Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juli 2001
gepubliceerd op 27 juli 2001

Koninklijk besluit betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van weddenbijslagen toegekend aan magistraten

bron
ministerie van financien
numac
2001022533
pub.
27/07/2001
prom.
10/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/10/2001022533/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van weddenbijslagen toegekend aan magistraten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen, genomen ter uitvoering van artikel 8, § 2, vierde lid, van de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844.

Overeenkomstig artikel 8, § 2, eerste lid, 8°, van voornoemde algemene wet van 21 juli 1844, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, worden de weddenbijslagen die met toepassing van het Gerechtelijk Wetboek aan magistraten worden toegekend - de weddenbijslagen voor het waarnemen van hogere functies bedoeld in de artikelen 358 en 359 van dat wetboek uitgezonderd - in aanmerking genomen voor de vaststelling van de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van het pensioen. Artikel 8, § 2, derde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 beperkt dit voordeel evenwel tot de weddenbijslagen zoals zij tot op 31 december 1998 - d.i. daags vóór de inwerkingtreding van voornoemde wet van 25 januari 1999 - van kracht waren. De eventuele inaanmerkingneming zowel van nieuwe weddenbijslagen als van verhogingen van reeds bestaande weddenbijslagen van na 31 december 1998 dient, overeenkomstig artikel 8, § 2, vierde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844, bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit te worden geregeld.

Voor de magistraten mogen de in de artikelen 357 en 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen derhalve slechts in aanmerking genomen worden voor de berekening van de pensioenen, voor zover zij na 31 december 1998 ongewijzigd zijn gebleven. Deze artikelen werden evenwel vanaf 1 januari 2000 vervangen bij de wet van 29 april 1999 tot wijziging, wat de wedden van de magistraten van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek. Krachtens deze nieuwe bepalingen werden sommige weddenbijslagen voor magistraten afgeschaft en geïntegreerd in nieuwe weddenschalen. Van andere weddenbijslagen werden het bedrag of de toekenningsvoorwaarden gewijzigd. Tevens werden een aantal volledig nieuwe weddenbijslagen gecreëerd. Ook de wet van 28 maart 2000 tot wijziging van de rechterlijke organisatie ten gevolge van de invoering van een procedure van onmiddellijke verschijning, voegt, vanaf 1 juni 2000, een nieuwe weddenbijslag in artikel 357, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek in.

Als gevolg van deze wetswijzigingen stemmen de vanaf 1 januari 2000 in de artikelen 357 en 360bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde weddenbijslagen - de in artikel 357, § 1, 1°, van dat wetboek bedoelde weddenbijslag voor de afdelingsvoorzitters in het Hof van Cassatie uitgezonderd - niet meer overeen met de in artikel 8, § 2, eerste lid, 8°, van de algemene wet van 21 juli 1844 bedoelde weddenbijslagen.

Deze nieuwe weddenbijslagen kunnen daarom niet in aanmerking genomen worden voor de berekening van de pensioenen.

Dit heeft tot gevolg dat tal van magistraten die vanaf 1 februari 2000 op pensioen gesteld worden een lagere referentiewedde hebben en bijgevolg een lager rustpensioen genieten dan hun collegae die, na een vergelijkbare loopbaan, vóór die datum gepensioneerd werden.

Inderdaad, voor de rustpensioenen die vóór 1 februari 2000 zijn ingegaan bestond de referentiewedde die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van het pensioen uit de wedde zelf en uit de verschillende weddenbijslagen, terwijl voor de rustpensioenen die ingaan vanaf die datum de referentiewedde alleen nog de nieuwe wedde omvat die wel hoger is dan de oude wedde maar lager dan de oude wedde vermeerderd met de bijslagen.

Zo kon een onderzoeksrechter in een rechtbank van eerste aanleg waarvan het rechtsgebied ten minste 500 000 inwoners telt, na een loopbaan van tweeendertig jaar in de magistratuur, waarvan de laatste 15 jaar in de hoedanigheid onderzoeksrechter, op 1 januari 2000 nog aanspraak maken op een rustpensioen van 1 726 834 frank per jaar (alle bedragen worden uitgedrukt aan spilindex 138,01). Een zelfde onderzoekrechter die op 1 januari 2005 op pensioen gesteld wordt, zal evenwel slechts 1 616 250 frank pensioen per jaar ontvangen, terwijl zijn jaarinkomen als magistraat - wedde en weddenbijslagen samen - tijdens de laatste vijf jaar van zijn loopbaan toch 223 380 frank hoger was dan dat van zijn op 1 januari 2000 gepensioneerde collega.

Vermits de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van de overlevingspensioenen op dezelfde wijze wordt vastgesteld als voor de berekening van een rustpensioen, zullen de nadelige gevolgen van het niet in aanmerking nemen van de nieuwe weddenbijslagen voor magistraten ook doorwerken op het vlak van de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.

Aan deze onbillijke situatie dient onverwijld een einde te worden gesteld, te meer daar zij indruist tegen de door de wetgever beoogde herwaardering van het ambt van magistraat. Verder is de huidige toestand ook in strijd met een aantal recent genomen maatregelen inzake pensioenen in de openbare sector die precies tot doel hebben de personeelsleden van de openbare sector aan te sporen om hun loopbaan zo lang mogelijk verder te zetten en aldus hun opruststelling uit te stellen.

Er werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

10 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van weddenbijslagen toegekend aan magistraten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844, inzonderheid op artikel 8, § 2, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 januari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 februari 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 maart 2001 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 31.504/2 van de Raad van State, gegeven op 6 juni 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 8, § 2, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, ingevoegd bij de wet 25 januari 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het derde lid worden voor de toepassing van § 1, vierde lid, de volgende weddenbijslagen in aanmerking genomen : 1° de weddenbijslagen bedoeld in artikel 357, § 1, 1° tot en met 5°, van het Gerechtelijk Wetboek, met ingang van 1 januari 2000;2° de weddenbijslagen bedoeld in artikel 357, § 1, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek, met ingang van 1 juni 2000.»

Art. 2.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juli 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^