gepubliceerd op 12 december 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven
10 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de vormings- en opleidingsinitiatieven.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999 Tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51478/CO/120) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen en alle erin tewerkgestelde arbeiders(sters) die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de N.V. Celanese. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van afdeling IV - Verlaging van de sociale lasten - van hoofdstuk II - Omzetting van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 - van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen en eveneens in uitvoering van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende de vormvoorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende vorming en tewerkstelling dienen te voldoen, alsook de procedure tot raadpleging van de werknemers die in acht dient genomen te worden bij de sluiting van een akkoord betreffende vorming en tewerkstelling.
Tevens bepaalt de huidige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999 gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de uitvoering van het centraal akkoord 1999-2000. HOOFDSTUK III. - Tewerkstellingsmaatregelen Principe
Art. 3.In het raam van de wet betreffende het Belgisch actieplan voor werkgelegenheid worden volgende tewerkstellingsbevorderende maatregelen genomen : - verlenging van de tewerkstellingsverbintenissen; - loopbaanonderbreking voor + 50 jarigen; - halftijds brugpensioen.
Tewerkstellingsverbintenissen
Art. 4.De tewerkstellingsverbintenissen vermeld in de artikelen 4 tot en met 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 18 november 1988, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 juli 1989, aangevuld en verlengd voor de jaren 1991 en 1992 bij artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 februari 1991 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1991-1992, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1991, aangevuld en verlengd voor de jaren 1993 en 1994 bij artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 maart 1993 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1993-1994, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 juli 1994, verlengd voor de jaren 1995 en 1996 bij artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 april 1995 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1995-1996, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 25 februari 1996, verlengd voor de jaren 1997 en 1998 bij artikel 3 van de collectieve overeenkomst van 25 april 1997 gelden eveneens voor de jaren 1999 en 2000 zonder evenwel afbreuk te doen aan de toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen.
In artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 18 november 1988, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 juli 1989, wordt vanaf 1 januari 1999 het getal 20 000 vervangen door 40 000.
Art. 5.Hierboven vermelde verlenging van 2 jaren van de tewerkstellingsverbintenissen behelst volgende principes : a) Verbod van afdanking om economische of technische redenen.Van dit principe kan, overeenkomstig voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989, worden afgeweken. b) Wanneer overeenkomstig artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989 waarvan hierboven sprake wordt vastgesteld dat de afdanking in strijd is met voormelde principes wordt een eenmalige forfaitaire schadevergoeding toegekend aan de afgedankte arbeider(ster) van 40 000 BEF.c) De arbeiders(sters) die overeenkomstig de geldende sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende het brugpensioen, op brugpensioen worden gesteld moeten vervangen worden overeenkomstig artikel 9 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989.Van deze verplichting kan afgeweken worden op basis van de artikelen 10 en 11 van deze collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989 en mits naleving van de wettelijke bepalingen op het stuk van de vervangingsplicht van bruggepensioneerden. d) Arbeiders(sters) die worden afgedankt om andere redenen dan de redenen aangehaald onder litterae a) en c) hierboven moeten worden vervangen binnen de drie maanden na het verstrijken van de vooropzeg of bij ontstentenis van de vooropzeg binnen de drie maanden na de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst.Van deze verplichting kan eveneens afgeweken worden overeenkomstig de bepalingen dienaangaande opgenomen in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989.
Loopbaanonderbreking
Art. 6.Bovenop het wettelijk recht op loopbaanonderbreking van 3 pct. van het personeelseffectief, wordt de uitbreiding voorzien van 2 pct. loopbaanonderbreking voor de + 50 jarigen. De + 50-jarigen kunnen dit supplementair recht van 2 pct. uitsluitend invullen met een volledige loopbaanonderbreking van 1 jaar, met mogelijkheid tot verlenging.
Halftijds brugpensioen
Art. 7.Er wordt een stelsel van halftijds brugpensioen ingesteld overeenkomstig collectieve arbeidsovereenkomst nr 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, ingeval van halvering van de arbeidsprestaties algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.
De minimumleeftijd om op halftijds brugpensioen gesteld te worden is vastgesteld op : 55 jaar in 1999; 56 jaar in 2000.
Aan de werklieden die in de loop van de jaren 1999 en 2000 tot het halftijds brugpensioen toetreden wordt de aanvullende vergoeding uitbetaald door het Fonds voor bestaanszekerheid voor de werklieden van de textielnijverheid en het breiwerk. Het fonds draagt eveneens de kost van de eventuele capitatieve bijdrage en staat in voor de administratieve verwerking. HOOFDSTUK IV. - Opleiding en vorming
Art. 8.COBOT en CEFRET blijven de motor van het opleidings- en vormingsgebeuren in de sector. De opleidingsprojecten die door COBOT en CEFRET worden uitgevoerd, worden voorafgaandelijk goedgekeurd in het directiecomité van deze centra.
