gepubliceerd op 06 december 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2005-2006 van 26 mei 2005
10 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2005-2006 van 26 mei 2005 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2005 - 2006 van 26 mei 2005.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 november 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsbad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage Paritair Subcomité voor de metaalhandel Collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 2006 Wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (Overeenkomst geregistreerd op 8 augustus 2006 onder het nummer 80527/CO/149.04) Uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2005-2006 van 26 mei 2005 HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, arbeiders en arbeidsters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden.
Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor de metaalhandel" zijn bijgevoegd in bijlage.
Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2005 en is gesloten voor onbepaalde tijd.
De collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen mits een opzegging van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekend schrijven, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.
Deze opzegging kan slechts ingaan ten vroegste vanaf 1 januari 2007.
Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, betreffende het "Sociaal Fonds voor de metaalhandel", geregistreerd op 2 december 2005 onder het nummer 77400/CO/149.04 wordt opgeheven.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het sectoraal akkoord 2005-2006 van 26 mei 2005 STATUTEN VAN HET FONDS HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur Afdeling 1. - Benaming
Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht het "Sociaal Fonds van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel" afgekort "Sociaal Fonds voor de metaalhandel", verder in deze statuten het "fonds" genoemd.
Dit fonds wordt opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 1970, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 augustus 1978 (Belgisch Staatsblad van 19 november 1970).
Met "fonds" wordt verder in deze statuten "Sociaal Fonds voor de metaalhandel" bedoeld. Afdeling 2. - Zetel
Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Brussel. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. Afdeling 3. - Opdrachten
Art. 3.Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van de aanvullende vergoedingen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de vorming en informatie van de werkgevers te stimuleren; 3.5. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de metaalhandel; 3.6. een deel van de werking en sommige initiatieven van de vereniging zonder winstoogmerk "Educam" te financieren; 3.7. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.8. de inning van de bijdrage voorzien voor de financiering en inrichting van een sectoraal pensioenstelsel. Afdeling 4. - Duur
Art. 4.Het fonds wordt opgericht voor onbepaalde tijd. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.
Met "werklieden" wordt bedoeld : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het Fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen Art.6. Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen Art.7. Vanaf 1 juli 2005 worden alle aanvullende vergoedingen geïndexeerd op basis van de reële loonindexeringen op 1 februari 2005 en de herberekende loonindexering van 1 februari 2004 (de sociale index van de maand januari van het kalenderjaar wordt vergeleken met de sociale index van de maand januari van het voorgaande kalenderjaar).
Door deze berekening, met name 1,61 pct. op 1 februari 2004 en 1,87 pct. op 1 februari 2005 worden de aanvullende vergoedingen met 3,51 pct. geïndexeerd. 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid
Art. 8.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in artikel 28, 1°, of artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof of tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) op de vergoeding voorzien in artikel 8, § 2, van de statuten, voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van de werkloosheid in dienst van de werkgever zijn. § 2. Vanaf 1 juli 2005 wordt het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding vastgesteld op : - 7,76 EUR per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 3,88 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Art. 9.Vanaf 1 juli 2005 hebben de schoolverlaters, die nog geen recht hebben op werkloosheidsuitkeringen in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering, tijdens hun wachtperiode, recht op de aanvullende werkloosheidsvergoeding van 7,76 EUR bij tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie of bij tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen, conform artikel 28, 1°, en artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid
Art. 10.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering, recht op de bij artikel 10, § 2, voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 200 dagen en 300 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste dag van de werkloosheid minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder één van de volgende paritaire comités ressorteren : - voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - voor de voortbrenging van non-ferrometalen (Paritair Comité 105); - voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - voor de sectoren verwant aan de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritaire Subcomités 149.01, 149.02, 149.03 en 149.04); - voor de garagebedrijven (Paritair Comité 112); - voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.01); - voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147). 4. een wachttijd van vijftien kalenderdagen hebben vervuld. Voor de berekening van de wachttijd, worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 juli 2005 vastgesteld op : - 5,18 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 2,59 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding
Art. 11.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht, ten laste van het fonds, op een vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voorzover de werklieden volgende voorwaarden vervullen : - de ongeschiktheidsuitkering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten bij toepassing van de wetgeving ter zake; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst zijn van een in artikel 5 bedoelde werkgever. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 11, § 1, bedoelde vergoeding wordt vanaf 1 juli 2005 als volgt vastgesteld : - 77,11 EUR na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 77,11 EUR meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 100,40 EUR meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. § 4. Een werkman die tijdens de ziekteperiode het werk deeltijds hervat en nog uitkeringen ontvangt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op een pro rata aanvullende ziektevergoeding. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere werklozen
Art. 12.§ 1. De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld, hebben voor elke werkloosheidsdag recht op de bij artikel 12, § 2 voorziene vergoeding onder volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector metaalhandel (PSC 149.04). § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 juli 2005 vastgesteld op : - 5,18 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 2,89 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.5. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken
Art. 13.§ 1. De in artikel 5 bedoelde werklieden die verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben voor elke ziekteuitkering recht op de bij artikel 13, § 2, voorziene vergoeding, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen van ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - een carenztijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector metaalhandel (PSC 149.04). § 2. Het bedrag van de aanvullende ziektevergoeding wordt vanaf 1 juli 2005 vastgesteld op : - 5,18 EUR per volledige ziekteuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering; - 2,89 EUR per halve ziekteuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering. § 3. Een werkman die tijdens de ziekteperiode het werk deeltijds hervat en nog uitkeringen ontvangt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op een pro rata aanvullende ziektevergoeding.
Art. 14.De werklieden die de bij artikelen 12 en 13 bedoelde vergoeding genieten, hebben geen recht op de bij het artikelen 10, 11 en 16 voorziene vergoeding. 2.6. Aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming
Art. 15.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming volgens de hierna bepaalde voorwaarden : 1. op het ogenblik van de sluiting van onderneming, ten minste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van onderneming, een anciënniteit hebben van ten minste vijf jaar in de firma;3. het bewijs leveren niet opnieuw, krachtens een arbeidsovereenkomst, te zijn aangeworven binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenene vanaf de dag van het ontslag. Onder "sluiting van onderneming" zoals bedoeld bij het 1ste lid van dit artikel, wordt verstaan : de volledige en definitieve stopzetting van de werkzaamheden van de onderneming.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding is vanaf 1 juli 2005 vastgesteld op 256,70 EUR. Dit bedrag wordt met 12,94 EUR verhoogd per jaar anciënniteit met een maximum van 846,71 EUR. 2.7. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag
Art. 16.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 juli 2005 en 30 juni 2007, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005 brugpensioen vanaf 58 jaar betreffende het met een looptijd van 1 juli 2005 tot 30 juni 2007, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005 betreffende het brugpensioen na ploegenarbeid tussen 1 januari 2005 en 31 december 2006, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 oktober 1998 betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering ten laste.
Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.
Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen. § 2. De aanvullende uitkering voor volledige werkloosheid voorzien in artikel 10 van de statuten wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanvullende uitkering voorzien in artikel 16, § 1. § 3. Om te kunnen genieten van het brugpensioen zoals vermeld in de vorige paragrafen moeten de betrokkenen vanaf 1 juli 2003 bewijzen dat zijn ten minste 5 jaar hebben gewerkt als arbeiders in een of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritaire Subcomité voor de metaalhandel.
Indien een arbeider een anciënniteit heeft opgebouwd in eenzelfde onderneming, die een bepaalde periode niet tot het Paritair Comité van de metaalhandel behoorde of die opgedeeld is in verschillende technische entiteiten behorende tot verschillende paritaire comités, dan wordt deze anciënniteit als een geheel beschouwd. § 4. In uitvoering van artikelen 15 en 16 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003), aangevuld door artikelen 75 en 76 van de programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) wordt de aanvullende vergoeding brugpensioen verder uitbetaald in geval van werkhervatting door de werkman. § 5. Vanaf 1 juli 2003 neemt het fonds de toepassing van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974 op zich indien een ondernemingsakkoord de uitbreiding van deze voordelen voorziet tot de werklieden die een lagere leeftijd hebben dan deze bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten omtrent brugpensioen binnen in de sector.
Het fonds neemt dit voordeel ten laste vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werkman de leeftijd bereikt zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het brugpensioen na ontslag van 26 mei 2005 (geregistreerd op 27 juli 2005 onder het nummer 75792/CO/149.04), op voorwaarde dat de werkgever, op het ogenblik van het sluiten van het ondernemingsakkoord, kopie hiervan gestuurd heeft aan het fonds en dat hij de forfaitaire bijdrage, voorzien bij artikel 34, heeft vereffend. § 6. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 2005 en 31 december 2006, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, neemt het fonds de aanvullende vergoeding ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds -brugpensioen-stelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55.
Voormelde bepalingen zijn van toepassing op werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar. 2.7. Aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking
Art. 17.Vanaf 1 juli 2005 betaalt het fonds een aanvullende vergoeding van 64,18 EUR per maand gedurende 60 maanden aan de werklieden van 53 jaar en meer die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, conform de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77bis van 19 december 2001 en de hieraan aangebrachte wijzigingen, in dit kader van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen. 2.8. Aanvullende sociale vergoeding
Art. 18.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voor zover zij sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele organisaties van werknemers die voor het hele land zijn opgericht. § 2. Het bedrag van de bij artikel 18, § 1, bedoelde uitkering wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.9. Betalingsmodaliteiten van de bovengenoemde aanvullende vergoedingen
Art. 19.§ 1. De in de artikelen 8 en 9 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid), 10 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van volledige werkloosheid), 11 (aanvullende vergoeding in geval van arbeidsongeschiktheid), 12 (aanvullende vergoeding voor oudere werklozen), 13 (aanvullende vergoeding voor oudere zieken), 15 (vergoeding voor sluiting van onderneming), 16 (aanvullende vergoeding voor brugpensioen na ontslag en voor halftijds brugpensioen) en artikel 17 (aanvullende vergoeding bij vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald, voor zover zij het bewijs leveren van hun recht op de vergoedingen voorzien door voormelde artikelen en volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur. § 2. De in artikel 18 bedoelde vergoeding wordt uitbetaald door de interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal vlak verbonden zijn.
Art. 20.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van de betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen. In geen geval mag de betaling van de vergoeding afhankelijk zijn van de storting van de bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevorderen van de vakbondsvorming Art.21. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben gedaan, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 1999 betreffende de vakbondsvorming, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, geregistreerd op 20 december 1999 onder het nummer 53398/CO/149.04.
Art. 22.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 4. Vorming en informatie van de werkgevers stimuleren Art.23. Het fonds kent aan de organisaties van de werkgevers, vertegenwoordigd in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, een tussenkomst toe in de kosten voor informatie en vorming van de werkgevers. Zij wordt geïnd volgens de modaliteiten vastgesteld door de raad van bestuur. 5. Jaarlijks afleveren van tewerkstellingsattesten Art.24. Het fonds is ermee gelast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden van de bij artikel 5 van deze statuten bedoelde werkgevers. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 6. Financiering van de werking en de initiatieven van de VZW "Educam" Art.25. In uitvoering van artikelen 2 en 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vorming en opleiding van 26 mei 2005 financiert het fonds een deel van de werking en sommige van de initiatieven van de VZW Educam.
De VZW Educam organiseert voor de sector van de metaalhandel de beroepsopleiding en vorming voor de werklieden zoals omschreven in de statuten van de VZW Educam. 7. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen Art.26. § 1. De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden door het fonds ten laste genomen. § 2. De bedoelde bijzondere bijdragen worden ten laste genomen voor de werklieden die een aanvullende vergoeding betaald krijgen in toepassing van de in artikel 16, §§ 1 en 4, van deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden, en voorzover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1991 en 30 juni 2007.
In geval van brugpensioen ploegenarbeid worden de bedoelde bijzondere bijdragen voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2006 vanaf de leeftijd van 56 jaar ten laste genomen.
De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden en tot de oppensioenstelling van de werklieden.
Art. 27.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 26 van deze statuten.
Art. 28.De voorwaarden van toekenning van de vergoedingen die door het fonds worden verleend evenals het bedrag, kunnen gewijzigd worden op voorstel van de raad van bestuur bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds
Art. 29.Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.
De raad van bestuur bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers.
De leden van de raad van bestuur worden door het Paritair Subcomité voor de metaalhandel benoemd.
Art. 30.§ 1. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan. § 2. Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap worden beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen.
De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt voor de eerste maal door loting aangeduid. De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.
Art. 31 § 1. De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad erom verzoeken. § 2. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 3. De notulen worden door de door de raad van bestuur aangeduide directeur opgesteld.
De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of twee bestuurders ondertekend. § 4. Wanneer tot de stemming moet worden overgegaan, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden). § 5. De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en ten minste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derde van de stemgerechtigden genomen.
Art. 32.§ 1. De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds. § 2. De raad van bestuur keurt de rekeningen en de begroting goed en treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder. § 3. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.
Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van twee bestuurders (een van werknemerszijde en een van werkgeverszijde). § 4. De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds
Art. 33.Om de financiering van de in artikel 8 tot artikel 26 bedoelde vergoedingen en financiële tussenkomsten te verzekeren beschikt het fonds over de bijdragen die door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.
Art. 34.§ 1. Vanaf 1 januari 2001 wordt de bijdrage van de werkgevers vastgesteld door een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen bindend zal verklaard worden bij koninklijk besluit. § 2. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald met bepaling van de innings- en verdelingsmodaliteiten. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst, bekrachtigd bij koninklijk besluit.
Art. 35.§ 1. De inning en invordering van de bijdragen worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. § 2. De raad van bestuur van het fonds bepaalt de verdeling van de bijdragen voorzien in de artikelen 8 tot en met 26. HOOFDSTUK VI. - Begroting en rekeningen van het fonds
Art. 36.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.
Art 37. De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.
De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Subcomité voor de metaalhandel aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juli aan het Paritair Subcomité voor de metaalhandel ter goedkeuring worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening van het fonds
Art. 38.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de nettoactiva te bepalen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN