Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 mei 2007
gepubliceerd op 22 juni 2007

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2007022888
pub.
22/06/2007
prom.
09/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/09/2007022888/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 MEI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op artikel 62, § 3, derde lid, vervangen bij de wet van 29 april 1996;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1, 4;

Gelet op de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995;

Gelet op de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, inzonderheid op de artikelen 10 gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 19 juli 2006, 17, en 21;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 17quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 november 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, inzonderheid op artikel 6, zevende lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 mei 1984, 15 juli 1992 en 16 april 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 augustus 2006;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, inzonderheid op artikel 4, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, inzonderheid artikel 6, § 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 september 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt, inzonderheid op artikel 13;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 februari 2006;

Gelet op het advies van de Nationale hoge raad voor personen met een handicap van 13 januari 2006;

Gelet op het advies nr. 1.581 van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 21 november 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 5 mei 2006;

Gelet op advies nr. 41.858/1 van de Raad van State, gegeven op 19 december 2006, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, van Onze Minister van Middenstand en van Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap toegevoegd aan de Minister van sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 17quinquies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 november 2001, wordt opgeheven.

Art. 2.In het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 augustus 2006, wordt een artikel 25ter ingevoegd, luidende : «

Art. 25ter.Voor de toepassing van dit besluit wordt vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van de artikelen 10 en 11 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig de bovenvermelde artikelen. »

Art. 3.Artikel 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt wordt vervangen als volgt : « Een winstgevende activiteit in de zin van dit besluit is elke activiteit, uitgeoefend in het kader van een arbeidsovereenkomst of een statuut, of als zelfstandige. Voor de toepassing van dit besluit wordt vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van de artikelen 10 en 11 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig de bovenvermelde artikelen. »

Art. 4.Artikel 4, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006, wordt aangevuld als volgt : « Een winstgevende activiteit in de zin van dit artikel is elke beroepsbezigheid uitgeoefend in het kader van een dienstbetrekking of als zelfstandige met een inkomen als oogmerk. Voor de toepassing van dit besluit wordt vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van de artikelen 10 en 11 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig de bovenvermelde artikelen. »

Art. 5.Artikel 6, zevende lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 mei 1984, 15 juli 1992 en 16 april 2002, wordt aangevuld als volgt : « 11° vergoedingen bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig deze artikelen. »

Art. 6.Artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 september 2004, wordt aangevuld als volgt : « 10° de vergoedingen die worden toegekend met toepassing van de artikelen 10 en 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, voor zover die vergoedingen voldoen aan de voorwaarden vermeld in het voormeld artikel 10, eerste en derde lid en artikel 11. »

Art. 7.Op vraag van de Minister van Sociale Zaken geven de Nationale Arbeidsraad en de Hoge Raad voor Vrijwilligers advies over het bedrag van de vergoedingen bedoeld in artikel 10 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. De Minister maakt ten laatste tegen 1 augustus 2008 een evaluatieverslag op over de bedragen van de bovenvermelde vergoedingen. Voor het opmaken van zijn verslag, vraagt de Minister van Sociale Zaken aan de verschillende instellingen van sociale zekerheid om hun commentaren en de problemen die hun diensten op dit vlak hebben ondervonden mee te delen. Vervolgens bezorgt de Minister het evaluatieverslag aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers en aan de Senaat.

Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2006.

Art. 9.Onze Minister bevoegd voor Sociale Zaken, Onze Minister bevoegd voor Middenstand en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 mei 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken, Mevr. G. MANDAILA

^