gepubliceerd op 19 september 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling
10 AUGUSTUS 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, gewijzigd bij de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen;
Gelet op de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 oktober 1999, 12 juni 2001 en 21 juni 2001, inzonderheid op artikel 3 van dit besluit;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 juni 2001;
Overwegende dat, overeenkomstig het artikel 2, § 2, van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, elke commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling bevoegd is voor de veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen gelegen in het rechtsgebied van het Hof van Beroep waarvoor zij is ingesteld;
Overwegende dat krachtens dit zelfde artikel de Koning over de mogelijkheid beschikt af te wijken van deze regel;
Overwegende dat de lokalisatie van de strafinrichtingen op het grondgebied van het Koninkrijk niet overeenstemt met de rechtsgebieden van de hoven van beroep en dat men hierdoor genoodzaakt is een verdeling van de verschillende gevangenissen door te voeren, in afwijking van de regel vermeld in artikel 2, § 2;
Overwegende dat het noodzakelijk is het artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 10 februari 1999 aan te vullen door te bepalen welke Franstalige commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling bevoegd zal zijn om de dossiers te behandelen van de veroordeelden die hun straf zullen ondergaan in de gevangenis van Ittre, die bij ministerieel besluit van 16 mei 2001 voor geopend werd verklaard;
Overwegende bovendien dat de bepaling van de bevoegdheid van de Franstalige commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de verschillende strafinrichtingen moet leiden tot een evenwichtige werkbelasting tussen de drie commissies;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op het artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de uitvoering van deze bepalingen zo vlug mogelijk dient te gebeuren rekening houdende met de nakende aankomst van veroordeelden in de gevangenis van Ittre;
Overwegende bovendien dat de wijzigingen in de bevoegdheid talrijke praktische bepalingen zullen vereisen zowel binnen de strafinrichtingen als in de commissies om de continuïteit te waarborgen van de behandeling van de dossiers en van de rechtszekerheid van de veroordeelden;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 3, 3° van het koninklijk besluit van 10 februari 1999 wordt vervangen door de volgende bepaling : « de commissie van het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Bergen, wanneer zij, op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd, gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Bergen, Doornik, Jamioulx, Saint-Hubert of Andenne ».
Art. 2.Artikel 3, 4° van het koninklijk besluit van 10 februari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « de commissie van het rechtsgebied van het Hof van Beroep te Luik, wanneer zij, op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd, gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Lantin, Verviers, Aarlen, Namen, Hoei, Paifve of Dinant ».
Art. 3.Artikel 3, 6°, van het koninklijk besluit van 10 februari 1999 wordt vervangen door de volgende bepaling : « de Franstalige commissie van het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Brussel, wanneer zij, op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd, gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Marneffe, Nijvel of Ittre ».
Art. 4.Zonder afbreuk te doen aan de reglementaire bepalingen inzake de overdracht van bevoegdheid van een commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling naar een andere commissie, behouden de commissies die bevoegd zijn om de voorstellen te behandelen die hen vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden voorgelegd in het kader van artikel 3, § 3, eerste lid en derde lid, deze bevoegdheid tot de definitieve invrijheidstelling van de veroordeelde of de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 november 2001.
Art. 6.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN