden;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. B. Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J. Jaumotte, staatsraad.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele.

De voorzitter, M. Hanotiau. _______ Nota (1) Zie artikel 46 van deze wet.(2) Zie inzonderheid het koninklijk besluit van 30 juni 1924 houdende algemeen reglement der te Luik gevestigde wapenproefbank.(3) Zie in deze zin : - het ontworpen artikel 25, § 3, eerste lid, 1°, in zoverre het betrekking heeft op het geval waarin een jager, sportschutter of bijzondere wachter die deze hoedanigheid verliest, na verloop van de periode van drie jaar bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de wapenwet, een vergunningsplichtig wapen wil behouden; - het ontworpen artikel 25, § 5. (4) Zie in deze zin : - het ontworpen artikel 25, § 3, eerste lid, 1°, in zoverre het betrekking heeft op het geval waarin een jager, sportschutter of bijzondere wachter die deze hoedanigheid verliest, voor het verstrijken van de periode van drie jaar bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de wapenwet, een vergunningsplichtig wapen wil behouden; - het ontworpen artikel 25, § 3, eerste lid, 2°. (5) Het model van dit document is als bijlage bij het koninklijk besluit van 20 september 1991 gevoegd. (6) Zie reeds, voor een soortgelijke opmerkmg, advies 41.204/2/V, gegeven op 6 september 2006 over het ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 29 december 2006 tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapenen op de handel in munitie en van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (opmerking nr. 2, a), over de artikelen 17 en 18 van dit ontwerp van besluit). (7) Zie de definitie van « namaakwapen » die artikel 2, 9°, van de wapenwet geeft.(8) Dit verklaart de vermelding van deze bepaling in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp van besluit.(9) De toelichting bij het voorstel dat heeft geleid tot de wet van 25 juli 2008 bevat de volgende passage : « Artikel 34 van de wapenwet verleent de Koning de bevoegdheid de toepassing van de bepalingen van de artikelen 5 tot 7, 10 tot 22 en 33 geheel of gedeeltelijk uit te breiden tot andere wapens dan vuurwapens.Het voorstel voorziet evenwel in de schrapping van deze bepaling omdat het van oordeel is dat deze bepalingen het prerogatief van de wetgevende macht dienen te zijn en komt dienaangaande tegemoet aan de visie die de Raad van State hierover heeft uiteengezet in zijn advies over het voorontwerp van wapenwet : « Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk hoe die machtigingen op elkaar zullen worden afgestemd. Fundamenteler is dat die bepalingen, in zoverre zij de Koning machtigen om het toepassingsgebied van de wet uit te breiden en zelfs, zoals in artikel 35 lijkt te worden bepaald, het onderwerp ervan te wijzigen, niet aanvaardbaar zijn in het licht van de beginselen die voor de verhoudingen tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht gelden » (zie Kamer, DOC 51 2263/001, blz. 77). » (Parl. St., Kamer 2007-2008, nr. 474/1, 12).

10 OKTOBER 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de Wapenwet en het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, de artikelen 12, derde lid, en 35, 2°, 3°, 6° en 7°;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de Wapenwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen;

Gelet op het advies van de Adviesraad voor wapens, gegeven op 14 januari 2010;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 februari 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatssecretaris voor Begroting van 29 maart 2010;

Gelet op advies 48.502/2/V van de Raad van State, gegeven op 3 augustus 2010 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2008 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens.

Art. 2.Artikel 9bis, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de Wapenwet, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996, wordt opgeheven.

Art. 3.Artikel 24 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2008, wordt hersteld als volgt : «

Art. 24.Niet-erkende personen die een vergunningsplichtig vuurwapen of een aan de wettelijke proef onderworpen onderdeel daarvan overdragen aan een persoon die geen vergunning tot het voorhanden hebben ervan moest voorleggen, op wiens naam geen bericht van overdracht zoals bedoeld in artikel 25 moest worden opgesteld of die niet erkend is als wapenhandelaar, verzamelaar of museum, moeten onmiddellijk de vergunning of het bericht van overdracht op hun naam terugsturen aan de gouverneur bevoegd voor hun verblijfplaats, en hem de identiteit van de overnemer meedelen.

De wapendienst van de gouverneur brengt de ingezamelde gegevens in het Centraal Wapenregister in en gaat na of er geen onregelmatigheden zijn gebeurd. Indien mogelijk worden de onregelmatigheden rechtgezet, zoniet handelt de gouverneur zoals de wet voorschrijft. »

Art. 4.In het opschrift van hoofdstuk VIII van hetzelfde besluit worden de woorden « , evenals de wijziging van de bezitstitel » ingevoegd tussen de woorden « en de overdracht » en « van vuurwapens ».

