gepubliceerd op 03 maart 2008
Koninklijk besluit betreffende de erkenning van de EG-beroepskwalificaties voor het uitoefenen van de activiteiten zoals voorzien in de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
10 FEBRUARI 2008. - Koninklijk besluit betreffende de erkenning van de EG-beroepskwalificaties voor het uitoefenen van de activiteiten zoals voorzien in de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999, 10 juni 2001, 25 april 2004, 7 mei 2004, 27 december 2004, 2 september 2005, 8 juni 2006, 27 december 2006 en 1 maart 2007, inzonderheid op de artikelen, 4, § 3, 5, eerste lid, 5°. en 6, eerste lid, 5°;
Gelet op advies nr. 43.74612 van de Raad van State, gegeven op 5 december 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 10, van de gecoördineerde wetten van de Raad van State;
Overwegende dat de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties naar Belgisch recht dient omgezet te worden;
Overwegende dat de activiteiten in verband met de private veiligheid expliciet van het toepassingsgebied van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt werden uitgesloten, Titel II van de voornoemde Richtlijn 2005/36/EG (artikelen 5 tot 9) betreffende de vrijheid van dienstverrichting niet van toepassing is op de uitoefening aan de werkzaamheden bedoeld in voornoemde wet van 10 april 1990;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit verzekert de omzetting van de Richtlijn 2005/36/CE van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, met uitzondering van Titel II van de voornoemde Richtlijn 2005/36/CE (artikelen 5 tot 9) betreffende de vrijheid van dienstverrichting, betreffende de uitoefening van de werkzaamheden bedoeld in de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid. TITEL I. - DEFINITIES
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° richtlijn : Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;2° wet : de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid;3° lidstaat : lidstaat van de Europese Unie, van de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Confederatie;4° beroepskwalificaties : kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest zoals bedoeld in artikel 3, l', a), b) en c) enlof beroepservaring;5° beroepservaring : de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;6° opleidingstitel : een diploma, certificaat of andere titel die door een overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit, is afgegeven ter afsluiting van een hoofdzakelijk in de Europese Gemeenschap gevolgde beroepsopleiding.7° minister : de minister van Binnenlandse Zaken;8° bevoegde autoriteit : iedere autoriteit of instelling die door een lidstaat specifiek wordt gemachtigd om opleidingstitels en andere documenten of informatie af te geven of te ontvangen, alsmede aanvragen te ontvangen en beslissingen te nemen als bedoeld in dit besluit;9° bevoegde Belgische autoriteit : de Directie Private Veiligheid van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken;10° gereglementeerd beroep : een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties;11° gereglementeerde opleiding : elke opleiding die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep gericht is en die uit een studiecyclus bestaat die eventueel met een beroepsopleiding, een beroepsstage of beroepspraktijkervaring wordt aangevuld.De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld; 12° vakgebieden die wezenlijk verschillen : vakgebieden waarvan de kennis van essentieel belang is voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrant ontvangen opleiding qua duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de in België vereiste opleiding;13° aanvrager : onderdaan van een lidstaat;14° bekwaamheidsproef : een toets, uitsluitend de beroepskennis van de aanvrager betreffende, die in België wordt verricht volgens de door de minister bepaalde modaliteiten;15° aanpassingsstage : de uitoefening van de gereglementeerde beroepsactiviteit in België onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding. TITEL II. - ALGEMEEN STELSEL VAN ERKENNING VAN OPLEIDINGSTITELS HOOFDSTUK I. - Kwalificatieniveau
Art. 3.Voor de toepassing van artikel 5, en teneinde de beroepskwalificaties te beoordelen van de aanvrager die de in de wet bedoelde activiteiten wenst uit te oefenen, worden deze in de hiernavolgende niveaus ingedeeld 1° bekwaamheidsattest dat is afgegeven door een overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aangewezen bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, en waaruit blijkt dat een persoon over beroepskwalificaties beschikt, één van de hiernavolgende beroepskwalificaties beschikt : a) een opleiding heeft genoten die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma zoals bedoeld onder punt 2°, 3°, 4° of 5°;b) een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding heeft afgelegd;c) het beroep tijdens de tien jaren voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een lidstaat heeft uitgeoefend;d) op het niveau van het lager of secundair onderwijs een algemene opleiding heeft genoten, waaruit blijkt dat de houder over algemene kennis beschikt;2° een certificaat ter afsluiting van een cyclus van secundair onderwijs : a) hetzij van algemene aard, aangevuld met een andere dan de onder 3° bedoelde studiecyclus of beroepsopleiding en/of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus vereist is;b) hetzij van technische of beroepsmatige aard, in voorkomend geval aangevuld met een studiecyclus of beroepsopleiding zoals bedoeld onder a), en/of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus vereist is;3° een diploma ter afsluiting van : a) hetzij een opleiding op het niveau van postsecundair onderwijs dat verschilt van het onder punt 4° en 5° bedoelde niveau en ten minste 1 jaar duurt, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur heeft, en waarvoor als een van de toelatingsvoorwaarden in de regel geldt dat men een studiecyclus van secundair onderwijs moet hebben voltooid die voor de toegang tot het universitair of hoger onderwijs vereist is of een volledige equivalente schoolopleiding van secundair niveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is;b) hetzij, in het geval van een gereglementeerd beroep, een opleiding met een bijzondere structuur die gelijkwaardig is aan het onder punt a) vermelde opleidingsniveau, en die opleidt tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid en voorbereidt op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken, zoals bedoeld in bijlage II van de richtlijn;4° een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het postsecundaire onderwijs met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur heeft, die wordt verstrekt aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is;5° een diploma ter afsluiting van een postsecundaire opleiding met een duur van minstens vier jaar of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, alsook eventueel ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is. HOOFDSTUK II. - Gelijkgestelde opleidingen
Art. 4.Wordt gelijkgesteld met een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 3 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, elke opleidingstitel die, ofwel elk geheel van opleidingstitels dat door een bevoegde autoriteit in een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee een in de Europese Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend en wanneer daaraan dezelfde rechten inzake de toegang tot of de uitoefening van een beroep zijn verbonden, dan wel een voorbereiding vormt op de uitoefening van dat beroep.
Onder dezelfde voorwaarden als die van de eerste lid wordt met een dergelijke opleidingstitel ook gelijkgesteld elke beroepskwalificatie die weliswaar niet voldoet aan de eisen die in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van oorsprong voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn vastgesteld, maar die de houder ervan krachtens deze bepalingen verworven rechten verleent.
Dit geldt met name indien de lidstaat van oorsprong het niveau verhoogt van de opleiding die vereist is voor de toegang tot een beroep of de uitoefening ervan, en indien een persoon die vroeger een opleiding heeft genoten die niet meer voldoet aan de eisen van de nieuwe kwalificatie, verworven rechten geniet uit hoofde van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen; in dat geval wordt de vroeger genoten opleiding door de bevoegde Belgische autoriteit beschouwd, met het oog op de toepassing van artikel 5, als overeenkomend met het niveau van de nieuwe opleiding.
Worden ook gelijkgesteld met een opleidingstitel, de beroepskwalificaties verkregen door onderdanen van een lidstaat, in een land dat geen lidstaat is, voor zover het lidstaat in kwestie op haar grondgebied, met toepassing van artikel 2, § 2, van de richtlijn, de uitoefening van een gereglementeerd beroep heeft toegestaan. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden inzake erkenning
Art. 5.Worden beschouwd aan de opleidingsvoorwaarden en aan de beroepservaring zoals bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 5° of 6, eerste lid, 5°, van de wet, te voldoen de personen die op de datum van de indiening van de aanvraag bedoeld om de aanvrager toestemming te verlenen tot het uitoefenen van de in de wet bedoelde activiteiten : 1° hetzij over het bekwaamheidsattest of opleidingstitel beschikt die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of de uitoefening van deze activiteit op zijn grondgebied;2° hetzij de voltijdse uitoefening bewijzen gedurende twee jaar tijdens de tien jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, in een andere lidstaat waar dit soort van activiteiten niet is gereglementeerd en een of meer bekwaamheidattesten of een of meer opleidingstitels bezitten die aantonen dat de houder op de uitoefening van de betrokken activiteiten is voorbereid. De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels bedoeld onder punt 1° moeten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen : a) zij moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;b) zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk voorafgaand aan het door de wet vereiste niveau, zoals omschreven in artikel 3; De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels bedoeld onder punt 2° moeten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen : a) zij moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;b) zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk voorafgaand aan het door de wet vereiste niveau, zoals beschreven in artikel 3;c) zij moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid. De in het eerste lid bedoelde beroepservaring van twee jaar worden echter niet geëist wanneer de aanvrager over een diploma of certificaat van een reglementeerde opleiding dat de voorbereiding van de houder tot de uitoefening van de betrokkene activiteiten beschikt. HOOFDSTUK IV. - Procedure
Art. 6.§ 1. De aanvraag tot erkenning van de beroepskwalificaties uitgaande van de aanvrager, die de activiteiten bedoeld in de wet wil uitoefenen, moet worden ingediend volgens de volgende modaliteiten : 1° de aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde Belgische autoriteit;2° de aanvraag omvat het nationaliteitsbewijs van de aanvrager;3° de aanvraag bevat een kopie van het bekwaamheidsattest en/of de opleidingstitel waarnaar de aanvrager verwijst en, in voorkomend geval, de documenten die de relevante beroepservaring aantonen;4° de aanvraag en de bijlagen worden opgesteld m het Nederlands, het Frans of het Duits of gaan vergezeld van een voor eensluidend verklaarde vertaling van deze documenten in een van deze talen. § 2. In geval van gegronde twijfel kan de bevoegde Belgische autoriteit de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vragen om bevestiging van de echtheid van de in die andere lidstaat afgegeven getuigschriften en opleidingstitels.
In geval van gegronde twijfel, wanneer de opleidingstitels zoals omschreven in artikel 2, 6°, zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat en een opleiding omvatten die geheel of gedeeltelijk is gevolgd in een rechtmatig op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde instelling, mag de bevoegde Belgische autoriteit bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar het diploma vandaan komt, nagaan : a) of de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd, officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is;b) of de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is;c) of de opleidingstitel dezelfde beroepsrechten verleent op het grondgebied van de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is. § 3. De bevoegde Belgische autoriteit mag de aanvrager verzoeken om informatie en/of bijkomende documenten betreffende zijn opleiding of zijn relevante beroepservaring te bezorgen om het niveau en de inhoud ervan evenals het eventueel bestaan van aanzienlijke verschillen met het in België vereiste niveau van de opleiding te bepalen.
Art. 7.De bevoegde Belgische autoriteit bevestigt ontvangst van het dossier aan de aanvrager binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de ontvangst en zij informeert hem, in voorkomend geval, over elk ontbrekend document.
Art. 8.De minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen, neemt een beslissing met betrekking tot de aanvraag binnen de drie maanden nadat de volledigheid van het dossier is vastgesteld. Deze uiterste datum kan met één maand worden verlengd.
In deze beslissing kan de minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen, eisen dat de aanvrager met vrucht een bekwaamheidsproef aflegt of met vrucht een aanpassingsstage doorloopt in een van de volgende gevallen a) wanneer de duur van de opleiding waarvan de aanvrager overeenkomstig artikel 5, 1° of 2°, melding maakt, ten minste een jaar korter is dan de duur van de in België vereiste opleiding;b) wanneer de door hem gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in België vereiste opleidingstitel;c) wanneer het in België gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager in de zin van artikel 4, § 2, van de richtlijn, en dit verschil wordt gekenmerkt door een specifieke opleiding die in België vereist is en betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel die de aanvrager overlegt. Alvorens deze beslissing te nemen, en wanneer deze gebaseerd is op een van de wezenlijke verschillen bedoeld onder punt b) of c) van het tweede lid, gaat de minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen, na of de door de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring in een lidstaat of derde land verworven relevante kennis deze wezenlijke verschillen geheel of gedeeltelijk kan overbruggen.
Tegen deze beslissing, of het uitblijven van een beslissing binnen de opgelegde termijn, kan beroep worden aangetekend bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel. Tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg is geen hoger beroep mogelijk.
Art. 9.De bekwaamheidsproef vindt plaats volgens de door de minister bepaalde modaliteiten. De minister bepaalt de vakken waarop deze proef betrekking heeft in functie van de wezenlijke verschillen die zijn geconstateerd.
Art. 10.De aanpassingsstage, de evaluatie ervan en het statuut van de stagiaire worden bepaald door de minister. HOOFDSTUK V. - Talenkennis
Art. 11.De begunstigden van de erkenning van beroepskwalificaties moeten beschikken over de kennis van het Nederlands, het Frans of het Duits. HOOFDSTUK VI. - Administratieve samenwerking
Art. 12.De bevoegde Belgische autoriteiten werken nauw samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong bij de toepassing van dit besluit. Zij zien toe op de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie.
Art. 13.De bevoegde Belgische autoriteit wisselt informatie uit met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong over tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties die genomen zijn, en over alle andere specifieke ernstige feiten die van gevolg kunnen hebben op de uitoefening van werkzaamheden bedoeld in de wet, met inachtneming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en, in voorkomend geval, met inachtneming van de artikelen 122 tot 133 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. § 2. In het omgekeerde geval, op aanvraag van de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat, gaan de bevoegde Belgische autoriteiten de juistheid van deze feiten na, bepalen de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en stellen de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat in kennis van de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de verstrekte informatie.
Art. 14.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven Brussel, 10 februari 2008.
ALBERT Van Koningswege : De minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL