gepubliceerd op 26 augustus 2004
Koninklijk besluit tot regeling van de toepassing van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979
10 AUGUSTUS 2004. - Koninklijk besluit tot regeling van de toepassing van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1987, 6 april 1995, 10 februari 1998, 27 mei 1999, 16 januari 2003 en de progammawet van 9 juli 2004, inzonderheid op de artikelen 10 tot 14 en 19;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 juni 1979 tot regeling van de toepassing van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 april 1980, 1 september 1980, 8 november 1990, 26 mei 1998 en 20 juli 2000;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de samenstelling van de raadgevende organen van de Middenstand zonder verwijl moet aangepast worden aan de nieuwe wettelijke voorschriften, terwijl de aan gang zijnde hernieuwingsprocedure met getrapte verkiezingen van deze organen tegen uiterlijk 31 december 2004 moet beëindigd zijn;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 juli 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - ORGANISATIE VAN DE MIDDENSTAND OP HET NATIONAAL VLAK HOOFDSTUK I. - Erkenning van de nationale federaties die representatief zijn voor de Middenstand Afdeling I. - Erkenning van de nationale beroepsfederaties
Artikel 1.Om als nationale beroepsfederatie te worden erkend, doet de aanvragende federatie ervan blijken : 1° dat zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 6, 1° tot 4°, van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, hierna « de gecoördineerde wetten genoemd »;2° dat zij voldoende representatief is voor de sector die haar aanbelangt, hetgeen veronderstelt : a) dat zij sedert ten minste drie jaar werkzaam is of dat zij ontstaan is uit de samenvoeging van nationale beroepsfederaties, waarvan ten minste één aan deze voorwaarde voldoet.Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan wanneer de beroepsfederatie reeds was erkend tijdens de voorgaande zittijd van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, hierna « Hoge Raad » genoemd; b) dat zij, in voorkomend geval, enkel beroepsverenigingen aansluit voor zover deze in dezelfde beroepssector een activiteit uitoefenen, die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 6, 1°, van de gecoördineerde wetten, schriftelijk instemmen met haar statuten en deze aansluiting vermelden op de documenten voor buitenstaanders of in hun eigen statuten;c) dat haar leden, die rechtstreeks of door bemiddeling van een andere vereniging zijn aangesloten, na voldoende te zijn ingelicht omtrent de aard van de betaling een individuele bijdrage betalen van ten minste 18,60 EUR per jaar. Wordt aangezien als voorwaarde van voldoende inlichting, de afgifte van een individuele en specifieke lidmaatschapskaart, met vermelding van de volledige benaming der federatie en van het bedrag der bijdrage. Deze bijdrage mag niet worden ontvangen door een instelling belast met een wettelijke opdracht in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen. Zij mag niet worden samengevoegd met enig ander bedrag dat het lid wegens andere prestaties verschuldigd zou zijn; d) dat zij over een administratieve structuur beschikt, hetzij zelf, hetzij door bemiddeling van een andere vereniging, geschikt om elke opdracht overeenkomstig artikel 6, 1°, van de gecoördineerde wetten te vervullen en in het bijzonder om aan de leden informatie en diensten te verstrekken;e) dat zij sedert ten minste één jaar een periodieke uitgave met minstens vier nummers per jaar uitgeeft en opstuurt aan haar leden, hetzij zelf, hetzij door een daartoe gemachtigd orgaan.
Art. 2.§ 1. De federatie die als nationale beroepsfederatie wenst te worden erkend, richt haar aanvraag bij een ter post aangetekende brief aan de Minister bevoegd voor de Middenstand, hierna genoemd « de Minister ».
De aanvraag, waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld, vermeldt o.a. : 1° het aantal leden die tijdens het jongste afgelopen jaar waren aangesloten;2° de naam, voornaam, adres en beroep van de twee afgevaardigden die de federatie voorstelt voor de sectorcommissie. Bij de aanvraag zijn gevoegd : 1° de documenten waaruit blijkt dat de federatie voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, en meer bepaald : a) een afschrift van de statuten en van de eventuele wijzigingen die in het Belgisch Staatsblad werden bekendgemaakt;b) de lijst van de leden, met vermelding van hun naam, voornaam, adres en beroep;c) een specimen van lidmaatschapskaart met vermelding van het bedrag der bijdrage;d) een werkingsverslag en een overzicht van haar administratieve structuur;e) een exemplaar van de verschenen periodieke uitgaven.2° een door de voorzitter en de secretaris van de federatie eensluidend verklaard afschrift van de notulen van de vergadering tijdens welke haar afgevaardigden werden aangewezen dat bevestigt dat ieder van hen voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 17. § 2. De beroepsfederaties die reeds tijdens de voorgaande zittijd van de Hoge Raad waren erkend, kunnen hernieuwing van hun erkenning bekomen door toezending aan de Minister van een door hun voorzitter en hun secretaris voor eensluidend verklaard afschrift van de notulen van de vergadering van hun beheersorgaan, tijdens welke tot de aanvraag om hernieuwing en de aanwijzing van de twee afgevaardigden werd besloten.
De in § 1 bedoelde inlichtingen betreffende het ledental, de identiteit van de afgevaardigden en de betaling van de bijdragen worden bij deze zending gevoegd of in de notulen opgenomen. § 3. De Minister beslist over de aanvragen, na toepassing van de in de artikelen 3 en 4 bepaalde procedure. Elke beslissing waarbij erkenning wordt verleend, vermeldt het door de federatie vertegenwoordigde beroep en de sectorcommissie waarvan zij deel uitmaakt.
Art. 3.De verzoekschriften tot erkenning en tot hernieuwing worden ingediend tussen 1 januari en 31 maart van het jaar waarin de Hoge Raad wordt hernieuwd.
Wanneer de Minister oordeelt dat een verzoekende federatie niet voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden, deelt hij haar bij aangetekend schrijven zijn bezwaren mee vóór 16 juli. Het antwoord van de federatie wordt binnen dertig dagen aan de Minister gericht langs dezelfde weg.
De Minister neemt een beslissing uiterlijk op 15 september en brengt ze ter kennis van de verzoekende federatie bij aangetekend schrijven.
Art. 4.Na beëindiging van de procedure voor de hernieuwing van de Hoge Raad kan elke nationale beroepsfederatie die niet in een sectorcommissie is vertegenwoordigd, ten allen tijde een aanvraag om erkenning indienen.
Wanneer de Minister oordeelt dat de federatie op het ogenblik van de aanvraag niet aan alle erkenningvoorwaarden voldoet, geeft hij haar bij aangetekend schrijven kennis van zijn bezwaren en neemt hij slechts een beslissing na verloop van een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van deze kennisgeving.
Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de verzoekende federatie, van de voorzitter van het betrokken sectorcommissie en van de voorzitter van de Hoge Raad.
Art. 5.Elke erkende beroepsfederatie moet zich laten vertegenwoordigen in de sectorcommissie waarvan zij deel uitmaakt.
Zij stelt de Minister in kennis van alle wijzigingen in de inlichtingen die ten tijde van de aanvraag om erkenning zijn verstrekt.
Art. 6.De erkenning als nationale beroepsfederatie geldt tot de mandaten in de raadgevende organen van de Middenstand verstrijken.
De Minister kan evenwel de erkenning van de federaties intrekken : 1° die één jaar na hun erkenning nog geen afgevaardigden hebben aangewezen of die hebben nagelaten afgevaardigden te vervangen die overleden zijn, ontslagnemend zijn of zonder aanvaardbare reden de vergaderingen van de sectorcommissie niet zouden bijwonen;2° die niet meer voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 1. De federatie waarvan de erkenning ingetrokken is, verliest het recht om zich tijdens de lopende zittijd te laten vertegenwoordigen in de sectorcommissie. Afdeling II. - Erkenning van de nationale interprofessionele
federaties
Art. 7.Om als nationale interprofessionele federatie te worden erkend, doet de aanvragende federatie ervan blijken : 1° dat zij voldoet aan de eisen van artikel 7, 1° tot 5°, van de gecoördineerde wetten;2° dat zij sedert ten minste drie jaar werkzaam is of dat zij ontstaan is uit de samenvoeging van nationale interprofessionele federaties, waarvan ten minste één aan deze voorwaarde voldoet.Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan, als de interprofessionele federatie reeds was erkend tijdens de voorgaande zittijd van de Hoge Raad; 3° dat zij, in voorkomend geval, enkel interprofessionele verenigingen aansluit voor zover deze een activiteit uitoefenen die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 7, 1°, van de gecoördineerde wetten, schriftelijk instemmen met haar statuten en deze aansluiting vermelden op de documenten voor buitenstaanders of in hun eigen statuten;4° dat haar leden, die rechtstreeks zijn aangesloten dan wel door bemiddeling van een andere vereniging, na voldoende te zijn ingelicht omtrent de aard van de betaling een individuele bijdrage betalen van ten minste 50 EUR per jaar.Dit bedrag mag een deel omvatten als bijdrage aan een beroepsfederatie of beroepsvereniging.
Wordt aangezien als voorwaarde van voldoende inlichting, de afgifte van een individuele en specifieke lidmaatschapskaart, met vermelding van de volledige benaming der federatie en van het bedrag der bijdrage. Deze bijdrage mag niet worden ontvangen door een instelling belast met een wettelijke opdracht in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen. Zij mag niet worden samengevoegd met enig ander bedrag dat het lid wegens andere prestaties verschuldigd zou zijn; 5° dat zij over een administratieve structuur beschikt, hetzij zelf, hetzij door bemiddeling van een andere vereniging, geschikt om elke opdracht overeenkomstig artikel 7, 1° van de gecoördineerde wetten te vervullen en in het bijzonder om aan de leden informatie en diensten te verstrekken.Deze structuur moet een secretariaat omvatten in elke provincie waarvoor zij zich op een werkelijke activiteit beroept; 6° dat zij sedert ten minste één jaar een periodieke uitgave met minstens vijfentwintig nummers per jaar uitgeeft en aan haar leden opstuurt, hetzij zelf, hetzij door een daartoe gemachtigd orgaan. Omwille van hun specifiek karakter, kan de Minister deze periodiciteit verminderen ten gunste van de interprofessionele federaties van de vrije en intellectuele beroepen die erom zouden verzoeken.
Art. 8.§ 1. De federatie die als nationale interprofessionele federatie wenst te worden erkend, richt haar aanvraag bij een ter post aangetekende brief aan de Minister.
De aanvraag, waarvan het model wordt vastgesteld door de Minister, vermeldt het aantal leden die tijdens het jongste afgelopen jaar waren aangesloten.
Bij de aanvraag zijn de documenten gevoegd waaruit blijkt dat de federatie voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, en meer bepaald : 1°) een afschrift van de statuten en van de eventuele wijzigingen die in het Belgisch Staatsblad werden bekendgemaakt; 2°) de lijst van de leden, met vermelding van hun naam, voornaam, adres en beroep; 3°) een specimen van lidmaatschapskaart met vermelding van het bedrag der bijdrage; 4°) een werkingsverslag en een overzicht van haar administratieve structuur; 5°) een exemplaar van de verschenen periodieke uitgaven. § 2. De interprofessionele federaties die reeds tijdens de voorgaande zittijd van de Hoge Raad waren erkend, kunnen hernieuwing van hun erkenning bekomen door toezending aan de Minister van een door hun voorzitter en hun secretaris voor eensluidend verklaard afschrift van de notulen van de vergadering van hun beheersorgaan, tijdens welke tot de aanvraag om hernieuwing werd besloten.
Zij leveren nochtans het bewijs dat zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 7, 4°, en in artikel 7, 5°, van de gecoördineerde wetten. § 3. De Minister beslist over de aanvraag na toepassing van de in artikel 9 bepaalde procedure. Behoudens intrekking bij toepassing van artikel 12, is de erkenning geldig tot de datum waarop de mandaten verstrijken in de raadgevende organen van de middenstand.
Art. 9.De verzoekschriften tot erkenning en tot hernieuwing worden ingediend tussen 1 januari en 31 maart van het jaar waarin de Hoge Raad wordt hernieuwd.
Wanneer de Minister oordeelt dat een verzoekende federatie niet blijkt te voldoen aan alle erkenningsvoorwaarden of dat het door haar opgegeven ledental niet overeenstemt met zijn bevindingen, deelt hij haar bij aangetekend schrijven zijn bezwaren mee vóór 16 juli. Het antwoord van de federatie wordt binnen dertig dagen aan de Minister gericht langs dezelfde weg.
De Minister neemt een beslissing uiterlijk op 15 september en brengt ze ter kennis van de verzoekende federatie bij aangetekend schrijven.
Wanneer zij gunstig is, deelt zij het aantal afgevaardigden mee, waarop de federatie aanspraak kan maken.
Art. 10.In de loop van de maand oktober deelt elke erkende interprofessionele federatie aan de Minister de naam, voornaam, adres en beroep mede van de personen die zij als afgevaardigden of als afgevaardigden-plaatsvervangers voor de Hoge Raad aanwijst.
De mededeling geschiedt bij ter post aangetekende brief en is vergezeld van een door haar voorzitter en haar secretaris eensluidend verklaard afschrift van de notulen van de vergadering waarin over de aanwijzing is beslist en van de bevestiging dat elke aangewezene aan het bepaalde in artikel 21 voldoet.
Art. 11.Elke erkende interprofessionele federatie stelt de Minister in kennis van de wijzigingen in de inlichtingen die ten tijde van de aanvraag om erkenning zijn verstrekt.
Art. 12.De Minister kan de erkenning van de federaties intrekken : 1° die één jaar na hun erkenning nog geen afgevaardigden hebben aangewezen of die hebben nagelaten afgevaardigden te vervangen die overleden zijn, ontslagnemend zijn of zonder aanvaardbare reden de vergaderingen van de Hoge Raad niet zouden bijwonen;2° die niet meer voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 7. De federatie waarvan de erkenning ingetrokken is, verliest het recht om zich tijdens de lopende zittijd te laten vertegenwoordigen in de Hoge Raad en er wordt overgegaan tot een nieuwe verdeling van de mandaten in de Raad. Afdeling III. - Vaststelling van het ledental van de nationale
beroeps- en interprofessionele federaties
Art. 13.Bij de eerste aanvraag tot erkenning mag voor het vaststellen van het aantal leden die bij een nationale federatie zijn aangesloten, enkel rekening gehouden worden met de leden, vermeld op de lijst gevoegd bij de aanvraag om erkenning, die blijkens de boekhouding aan de federatie hun bijdrage voor het voorbije jaar persoonlijk hebben betaald.
De nationale federaties, die reeds tijdens de voorgaande zittijd van de Hoge Raad waren erkend, delen hun ledenaantal mede.
De federaties moeten alle gegevens die, op basis van de boekhouding van de federatie, toelaten te bewijzen dat de leden persoonlijk hun bijdrage voor het voorbije jaar hebben betaald en de voorwaarden vervullen, vereist door de wet en de uitvoeringsbesluiten, ter beschikking houden van de Algemene Directie K.M.O.-beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Art. 14.De Minister wijst de ambtenaren aan die belast zijn met de controle van het ledental dat door de federaties is opgegeven.
De controle kan slaan op alle documenten die het mogelijk maken vast te stellen dat is voldaan aan de in het vorig artikel vermelde voorwaarden en meer bepaald op alle boekhoudkundige documenten betreffende de bijdragen.
Er zal kunnen worden overgegaan tot nazicht bij de leden.
De federaties die de controle zouden weigeren worden geacht de erkenning te verzaken.
Wanneer de uitgevoerde controle aanleiding geeft tot opmerkingen, zijn de bepalingen van artikel 9, tweede lid, van toepassing. HOOFDSTUK II. - De sectorcommissies Afdeling I. - Samenstelling
Art. 15.De erkende nationale beroepsfederaties, die representatief zijn voor de bedrijfshoofden uit het ambachtswezen, de kleine en de middelgrote handel en de kleine en de middelgrote nijverheid, worden ingedeeld in elf sectorcommissies waarvan de bevoegdheid is vastgesteld als volgt : 1° Sectorcommissie 01 : Voeding;2° Sectorcommissie 02 : Textiel en leder; 3°Sectorcommissie 03 : Metaal en hout; 4°Sectorcommissie 04 : Diverse handels- activiteiten; 5° Sectorcommissie 05 : Bouw;6° Sectorcommissie 06 : Land- en tuinbouwgebonden activiteiten;7° Sectorcommissie 07 : Ambulante handel;8° Sectorcommissie 08 : Horeca, toerisme en ontspanning;9° Sectorcommissie 09 : Transport en voertuigen;10° Sectorcommissie 10 : Technologie;11° Sectorcommissie 11 : Personenzorg. De Minister kan de benaming van deze sectorcommissies wijzigen.
Art. 16.De erkende nationale beroepsfederaties die representatief zijn voor de zelfstandigen die een vrij of een ander zelfstandig intellectueel beroep uitoefenen, worden ingedeeld in vier sectorcommissies waarvan de bevoegdheid is omschreven als volgt : 1° Sectorcommissie 12 : Juridische en economische beroepen;2° Sectorcommissie 13 : Medische en para-medische beroepen;3° Sectorcommissie 14 : Technische beroepen;4° Sectorcommissie 15 : Andere vrije en intellectuele beroepen. De Minister kan de benaming van deze sectorcommissies wijzigen.
Art. 17.Elke erkende nationale beroepsfederatie wordt in de sectorcommissie waarvan zij deel uitmaakt vertegenwoordigd door twee afgevaardigden aangewezen overeenkomstig haar statuten.
Deze afgevaardigden moeten worden gekozen onder de leiders of de werkende leden van de federatie die het door de federatie vertegenwoordigde beroep uitoefenen of gedurende ten minste tien jaar hebben uitgeoefend op Belgisch grondgebied dan wel onder de bedienden van haar secretariaat. Kunnen daartoe niet worden aangewezen de rijksambtenaren, de bij een openbare instelling tewerkgestelde personen evenals de leden van de Federale Kamers, de Gemeenschaps- en de Gewestraden. Afdeling II. - Organisatie
Art. 18.Elke sectorcommissie komt, na oproeping door de Minister, in de tweede helft van de maand oktober bijeen om een voorzitter en een ondervoorzitter aan te wijzen.
De oproeping vermeldt naam, voornaam, adres en beroep van alle leden van de sectorcommissie.
De vergadering wordt voorgezeten door de secretaris-generaal van de Hoge Raad of zijn afgevaardigde.
De mandaten worden toegekend voor de duur van zes jaar.
Art. 19.Voor deze verkiezingen beschikt iedere afgevaardigde over één of twee stemmen naargelang het beroep in de sectorcommissie is vertegenwoordigd door verschillende federaties of door één enkele federatie Deze verkiezingen geschieden bij geheime stemming en met volstrekte meerderheid van de geldige stemmen, zonder rekening te houden met de onthoudingen. Indien dit quorum niet is bereikt bij de eerste stembeurt, is bij een volgende stembeurt de kandidaat met de meeste stemmen verkozen. Bij staking van stemmen bij de tweede beurt krijgt de oudste kandidaat de voorkeur. De ingevolge deze verkiezingen aangewezen personen behoren tot verschillende sectoren. HOOFDSTUK III. - De Hoge Raad Afdeling I. - Samenstelling
Art. 20.§ 1. De Hoge Raad is samengesteld uit een voorzitter en 60 werkende leden.
Deze 60 leden zijn ingedeeld als volgt : 1° in de professionele afdeling : - de voorzitters en ondervoorzitters van de 15 sectorcommissies;2° in de interprofessionele afdeling : a) 24 afgevaardigden van de interprofessionele federaties die representatief zijn voor het ambachtswezen, de kleine en de middelgrote handel en de kleine en de middelgrote nijverheid;b) 6 afgevaardigden van de interprofessionele federaties die representatief zijn voor de vrije en andere zelfstandige intellectuele beroepen. § 2. Voor elk lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen volgens dezelfde regels.
De plaatsvervangende leden kunnen deelnemen aan al de besprekingen in de schoot van de Raad. Zij zijn slechts stemgerechtigd bij afwezigheid van het werkend lid dat zij vervangen.
De effectieve leden en de plaatsvervangende leden leggen bij hun aanwijzing verklaring af van de taalrol waartoe zij behoren. § 3. De Hoge Raad vestigt zijn zetel in het Gewest Brussel-Hoofdstad.
Art. 21.De in elk van beide groepen van de interprofessionele afdeling toe te kennen mandaten worden onder de erkende interprofessionele federaties verdeeld naar verhouding van hun ledental. Deze federaties wijzen hun afgevaardigden aan overeenkomstig hun statuten. Deze afgevaardigden mogen evenwel niet worden gekozen onder de rijksambtenaren, de bij een openbare instelling tewerkgestelde personen evenals de leden van de Federale Kamers, de Gemeenschaps- en de Gewestraden.
Art. 22.§ 1. De leden van de Hoge Raad vergaderen samen, na oproeping door de Minister, tussen 15 november en 15 december om twee ondervoorzitters en zes bijzitters te verkiezen en advies uit te brengen inzake de door de Minister geformuleerde voorstellen om het voorzitterschap van de Hoge Raad waar te nemen.
Het voorzitterschap van de Hoge Raad wordt uitgeoefend door twee personen van een verschillende taalrol die jaarlijks alternerend de functie van voorzitter uitoefenen. Beiden maken van rechtswege deel uit van de Hoge Raad en van zijn bureau met beslissende stem.
De ondervoorzitters en bijzitters vormen samen met de voorzitters van de Hoge Raad het bureau. § 2. De Hoge Raad, opgeroepen door de Minister, houdt de eerste vergadering die volgt op zijn hernieuwing tijdens de eerste vijftien dagen van de maand januari. Tijdens deze vergadering installeert de Minister de voorzitter en het bureau. § 3. De Minister kan de in §§ 1 en 2 vermelde data wijzigen.
Art. 23.§ 1. Wanneer het mandaat van een lid van het bureau van de Hoge Raad vacant wordt, wordt een opvolger aangewezen overeenkomstig artikel 19 van de gecoördineerde wetten. § 2. Wanneer een mandaat van voorzitter van de Hoge Raad vacant is, wordt deze Raad uitgenodigd binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature advies uit te brengen inzake de door de Minister geformuleerde voorstellen om het voorzitterschap waar te nemen. Afdeling II. - Werking
Art. 24.Behoudens bij de eerste vergadering die volgt op de hernieuwing, vergaderen de Hoge Raad en de sectorcommissies op bijeenroeping door hun voorzitter.
De Hoge Raad vergadert ten minste eenmaal per kwartaal.
De Hoge Raad en de sectorcommissies komen bijeen binnen vijftien dagen, op aanvraag van de Minister, van tenminste één vijfde van hun leden of van het bureau.
Art. 25.De vergaderingen van de Hoge Raad en van de sectorcommissies zijn geheim.
De Hoge Raad kan zijn adviezen en moties en die van de sectorcommissies openbaar maken.
De betrokken Minister kan zich tegen deze bekendmaking verzetten wanneer hij deze organen heeft geraadpleegd aangaande een vertrouwelijk probleem of document.
Art. 26.De respectieve voorzitters openen en sluiten de vergaderingen.
Zij leiden de besprekingen en zien erop toe dat de orde wordt gehandhaafd en dat de voorschriften van het huishoudelijk reglement inzake beraadslaging en beslissingen worden nageleefd.
Bij verhindering van de voorzitter of bij vacature van de functie zit de oudste ondervoorzitter de vergadering voor.
Bij afwezigheid van de voorzitter en van een ondervoorzitter wordt de vergadering voorgezeten door de oudste bijzitter, en bij afwezigheid van een bijzitter, door het oudste aanwezig lid.
Hij die voorzit heeft alle prerogatieven van de voorzitter.
Art. 27.Het bureau van de Hoge Raad vergadert na oproeping door zijn voorzitter. Op verzoek van een der leden is de voorzitter gehouden het bureau binnen vijftien dagen samen te roepen.
Art. 28.Het bureau van de Hoge Raad bereidt de zaken voor die moeten worden voorgelegd aan de plenaire vergadering en waakt over de uitvoering van haar beslissingen.
Onverminderd de bevoegdheden die het door de wet of door het huishoudelijk reglement worden verleend, bezit het bureau geen andere bevoegdheden dan die welke het door de plenaire vergadering worden toegekend.
Art. 29.De Hoge Raad, evenals zijn bureau, kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is.
Na een tweede oproeping beraadslaagt de Hoge Raad of zijn bureau geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art. 30.De stemmingen geschieden bij handopsteking of bij naamafroeping.
In aangelegenheden betreffende de organisatie van de werkzaamheden of de procedure, stemt de voorzitter het laatst. Bij staking van stemmen is zijn stem beslissend.
Voordrachten van kandidaten, benoemingen en afzettingen geschieden bij geheime stemming.
Art. 31.§ 1. Een afgevaardigde wiens mandaat door zijn federatie wordt ingetrokken, en de afgevaardigden van een federatie waarvan de erkenning wordt ingetrokken, verliezen van rechtswege alle mandaten waarmede zij bekleed zijn in de bij de wet bepaalde raadgevende organen. § 2. Eenzelfde afgevaardigde mag slechts één enkele interprofessionele of beroepsfederatie vertegenwoordigen.
Art. 32.De secretaris-generaal of, bij zijn afwezigheid, de adjunct-secretaris-generaal, oefent de functie van verslaggever uit bij de Hoge Raad en zijn bureau.
Na verloop van elk kalenderjaar stelt hij een jaarverslag op over de activiteit van de Hoge Raad.
Behalve in het in artikel 18 bepaalde geval, oefent de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de functie van verslaggever uit bij de sectorcommissies en is hij belast met de uitvoering van hun beslissingen.
Art. 33.De voorzitter en, bij zijn afwezigheid, de secretaris-generaal vertegenwoordigen de Hoge Raad in alle gerechtelijke en buitengerechtelijke akten.
In alle rechtsvorderingen waarin hij als eiser of als verweerder optreedt, wordt de Hoge Raad vertegenwoordigd door de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, door de secretaris-generaal.
Art. 34.De Hoge Raad mag alleen de onroerende goederen die hij voor het vervullen van zijn opdracht nodig heeft in eigendom of anderszins bezitten.
Art. 35.De Hoge Raad stelt het huishoudelijk reglement van de sectorcommissies vast, na ze te hebben geraadpleegd.
Hij legt dit reglement ter goedkeuring voor aan de Minister.
TITEL II. - TOEZICHT OP DE ACTIVITEIT VAN DE HOGE RAAD
Art. 36.Een exemplaar van alle adviezen, verslagen, agenda's en notulen van de vergaderingen van de Hoge Raad wordt toegezonden aan de Minister.
Art. 37.§ 1. In bestuurs-, financiële en begrotingsaangelegenheden wordt de controle op de handelingen van de Hoge Raad uitgeoefend door een regeringscommissaris, bijgestaan door een plaatsvervanger.
De regeringscommissaris en zijn plaatsvervanger worden, op voordracht van de Minister, door de Koning benoemd onder de ambtenaren van de Algemene Directie KMO-beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Zij stellen bij de Minister beroep in tegen elke beslissing van de Hoge Raad en zijn bureau inzake bestuurs-, financiële of begrotingsaangelegenheden, die strijdig zou zijn met de wetten of met het algemeen belang. Zij zien er meer in het bijzonder op toe dat de gecoördineerde wetten betreffende de organisatie van de Middenstand en de uitvoeringsbesluiten ervan worden nageleefd.
Dit beroep is opschortend. Indien de Minister niet binnen vijftien dagen aan het beroep gevolg heeft gegeven, wordt de beslissing uitvoerbaar.
Deze termijn wordt gerekend vanaf de dag waarop de regeringscommissaris van de beslissing kennis heeft gekregen.
De regeringscommissaris beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheden voor het volbrengen van zijn taak. Hij mag onder meer, voor de aan zijn toezicht onderworpen aangelegenheden, de vergaderingen van de Hoge Raad en van zijn bureau met raadgevende stem bijwonen.
Alle oproepingen voor deze vergaderingen worden hem alsook aan zijn plaatsvervanger toegezonden. § 2. Bovendien stelt de Minister van Financiën bij de Hoge Raad een afgevaardigde aan, die er, in dezelfde voorwaarden en met dezelfde bevoegdheden, voor zijn rekening, de aan de regeringscommissaris toegewezen opdracht vervult.
De afgevaardigde dient zijn beroep in bij de Minister van Financiën die, in overleg met de Minister, beslist over het gevolg dat hieraan wordt voorbehouden.
In dat geval kan de Minister van Financiën de in bovenstaande § 1 bedoelde termijn met vijftien dagen verlengen, ten einde dit overleg tot stand te brengen. Het bureau van de Hoge Raad wordt van deze beslissing op de hoogte gebracht.
TITEL III. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 38.Het koninklijk besluit van 4 juni 1979 tot regeling van de toepassing van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 april 1980, 1 september 1980, 8 november 1990, 26 mei 1998 en 20 juli 2000 wordt opgeheven, met uitzondering van de artikelen 1 tot 19 die voor de zittijd 1998 - 2004 van de interfederale bureaus van kracht blijven tot de eerste vergadering van de sectorcommissies in oktober 2004, en van de artikelen 20 tot 41 die voor de zittijd 1999 - 2005 van de Hoge Raad van kracht blijven tot zijn installatie voor de volgende zittijd in januari 2005.
Art. 39.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 40.Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE