Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 1997
gepubliceerd op 11 september 1997

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juni 1994, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1997012391
pub.
11/09/1997
prom.
10/06/1997
ELI
eli/besluit/1997/06/10/1997012391/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JUNI 1997. Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juni 1994, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juni 1994, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid.

Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juni 1994 Bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 28 juni 1994 onder het nummer 35964/CO/215)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de bedienden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf.

Art. 2.Aan de volledig en onvrijwillig uitkeringsgerechtigde werklozen die niet in aanmerking komen voor het brugpensioen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1994, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 1991 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers in geval van ontslag, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 augustus 1995 wordt een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid toegekend indien zij voldoen aan alle volgende voorwaarden : 1) vóór de aanvang van de werkloosheidsperiode tewerkgesteld geweest zijn met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;2) het bewijs kunnen voorleggen van een minimale sectoranciënniteit zoals bepaald in artikel 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst;3) niet ontslagen zijn om dringende redenen;4) niet werkloos geworden zijn na een tewerkstelling als grensarbeider;5) minstens de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt op de eerste vergoede werkloosheidsdag.

Art. 3.§ 1. De bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid wordt slechts uitbetaald indien bewezen wordt dat de rechthebbende overeenkomstig artikel 2 minimum drie maanden ononderbroken uitkeringsgerechtigd werkloos is. § 2. De maximale bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt 40 000 F voor bedienden die minstens 40 jaar en nog geen 45 jaar oud zijn op de eerste vergoede werkloosheidsdag.

Om recht te hebben op deze bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid dient de bediende het bewijs te kunnen voorleggen van een ononderbroken tewerkstelling als bediende gedurende minstens 5 jaar onmiddellijk voor het ontslag in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf. § 3. De maximale bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt 80 000 F voor bedienden die minstens 45 jaar en nog geen 50 jaar oud zijn op de eerste vergoede werkloosheidsdag.

Om recht te hebben op deze bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid dienen zij het bewijs te kunnen voorleggen van : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling van minstens 2 jaar onmiddellijk voor het ontslag in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een tewerkstelling van minstens 5 jaar tijdens de laatste 10 jaar voorafgaand aan het ontslag in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf. § 4. De maximale bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt 120 000 F voor bedienden die minstens 50 jaar oud zijn op de eerste vergoede werkloosheidsdag en die niet in aanmerking komen voor het brugpensioen overeenkomstig bovenvermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1994.

Om recht te hebben op deze bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid dienen zij het bewijs te kunnen voorleggen van : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling van minstens 2 jaar onmiddellijk voor het ontslag in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een tewerkstelling van minstens 5 jaar tijdens de laatste 10 jaar voorafgaand aan het ontslag in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf. § 5. Het forfaitaire bedrag per uitbetaling bedraagt 10 000 F na 3 maanden ononderbroken uitkeringsgerechtigde werkloosheid, overeenkomstig § 1 van dit artikel.

Per bewezen bijkomende periode van 3 maanden ononderbroken uitkeringsgerechtigde werkloosheid wordt een forfaitaire uitbetaling van 10 000 F toegekend tot het recht uitgeput is.

Er worden geen andere dan de forfaitaire bedragen van 10 000 F toegekend, dit wil zeggen dat een ontslagen werknemer die een langere werkloosheidsperiode dan de vereiste minimumduur kan bewijzen doch een niet voldoende lange periode voor een hoger bedrag, geen recht zal hebben op een bijkomend bedrag.

Art. 4.§ 1. Een ontslagen bediende heeft slechts éénmaal recht op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid gedurende zijn (haar) loopbaan.

Dit principe geldt zowel voor de bedienden die hun rechten putten uit deze collectieve arbeidsovereenkomst als voor de bedienden die rechten hebben laten gelden op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst van 14 april 1987 betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 december 1987 of bij collectieve arbeidsovereenkomst van 8 november 1991, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 oktober 1992, derwijze dat deze laatsten geen nieuwe rechten op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid overeenkomstig deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen laten gelden tenzij zij beroep kunnen doen op de uitzondering vermeld in § 2 van dit artikel, dat een algemene uitzondering bepaalt op de regel van het éénmalig recht op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid tijdens de ganse loopbaan. § 2. Indien een ontslagen bediende - na reeds een eerste recht te hebben genoten hetzij in het raam van deze collectieve arbeidsovereenkomst hetzij in het raam van de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 14 april 1987 of de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 8 november 1991 - bij een tweede ontslag minimum 45 jaar oud is, kan het verschil tussen de reeds genoten uitkering en de maximale uitkering voorzien hetzij in artikel 3, § 3, hetzij in artikel 3, § 4, nog genoten worden op voorwaarde evenwel dat de bediende in kwestie ook voor het tweede ontslag opnieuw voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 2.

Voor het voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden kan eenzelfde periode van tewerkstelling slechts éénmaal in rekening gebracht worden.

De uitbetaling van het verschil tussen twee uitkeringen kan slechts éénmaal over de ganse loopbaan toegekend worden.

Art. 5.Volledig en onvrijwillig uitkeringsgerechtigde werklozen die ontslagen werden uit een deeltijdse betrekking hebben onder dezelfde voorwaarden recht als volledig en onvrijwillig werklozen die ontslagen werden uit een voltijdse betrekking doch slechts ten belope van de verhouding tussen het aantal uren prestaties vermeld in de arbeidsovereenkomst en de voltijdse tewerkstelling in het kleding- en confectiebedrijf.

Art. 6.Het aanvraagformulier moet binnen de 3 jaar, te rekenen vanaf de eerste vergoede werkloosheidsdag van belanghebbende, ingediend worden bij het "Sociaal Waarborgfonds voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf" om recht te verkrijgen op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid.

Aanvragen die na deze termijn worden ingediend, zijn onontvankelijk.

Art. 7.Alle betwistingen in verband met de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen voorgelegd worden aan de raad van bestuur van het "Sociaal Waarborgfonds voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf".

Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1996.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt deze van 8 november 1991 betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 oktober 1992.

Voor het bepalen van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst zal de eerste vergoede werkloosheidsdag in aanmerking genomen worden, met dien verstande dat indien de eerste werkloosheidsdag valt vóór 1 januari 1994, een mogelijk recht ontstaat in het raam van hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 8 november 1991, terwijl, indien de eerste werkloosheidsdag valt vanaf 1 januari 1994, een mogelijk recht ontstaat in het raam van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van10 juni 1997.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^