Art. 5.Artikel 25 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 2006, wordt aangevuld met de paragrafen 3 tot 6, luidende : « § 3. Als de gouverneur een vergunning afgeeft aan een persoon in overeenstemming met artikel 13, tweede lid, van de Wapenwet, stuurt de betrokkene het document model nr. 9 voor dit wapen terug aan de gouverneur, die de registratie in het Centraal Wapenregister aanpast. § 4. De houder van een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen die de hoedanigheid van jager, sportschutter of bijzondere wachter heeft en die dat wapen verder op die basis wil behouden, laat dit weten aan de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats en bezorgt hem daarvan de nodige bewijsstukken. Als de gouverneur vaststelt dat er aan alle voorwaarden is voldaan, ruilt hij de vergunning in voor een document model nr. 9 dat hiervoor bij uitbreiding mag worden gebruikt en past hij de registratie in het Centraal Wapenregister aan. § 5. De jager, sportschutter of bijzondere wachter die een vrij verkrijgbaar vuurwapen buiten het kader van historische of folkloristische manifestaties voor het schieten wil bestemmen, laat dit weten aan de gouverneur en bezorgt hem daarvan de nodige bewijsstukken. Als de gouverneur vaststelt dat er aan alle voorwaarden is voldaan, geeft hij een document model nr. 9, dat hiervoor bij uitbreiding mag worden gebruikt, af. Hij registreert het wapen in het Centraal wapenregister. § 6. De houder van een vergunning tot het voorhanden hebben van een vrij verkrijgbaar vuurwapen bestemd voor het schieten buiten het kader van historische of folkloristische manifestaties, die dat wapen daarvoor niet meer wil gebruiken, of de jager, sportschutter of bijzondere wachter die deze hoedanigheid verliest en die een vrij verkrijgbaar vuurwapen wil behouden zonder het nog verder te mogen gebruiken voor de schietsport, laat dit weten aan de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats en bezorgt hem de vergunning of het document model nr. 9 terug. De gouverneur past de registratie in het Centraal Wapenregister aan zonder het wapen echter te schrappen. ».

Art. 6.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 2de lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juni 2002 en van 29 december 2006, aangevuld met de woorden : « , evenals voor de gemachtigde ambtenaren van de gewestelijke diensten bevoegd voor de in- en uitvoer van wapens.»; 2° de bepaling wordt aangevuld met een lid, luidende : « Van elk vuurwapen worden type, merk, model, kaliber en serienummer geregistreerd en bijgehouden, alsmede de namen en adressen van de leverancier en de persoon die het wapen verwerft of voorhanden heeft, tenzij het wapen zich bevindt bij een erkend wapenhandelaar die het overeenkomstig artikel 23 in zijn register heeft opgenomen.De geregistreerde gegevens worden gedurende minstens twintig jaar bewaard. »

Art. 7.Artikel 29, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 december 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 10°, luidende : « 10° de gegevens bedoeld in de artikelen 24 en 29/1. »

Art. 8.In hetzelfde besluit wordt een artikel 29/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 29/1.Met het oog op de opspoorbaarheid van de vuurwapens, brengt de proefbank voor vuurwapens een uniek nationaal identiteitsnummer voor elk vuurwapen dat in België in omloop zal worden gebracht in het Centraal Wapenregister in. De kenmerken van het wapen en de identiteit van de fabrikant of de invoerder worden ook ingebracht. Deze verplichting geldt niet voor wapens die na de wettelijke proef door de fabrikant of de invoerder worden uitgevoerd.

Ze geldt evenmin voor de vrij verkrijgbare vuurwapens.

Als het vuurwapen in België aan de wettelijke proef is onderworpen en de fabrikant of invoerder onmiddellijk bevestigt dat het in België in omloop zal worden gebracht, voert de proefbank voor vuurwapens de in het vorige lid bedoelde gegevens in het Centraal Wapenregister in na de uitvoering van de wettelijke proef.

Als de fabrikant of invoerder pas later beslist of het vuurwapen in België in omloop zal worden gebracht, bezorgt hij voor enige overdracht ervan deze gegevens aan de proefbank voor vuurwapens, die ze in het Centraal Wapenregister invoert.

Als het vuurwapen niet moet worden beproefd in België, is de directeur van de proefbank voor vuurwapens gemachtigd, geval per geval en op basis van zijn kennis van de wapensector, de historiek van de erkenning van de betrokkene, de oorsprong van de wapens in al dan niet een lidstaat van de Overeenkomst tot wederzijdse erkenning van de beproevingsstempels voor draagbare vuurwapens, en het reglement, opgemaakt te Brussel op 1 juli 1969, en het al dan niet bestaan van een document opgesteld door een onafhankelijke derde dat aanleiding geeft tot twijfels over de correctheid van de gegevens, te bepalen welke wapens hem fysiek moeten worden voorgelegd. Tweedehandse wapens moeten in elk geval worden voorgelegd. Wanneer de wapens niet fysiek moeten worden voorgelegd, bezorgt de fabrikant of invoerder aan de proefbank voor vuurwapens een gedetailleerde en op eer eenvormig verklaarde lijst waarop alle technische kenmerken van de wapens staan vermeld. De proefbank voor vuurwapens voert de gegevens in in het Centraal Wapenregister. »

Art. 9.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, wordt vervangen als volgt : « Art. 7.

Diefstal, verlies of vernietiging van de pas moet worden gemeld aan de gouverneur die hem heeft afgegeven en aan de lokale politie van de verblijfplaats. »

Art. 10.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.De houder van een Europese pas afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie die tijdelijk in België wil verblijven met vuurwapens, moet de reden van de tijdelijke aanwezigheid van zijn wapens op het Belgisch grondgebied kunnen verantwoorden. ».

Art. 11.De artikelen 1, 2, 9 en 10 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 28 juli 2010. De overige bepalingen treden in werking op 1 oktober 2010.

Art. 12.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 oktober 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

^