gepubliceerd op 23 februari 1999
Koninklijk besluit houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling
10 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964;
Gelet op de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;
Gelet op de artikelen 37, 38, 39, 116, 117 en 118 van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling : de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964;2° de wet tot instelling van de commissies : de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;3° de commissie : de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;4° de voorzitter : de rechter van de rechtbank van eerste aanleg die de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling voorzit;5° de Minister : de Minister van Justitie;6° de directeur : het inrichtingshoofd of de eerstaanwezend directeur van de strafinrichting. HOOFDSTUK II. - Zetel en bevoegdheid van de commissie
Art. 2.De zetel van de commissies die ingesteld zijn in het rechtsgebied van de hoven van beroep te Gent, Antwerpen, Luik, Bergen en Brussel zijn respectievelijk gevestigd in de steden Gent, Antwerpen, Luik, Bergen en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Art. 3.Overeenkomstig artikel 2, § 2, van de wet tot instelling van de commissies vallen de veroordeelden onder de bevoegdheid van : 1° de commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Antwerpen, Hoogstraten, Merksplas, Turnhout of Wortel;2° de commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Brugge, Gent, Ieper of Ruiselede;3° de commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Bergen wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Bergen, Dinant, Doornik, Jamioulx of Saint-Hubert;4° de commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Aarlen, Lantin, Paifve of Verviers;5° de Nederlandstalige commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Dendermonde, Hasselt, Leuven, Mechelen, Oudenaarde of Tongeren;6° de Franstalige commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen te Andenne, Hoei, Marneffe, Namen of Nijvel;7° de Franstalige of de Nederlandstalige commissie van het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel wanneer zij op het ogenblik dat het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd gedetineerd zijn in een van de strafinrichtingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en dit naargelang van de taal van het vonnis of arrest waarbij de zwaarste straf is opgelegd. HOOFDSTUK III. - Werkwijze van de commissie
Art. 4.§ 1. De voorzitter bepaalt de plaats, de dagen en het aanvangsuur van de zittingen van de commissie en maakt de agenda op.
Behalve voor de zaken waarvoor, overeenkomstig de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, de zitting dient plaats te vinden in de strafinrichting, houdt de commissie zitting op haar zetel. § 2. Wanneer de commissie ter uitvoering van artikel 4, § 1, eerste lid van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling de behandeling van het voorstel inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling uitzonderlijk elders dan in de strafinrichting waar de veroordeelde zijn straf ondergaat, wil laten doorgaan, stelt zij het Directoraat-generaal Strafinrichtingen hiervan op gemotiveerde wijze in kennis. Het Directoraat-generaal Strafinrichtingen beschikt over een termijn van vier dagen om de haar gekende contra-indicaties die betrekking hebben op de orde en de veiligheid aan de commissie mee te delen. Na verloop van die termijn beslist de commissie waar de behandeling van de zaak doorgaat. Wanneer de zaak elders dan in de strafinrichting waar de veroordeelde zijn straf ondergaat doorgaat, vordert de voorzitter het openbaar ministerie de nodige maatregelen te treffen met betrekking tot de orde en de veiligheid. § 3. De commissie zetelt minstens eenmaal per maand in elke strafinrichting, voor zover er een zaak dient behandeld te worden inzake een veroordeelde waarvoor zij bevoegd is en die op dat ogenblik in die strafinrichting gedetineerd is.
Art. 5.Het lid van het openbaar ministerie dat aan de commissie verbonden is, wordt minstens tien dagen voor elke zitting van de commissie schriftelijk opgeroepen.
De directeur wordt, in de gevallen waarin zijn aanwezigheid voorgeschreven is, minstens tien dagen voor de zitting per brief opgeroepen.
De veroordeelde wordt, in de gevallen waarin zijn aanwezigheid voorgeschreven is of wanneer de commissie dat wenselijk acht, minstens tien dagen voor de zitting per aangetekend schrijven opgeroepen.
Indien de veroordeelde gedetineerd is, wordt hij, behoudens in het geval voorzien in artikel 10, § 1 van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, opgeroepen overeenkomstig artikel 10 van dit besluit.
De veroordeelde die gedetineerd is en afstand doet van zijn recht om gehoord te worden, tekent een document van afstand dat aan hem wordt overgemaakt door de directeur of zijn plaatsvervanger. Wanneer hij weigert te tekenen, wordt daar schriftelijk melding van gemaakt. Het document van afstand wordt onmiddellijk overgemaakt aan de secretaris van de commissie.
Andere personen ten aanzien van wie de commissie beslist dat zij dienen gehoord te worden overeenkomstig artikel 4, § 3, zesde lid of artikel 10, § 3, tweede lid van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, worden minstens tien dagen voor de zitting per brief opgeroepen.
Art. 6.Om rechtsgeldig te beraadslagen en te beslissen moeten dezelfde leden van de commissie alle zittingen waarop een welbepaalde zaak werd onderzocht, hebben bijgewoond.
De door de commissie genomen beslissingen en verleende adviezen worden door de leden die in de zaak omtrent die beslissing zitting gehad hebben en door de secretaris ondertekend. Indien de voorzitter, de assessoren of de secretaris in de onmogelijkheid verkeren om de beslissing of het advies te ondertekenen, wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 785 en 786, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 7.§ 1. De secretaris legt een individueel dossier aan dat wordt bijgehouden op de zetel van de commissie. Minstens alle voorstellen, beslissingen, adviezen, processen-verbaal, documenten van afstand, documenten waaruit blijkt dat de veroordeelde akkoord gaat met de opgelegde voorwaarden, verslagen, kennisgevingen en bewijsstukken van verzendingen worden bij dat dossier gevoegd. De secretaris maakt een inventaris van de stukken op. § 2. Bij overdracht van de bevoegdheid van een commissie naar een andere overeenkomstig artikel 2, § 4, vijfde lid of overeenkomstig artikel 7, § 1, tweede lid van de wet tot instelling van de commissies, of indien na een herroeping een nieuw voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geformuleerd en een andere commissie bevoegd is, maakt de secretaris van de oorspronkelijk bevoegde commissie het individueel dossier zo spoedig mogelijk over aan de nieuw bevoegde commissie. § 3. De secretaris stelt per behandelde zaak een proces-verbaal op.
Daarin worden vermeld de naam, voornaam, geboorteplaats en -datum en adres van de veroordeelde; de strafinrichting waarin hij zijn straf ondergaat; de plaats en de datum van de zitting; de samenstelling van de commissie; de personen die werden gehoord en hun hoedanigheid; de samenvatting van de besprekingen en de genomen beslissing of het verleende advies.
De processen-verbaal worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend. § 4. De secretaris zorgt voor de verzending van de kennisgevingen die hij voorafgaandelijk ter ondertekening aan de voorzitter voorlegt. § 5. De secretaris staat er voor in dat de dossiers tijdig ter inzage zijn indien de behandeling van de zaak doorgaat op de zetel van de commissie. De secretaris staat er voor in dat de dossiers, of afschriften die door hem voor eensluidend zijn verklaard, tijdig worden overgemaakt aan de strafinrichting indien de behandeling van de zaak daar doorgaat. Hij zorgt er tevens voor dat, indien cassatieberoep wordt ingesteld, de dossiers binnen 48 uren te rekenen vanaf dat beroep aan de griffie van het Hof van Cassatie worden toegestuurd. § 6. De secretaris brengt de directeur onverwijld door middel van het snelste schriftelijke communicatiemiddel op de hoogte van het feit dat : 1° de termijn om cassatieberoep aan te tekenen door het lid van het openbaar ministerie tegen een beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend, verstreken is;of 2° dat het lid van het openbaar ministerie cassatieberoep heeft aangetekend tegen een beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend.
Art. 8.Het secretariaat van de commissie is tijdens werkdagen geopend van 9 tot 13 uur.
Art. 9.§ 1. Behoudens anders bepaald in de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de wet tot instelling van de commissies, wordt van alle door de commissie genomen beslissingen en verleende adviezen door de secretaris binnen tien dagen een afschrift overhandigd aan het lid van het openbaar ministerie dat verbonden is aan die commissie. § 2. De beslissing waarbij de bevoegdheid al dan niet wordt overgedragen aan een andere commissie overeenkomstig artikel 7, § 1, tweede lid van de wet tot instelling van de commissies, wordt binnen tien dagen per brief ter kennis gebracht van de veroordeelde of, zo hij gedetineerd is, overeenkomstig artikel 10 van dit besluit. § 3. De beslissing waarbij de bevoegdheid al dan niet wordt overgedragen aan een andere commissie overeenkomstig artikel 2, § 4, vijfde lid of artikel 7, § 1, tweede lid van de wet tot instelling van de commissies, wordt binnen tien dagen per brief ter kennis gebracht van de directeur wanneer de veroordeelde gedetineerd is.
De beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet wordt toegekend, wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de directeur. § 4. De beslissing waarbij de bevoegdheid al dan niet wordt overgedragen aan een andere commissie overeenkomstig artikel 2, § 4, vijfde lid of artikel 7, § 1, tweede lid van de wet tot instelling van de commissies, wordt binnen tien dagen per brief ter kennis gebracht van de Minister.
De beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet wordt toegekend, wordt de Minister bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht. § 5. De beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend en de in het belang van het slachtoffer opgelegde voorwaarden worden binnen 48 uren ter kennis gebracht van het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is.
De beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen, geschorst of herzien en de eventueel in het belang van het slachtoffer gewijzigde voorwaarden worden binnen 48 uren ter kennis gebracht van het slachtoffer of zijn rechthebbenden zo het overleden is. § 6. De beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet wordt toegekend, wordt per brief ter kennis gebracht van de burgemeester van de gemeente waar de veroordeelde verklaart te willen wonen.
De beslissing waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen, geschorst of herzien, wordt per brief ter kennis gebracht van de burgemeester van de gemeente waar de persoon die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, woont. § 7. De beslissing waarbij de bevoegdheid overeenkomstig artikel 7, § 1, tweede lid van de wet tot instelling van de commissies wordt overgedragen aan een andere commissie, wordt binnen tien dagen per brief ter kennis gebracht van de persoon of dienst bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. § 8. Behoudens anders bepaald in de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, de wet tot instelling van de commissies of dit besluit, worden die voorwaarden die een met de controle belaste dienst zoals bedoeld in artikel 8 van de wet tot instelling van de commissies, dient te controleren, haar per brief binnen drie dagen ter kennis gebracht.
Art. 10.Kennisgevingen voor een veroordeelde gedetineerd in een strafinrichting kunnen, behoudens anders voorzien in de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling of de wet tot instelling van de commissies, door de directeur of zijn plaatsvervanger worden verricht. De veroordeelde tekent dat hij een afschrift heeft ontvangen. Weigert hij voor ontvangst te tekenen dan wordt daarvan schriftelijk melding gemaakt. Het document waaruit blijkt dat de veroordeelde een afschrift heeft ontvangen of waaruit blijkt dat hij weigert voor ontvangst te tekenen, wordt overgezonden aan de secretaris van de commissie.
Art. 11.De voorzitters van de commissies en de directeurs-generaal van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen en het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie of hun plaatsvervangers komen minstens tweemaal per jaar bijeen met het oog op onderling overleg en uitwisseling van informatie betreffende de toepassing van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de wet tot instelling van de commissies en met het oog op het opstellen van een jaarlijks activiteitenverslag met betrekking tot hun werking en die van de commissies.
Ook de andere leden van de commissies, de aan de commissies verbonden leden van het openbaar ministerie, de secretarissen en de onderscheiden plaatsvervangers kunnen op deze vergaderingen worden uitgenodigd. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de slachtoffers
Art. 12.§ 1. Overeenkomstig artikel 3, § 4, van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, wint het openbaar ministerie in de hierna volgende gevallen inlichtingen in over de eventueel in het belang van het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, op te leggen bijzondere voorwaarden : 1° behoudens wanneer het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, eerder duidelijk te kennen heeft gegeven dat het niet wenst gecontacteerd te worden, indien de veroordeelde een straf ondergaat voor een feit bedoeld in : a) de artikelen 347bis;372 tot 378; 400 tot 404; 407; 408; 410 of 473 tot 476 van het Strafwetboek; of b) de artikelen 379 tot 386ter van hetzelfde Wetboek indien die feiten gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming;of c) de artikelen 393 tot 397 van hetzelfde Wetboek of de strafbare poging tot deze feiten;of 2° voor zover het misdrijf waarvan hij slachtoffer is, geleid heeft tot een veroordeling tot opsluiting, tot hechtenis of tot een gevangenisstraf waarvan het effectief gedeelte ten minste één jaar bedraagt en indien het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, zelf, of door bemiddeling van zijn advocaat, op het secretariaat van het openbaar ministerie of aan de maatschappelijk assistent belast met het slachtofferonthaal schriftelijk heeft meegedeeld dat het verder geïnformeerd wenst te worden over een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling of inlichtingen wenst te verstrekken over eventueel in zijn belang op te leggen voorwaarden. Deze schriftelijke verklaring kan afgelegd worden vanaf het ogenblik dat de veroordeling op basis van de feiten waarvan betrokkene slachtoffer is, in kracht van gewijsde treedt. § 2. De maatschappelijk assistent belast met het slachtofferonthaal licht het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, in over de voorwaarden waaronder hij kan worden gehoord door de commissie wanneer over de eventueel in zijn belang op te leggen voorwaarden inlichtingen werden ingewonnen.
Art. 13.Het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, wordt gehoord voor zover overeenkomstig artikel 12, § 1 van dit besluit nadere inlichtingen bij hem zijn ingewonnen.
Art. 14.§ 1. De maatschappelijk assistent belast met het slachtofferonthaal licht het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, in over de voorwaarden waaronder hij in kennis kan worden gesteld van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling en van de in zijn belang opgelegde voorwaarden wanneer over de eventueel in zijn belang op te leggen voorwaarden inlichtingen werden ingewonnen. § 2. Indien een slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, overeenkomstig artikel 4, § 3 van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling door de commissie wordt gehoord, en het niet eerder te kennen heeft gegeven dat het de mededelingen wenst te ontvangen zoals bepaald in artikel 4, § 8 van dezelfde wet, dan vraagt de voorzitter hem of hij die informatie wenst te ontvangen.
In het proces-verbaal van de zaak wordt hiervan melding gemaakt.
Art. 15.De erkenning van verenigingen die op basis van artikel 4, § 3, derde lid van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling het slachtoffer kunnen bijstaan wanneer het gehoord wordt door de commissie, wordt gegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 53bis van het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. HOOFDSTUK V. - De invrijheidstelling en de verlofpas
Art. 16.§ 1. Op het ogenblik dat de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling of de beslissing tot herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling overeenkomstig artikel 12 van de wet tot instelling van de commissies uitvoerbaar wordt, wordt zij opnieuw meegedeeld aan de veroordeelde. Indien hij gedetineerd is, wordt de mededeling gedaan door de directeur, of bij diens afwezigheid zijn plaatsvervanger. Indien hij niet gedetineerd is, wordt de mededeling gedaan door de secretaris van de commissie, die de veroordeelde hiervoor per brief oproept.
De aandacht van de veroordeelde wordt in het bijzonder gevestigd op de door hem in acht te nemen algemene en bijzondere voorwaarden. Op dat ogenblik geeft hij zijn akkoord met de opgelegde voorwaarden door het afschrift van de beslissing van de commissie te ondertekenen. Het afschrift wordt onmiddellijk aan de bevoegde commissie overgemaakt.
Weigert de veroordeelde zijn akkoord te geven, dan meldt de directeur of de secretaris dit onmiddellijk aan de bevoegde commissie.
In geval van deze weigering bepaalt de commissie de datum vanaf wanneer het dossier van de veroordeelde opnieuw kan worden onderzocht door het personeelscollege. Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen vanaf de datum van de weigering indien de veroordeelde één of meer correctionele hoofdgevangenisstraffen ondergaat die samen niet meer dan vijf jaar bedragen. Die termijn is maximaal een jaar in geval van criminele straffen of als het geheel van de correctionele hoofdgevangenisstraffen meer dan vijf jaar bedraagt. Alle personen en diensten die in kennis waren gesteld van de beslissing van de commissie waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegekend, worden hiervan per brief binnen drie dagen in kennis gesteld.
Het personeelscollege onderzoekt het dossier van de veroordeelde opnieuw op de eerste nuttige zitting die volgt op de datum die de commissie overeenkomstig het vorige lid heeft bepaald. § 2. Op het ogenblik dat de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoerbaar wordt, reikt de directeur een verlofpas uit aan de veroordeelde die zich akkoord heeft verklaard met de opgelegde voorwaarden.
In de verlofpas worden volgende elementen opgenomen : 1° een verwijzing naar de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, de wet tot instelling van de commissies en dit besluit;2° een toelichting bij de voor de veroordeelde belangrijkste bepalingen uit deze wetten en dit besluit;3° de identiteit, een recente pasfoto van de veroordeelde en zijn woonplaats;4° de datum waarop hij eventueel definitief in vrijheid zal worden gesteld;5° de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden waarvan de commissie beslist dat ze, rekening houdend met haar beslissing op grond van artikel 8, tweede lid van de wet tot instelling van de commissies, in de verlofpas moeten worden opgenomen;6° de verplichting dat de veroordeelde binnen 48 uren zijn verlofpas moet laten viseren door de burgemeester van zijn woonplaats;7° de verplichting dat de veroordeelde zijn verlofpas om de zes maanden moet laten viseren door de burgemeester van zijn woonplaats;8° de verplichting dat de veroordeelde, indien de in de verlofpas vermelde bijzondere voorwaarden worden gewijzigd overeenkomstig § 4, eerste lid van dit artikel, deze binnen 48 uren na het aanbrengen van de wijziging moet laten viseren door de burgemeester van zijn woonplaats;9° de verplichting dat de veroordeelde, indien de in de verlofpas vermelde bijzondere voorwaarden worden gewijzigd overeenkomstig § 4, tweede lid van dit artikel, deze binnen de 48 uren nadat de beslissing uitvoerbaar wordt, moet laten viseren door de burgemeester van zijn woonplaats;10° het adres van de zetel van de bevoegde commissie;11° het adres van de arrondissementele afdeling van de Dienst Maatschappelijk Werk Strafrechtstoepassing belast met de maatschappelijke begeleiding. § 3. De veroordeelde is verplicht de verlofpas tot de datum van zijn definitieve invrijheidstelling steeds bij zich te dragen. Hij is verplicht zijn verlofpas te overhandigen bij elke vordering van een lid van de politionele of gerechtelijke overheden. § 4. In geval van schorsing, nadere omschrijving of aanpassing aan de omstandigheden van de opgelegde voorwaarden overeenkomstig artikel 9 van de wet tot instelling van de commissies worden, indien de bevoegde commissie daartoe beslist, de vermeldingen in de verlofpas aangepast hetzij door de secretaris van de commissie die de veroordeelde hiervoor per brief oproept, hetzij door de toezichthouder verbonden aan de Dienst Maatschappelijk Werk Strafrechtstoepassing die hierom verzocht wordt door de secretaris.
In geval van herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling overeenkomstig artikel 12 van de wet tot instelling van de commissies worden, indien de bevoegde commissie daartoe beslist, de vermeldingen in de verlofpas aangepast hetzij door de secretaris van de commissie die de veroordeelde hiervoor per brief oproept, hetzij door de toezichthouder verbonden aan de Dienst Maatschappelijk Werk Strafrechtstoepassing die hierom verzocht wordt door de secretaris.
Indien de veroordeelde gedetineerd is, wordt de aanpassing gedaan door de directeur of zijn plaatsvervanger. De aanpassing van de vermeldingen in de verlofpas gebeurt ten laatste op de dag waarop de beslissing tot herziening uitvoerbaar wordt.
In geval van wederopsluiting ten gevolge van een herroeping of schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling of in geval van voorlopige aanhouding wordt de verlofpas door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de veroordeelde werd gedetineerd, aan de bevoegde commissie overgezonden. Desgevallend wordt de verlofpas, al dan niet aangepast, opnieuw uitgereikt.
In geval van verlies, diefstal of ernstige beschadiging verwittigt de veroordeelde, door tussenkomst van de toezichthouder verbonden aan de Dienst Maatschappelijk Werk Strafrechtstoepassing, onmiddellijk de bevoegde commissie die een nieuwe verlofpas uitreikt. HOOFDSTUK VI. - Procedure betreffende de schorsing, de nadere omschrijving en de aanpassing aan de omstandigheden van de opgelegde voorwaarden
Art. 17.§ 1. Indien de commissie van oordeel is dat zij een beslissing moet nemen inzake de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing aan de omstandigheden van de opgelegde voorwaarden zoals bepaald in artikel 9 van de wet tot instelling van de commissies, dan wordt dezelfde procedure toegepast als die voorgeschreven in artikel 10, §§ 1 tot 5, eerste lid, van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, met dien verstande evenwel dat het dossier voor inzage ter beschikking wordt gesteld op de plaats waar de zitting van de commissie zal plaatsvinden en dat de directeur van de strafinrichting niet in kennis wordt gesteld van de beslissing.
Indien de commissie beslist andere personen te horen, worden deze minstens tien dagen voor de zitting per brief opgeroepen. § 2. Voor zover eerder aan het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, een in zijn belang opgelegde voorwaarde werd meegedeeld, wordt het er ten minste tien dagen voor de datum van de zitting per aangetekend schrijven van in kennis gesteld dat het op zijn verzoek hieromtrent wordt gehoord.
Dezelfde personen als bepaald in artikel 4, § 3, derde lid van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen het slachtoffer bijstaan wanneer het wordt gehoord.
Het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, dat niet wenst gehoord te worden, kan de commissie wel schriftelijk verzoeken in kennis gesteld te worden van de beslissing omtrent de in zijn belang opgelegde voorwaarden.
Art. 18.Heeft de beslissing betrekking op een voorwaarde die in het belang van het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, werd opgelegd, dan wordt die beslissing per brief binnen 48 uren meegedeeld aan het slachtoffer, of zijn rechthebbenden zo het overleden is, voor zover hij werd gehoord of schriftelijk had verzocht in kennis te worden gesteld van de genomen beslissing.
Art. 19.Beslist de commissie de voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen aan de omstandigheden of beslist zij de voorwaarden te herzien, dan bepaalt zij de nadere regels met betrekking tot de controle en het toezicht. HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen
Art. 20.Het opschrift van Afdeling 2 van Titel II, Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen wordt vervangen door het volgende opschrift : "Afdeling 2 - Personeelscollege".
Art. 21.In artikel 37 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 4 december 1990 en koninklijk besluit van 4 april 1991, vervallen de volgende woorden : "alsook door de advocaat van de gedetineerde, onder de voorwaarden en op de wijze omschreven in artikel 117".
Art. 22.Artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 april 1991 en 25 juni 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 38.Het personeelscollege is samengesteld uit de directeur, zijn adjuncten, een psycholoog en een maatschappelijk assistent van de Psychosociale Dienst en de hoofdbewaarder of de penitentiair assistent. Wanneer hijzelf of de directeur hierom verzoekt, maakt ook de geneesheer-antropoloog deel uit van het personeelscollege.
Het personeelscollege vergadert minstens eenmaal per maand onder het voorzitterschap van de directeur of zijn plaatsvervanger. Indien de behoeften van de dienst zulks vereisen, kan de directeur één of meer adjuncten ervan vrijstellen het personeelscollege bij te wonen.
De personen die overeenkomstig vorig lid de vergaderingen van het personeelscollege moeten bijwonen, mogen dit niet nalaten, tenzij ze een wettige reden hebben. In de notulen wordt de reden van hun afwezigheid aangegeven.
Andere personen kunnen, eventueel op verzoek van de veroordeelde of zijn raadsman, bij beslissing van de voorzitter worden gehoord. Zij zijn evenwel niet stemgerechtigd.
Van iedere vergadering worden notulen gehouden. In de notulen worden de namen vermeld van de personen die aan het personeelscollege hebben deelgenomen en van de personen die werden gehoord.
De beraadslaging gebeurt achter gesloten deuren.
Elk aanwezig lid is stemgerechtigd. De stemming is geheim. Het personeelscollege beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. »
Art. 23.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 39.Het voornaamste doel van de vergaderingen van het personeelscollege is het onderzoek van de individuele gevallen en de grondige bespreking van de vraagstukken die daarbij rijzen. De leden delen elkaar hun beoordelingen mee en lichten elkaar in over de sociale toestand en de persoonlijke gesteldheid van de gedetineerde, het verloop van zijn detentie en zijn perspectieven op reïntegratie en de eventuele problemen die zich daarbij stellen.
Zij bestuderen in het bijzonder de dossiers van de veroordeelden met het oog op een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling. »
Art. 24.Artikel 116 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 4 april 1991 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 juni 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 116.§ 1. De veroordeelde en zijn advocaat worden door de directeur of zijn plaatsvervanger ten minste tien dagen op voorhand ingelicht over de datum van de vergadering van het personeelscollege waarop het dossier van de betrokkene inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden onderzocht.
Terzelfder tijd worden de veroordeelde en zijn advocaat op de hoogte gebracht van het feit dat zij gedurende tien dagen en tot op de vooravond van die vergadering het `dossier voorwaardelijke invrijheidstelling' kunnen raadplegen.
Rekening houdend met de artikelen 2 en 3, § 3 van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling omvat dit dossier, in de mate waarin zij voorhanden zijn, minstens volgende gegevens : 1° een afschrift van de opsluitingsfiche;2° een uittreksel uit het strafregister;3° de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld;4° een afschrift van de vonnissen en arresten;5° de berekening van de toelaatbaarheidsdatum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;6° een opsomming van de incidenten die aanleiding hebben gegeven tot een disciplinaire straf;7° het reclasseringsplan van de veroordeelde;8° het verslag dat door de Psychosociale Dienst wordt opgesteld met het oog op het onderzoek van de voorwaardelijke invrijheidstelling en, indien vereist, het gemotiveerd advies in de zin van artikel 3, § 3, 4° van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling;9° informatie over de burgerlijke partijen;10° informatie betreffende de verblijfstoestand van een vreemdeling;11° informatie over lopende opsporingsonderzoeken, gerechtelijke onderzoeken of strafzaken;12° de adviezen van het personeelscollege betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling;13° de beslissingen van de commissie betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling;14° de memories van de veroordeelde en de advocaat. Het dossier is volledig bij aanvang van de termijn voor inzage. Indien er toch nieuwe stukken bij het dossier worden gevoegd gedurende de termijn bedoeld in het tweede lid, wordt dit schriftelijk gemeld aan de veroordeelde. Hij heeft dan het recht om het onderzoek te laten uitstellen teneinde zichzelf en zijn advocaat toe te laten kennis te nemen van de nieuwe stukken. In geval van uitstel wordt het onderzoek verdaagd naar de volgende vergadering van het personeelscollege. De directeur of zijn plaatsvervanger stelt de veroordeelde en diens advocaat in kennis van deze nieuwe datum. § 2. Uiterlijk op de vooravond van de vergadering van het personeelscollege waarop de toestand van de veroordeelde met het oog op voorwaardelijke invrijheidstelling wordt onderzocht, kunnen de veroordeelde en diens advocaat door tussenkomst van de directie van de inrichting aan het personeelscollege een memorie voorleggen. Dit stuk wordt bij het dossier gevoegd. § 3. De veroordeelde wiens toestand onderzocht wordt met het oog op de voorwaardelijke invrijheidstelling, wordt door het personeelscollege gehoord vooraleer het beraadslaagt. Van deze gelegenheid wordt gebruik gemaakt om hem zo volledig mogelijk in te lichten over zijn penitentiaire situatie.
De veroordeelde kan zich laten bijstaan door zijn advocaat.
Het personeelscollege kan overeenkomstig artikel 38, tweede lid van dit besluit andere personen horen. De voorzitter beslist of deze andere personen al dan niet gehoord worden in de aanwezigheid van de veroordeelde of diens advocaat. § 4. In geval van een negatief advies bepaalt het personeelscollege, rekening houdend met artikel 3, § 2 van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, de datum waarop het dossier opnieuw zal worden onderzocht. § 5. De directeur, of bij diens afwezigheid zijn plaatsvervanger, stelt de betrokkene binnen twee dagen volgend op de dag van het personeelscollege mondeling op de hoogte van het genomen advies. Hij geeft op dat ogenblik eveneens een toelichting bij dat advies.
De directeur verstuurt een afschrift van het advies naar de Minister en naar de bevoegde commissie binnen een termijn van tien dagen volgend op de dag van het personeelscollege.
Binnen dezelfde termijn overhandigt de directeur, of bij diens afwezigheid zijn plaatsvervanger, een afschrift van het advies aan de veroordeelde. Heeft de advocaat van de veroordeelde een memorie voorgelegd of verleende hij bijstand tijdens de zitting van het personeelscollege, dan wordt hem binnen dezelfde termijn een afschrift van het advies toegezonden. § 6. Na drie opeenvolgende negatieve adviezen vanwege het personeelscollege verwittigt de directeur de betrokkene van de mogelijkheid die hij heeft om hem te verzoeken alsnog een voorstel te richten tot de bevoegde commissie. Van deze mogelijkheid wordt tevens gewag gemaakt in het afschrift van het advies dat voor de veroordeelde bestemd is. Het verzoek van de veroordeelde gebeurt schriftelijk. § 7. Wanneer het voorstel inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling door de bevoegde commissie wordt afgewezen, onderzoekt het personeelscollege het dossier van de veroordeelde opnieuw op de eerste nuttige zitting die volgt op de datum die de commissie overeenkomstig artikel 4, § 6 van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft bepaald. »
Art. 25.De artikelen 117 en 118 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 april 1991 en 25 juni 1993, worden opgeheven. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 26.Het koninklijk besluit van 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd bij deze van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920, betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden wordt opgeheven.
Art. 27.De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en dit besluit treden in werking op 1 maart 1999.
Art. 28.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 februari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie T. VAN PARYS