gepubliceerd op 24 december 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel
9 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 juli 1964, houdende de dringende geneeskundige hulpverlening, inzonderheid artikel 1, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende de vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende de aanwijzing van de gemeenten als centra voor het eenvormig oproepstelsel;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;
Overwegende dat enerzijds een nieuwe reglementering met betrekking tot de dringende geneeskundige hulpverlening werd ingesteld bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra voor het eenvormig oproepstelsel; dat dit koninklijk besluit in werking treedt op 1 januari 1998; dat anderzijds de federale overheid nog niet in kennis is gesteld van de erkenningen van functies "gespecialiseerde spoedgevallenzorg" door de hiervoor bevoegde overheden; dat de terzake geldende erkenningsnormen slechts op 1 december 1998 in werking zijn getreden;
Overwegende dat, bij gebreke aan erkende functies « gespecialiseerde spoedgevallenzorg", hoger vermeld koninklijk besluit van 10 augustus 1998, niet kan worden toegepast voor wat betreft de regeling welke het ziekenhuis bepaalt waarheen de patiënt moet worden gevoerd; dat het derhalve dringend geboden is, de voor 1 januari 1999 de bestaande regeling, tijdelijk te bestendigen;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse zaken, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke integratie en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van het eenvormig oproepstelsel, wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 7bis.Zolang de Minister voor het werkingsgebied van een Commissie bij toepassing van artikel 6, eerste lid, nog geen erkende functie "gespecialiseerde spoedgevallenzorg" heeft opgenomen in de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening en uiterlijk tot 30 april 1999, duidt de aangestelde aan de persoon die effectief voor de werking van de ambulancedienst instaat, in afwijking van artikel 7, tweede lid, het dichtsbijgelegen ziekenhuis aan, beschikkend over een behoorlijk ingerichte dienst, waarheen het slachtoffer of de zieke moet vervoerd worden. ».
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Art. 3.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Volksgezondheid Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering vim dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke integratie en Leefmilieu, J. PEETERS