Art. 9.Zoals voorzien in hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - artikel 8, 1ste alinea van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord 1999-2000 zijn de werkgevers voor de jaren 1999 en 2000 een bijkomende inspanning van 0,20 pct. verschuldigd, berekend op grond van het volledig loon van hun arbeid(st)ers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet, aan het Waarborg- en Sociaal Fonds van de textiel- en breigoednijverheid.
Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het Waarborg- en Sociaal Fonds van de textielnijverheid en het breiwerk geïnd en op de sectie "Opleiding" gestort.
Aldus levert de sector haar aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.
Art. 10.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 zullen gerealiseerd worden. - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken arbeid(st)ers en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming. Eventueel kunnen in het raam van de opleidingsinspanningen voor werkzoekenden financiële stimuli voorzien worden. - Alle mogelijke opleidingen (beroepskwalificatie, veiligheid, milieu, enz.) komen hiervoor in aanmerking. Het betreft zowel interne opleidingen als externe opleidingen en zowel de opleidingen die de onderneming zelf organiseert en uitvoert (cfr. training on the job) als die waarvoor zij beroep doet op externe opleidingsaanbieders. - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité. - Het opleidingsplan moet door voormeld orgaan besproken, goedgekeurd en opgevolgd worden. In de regionale contactcomités gebeurt de opvolging aan de hand van de nodige documenten, voorgelegd door de betrokken onderneming. Indien het regionaal contactcomité, door onvoldoende informatie, haar opdracht niet kan uitvoeren, kunnen de vakbonden een beroep doen op de syndicale technici, overeenkomstig de geëigende procedure in de textiel- en breigoedsector. - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt in het voormeld orgaan, kan de werkgever het voorleggen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het paritair comité. Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen.
Art. 11.De onderneming die haar arbeid(st)ers en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het raam van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 10 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het Waarborg- en Sociaal Fonds van de textiel- en breigoednijverheid.
Het trekkingsrecht kan uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : - De onderneming moet haar aanvraag voor de toekenning van het trekkingsrecht indienen bij het waarborg- en sociaal fonds. Daartoe stuurt zij uiterlijk tegen 31 december 1999 per aangetekende brief een exemplaar van het goedgekeurde opleidingsplan naar het fonds. - Het trekkingsrecht beloopt per onderneming en per kalenderjaar maximaal 0,20 pct. van de loonmassa van de arbeid(st)ers van de onderneming. - Alleen de kosten, zoals bedoeld in artikel 12 hierna, voor vorming die gerealiseerd werd in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan komen in aanmerking voor het trekkingsrecht. - De uitbetaling van het trekkingsrecht gebeurt na bewijs van de gedane kosten. Het volstaat dat de onderneming de gedane kosten bewijst ten belope van het trekkingsrecht. - Het bewijs van de gedane kosten voor 1999 dient uiterlijk op 31 maart 2000 bij het waarborg- en sociaal fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2000 dient uiterlijk op 31 maart 2001 bij het waarborg- en sociaal fonds ingediend te worden. - Een afschrift van het bewijs van de gedane kosten wordt overgemaakt aan de leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité.
Art. 12.De kosten die in aanmerking genomen worden voor het trekkingsrecht zijn alleen de kosten die verband houden met de opleidingen, zoals voorzien in het opleidingsplan, bedoeld in artikel 10 hierboven.
Art. 13.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.
Art. 14.Indien het volgen van een opleiding door een arbeid(st)er, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken arbeid(st)er bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt, zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.
Art. 15.De partijen verbinden zich om tegen einde maart 2000 een tussentijdse evaluatie te doen met betrekking tot opleidingsplannen en het trekkingsrecht. In het bijzonder zal deze evaluatie betrekking hebben op de besteding van de middelen.
Indien uit deze evaluatie blijkt dat de in het raam van het hoofdstuk IV van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst gedane uitgaven, beneden de in 1999 geïnde bijdragen liggen, kan het trekkingsrecht van de ondernemingen in het jaar 2000 meer dan 0,20 pct. van de loonmassa van de arbeid(st)ers in de onderneming bedragen. HOOFDSTUK V. - Eindbepalingen
Art. 16.Deze overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en is gesloten voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000.
Zij kan worden opgezegd op vraag van een van de partijen met een opzeggingstermijn van 8 dagen gericht bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk vóór 30 november 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX