gepubliceerd op 27 juli 2018
Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen
8 JULI 2018. - Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/1998 pub. 11/02/1999 numac 1998022861 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid sluiten betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 5°, 6° en 9°, gewijzigd bij de wetten van 27 juli 2011 en 16 december 2015;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/11/2011 pub. 07/12/2011 numac 2011024352 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen sluiten houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen;
Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit, in het kader van de Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 23 november 2017;
Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 14 februari 2018;
Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, gegeven op 22 februari 2018;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 22 februari 2018;
Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 7 maart 2018;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 10 april 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 2 mei 2018;
Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie op 26 oktober 2017 met toepassing van artikel 5, lid 1 van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Gelet op advies 63.561 van de Raad van State, gegeven op 22 juni 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu en Energie, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit voorziet in: 1° de gedeeltelijke omzetting van artikelen 17, 18 en 19 van de richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG;2° de gedeeltelijke omzetting van het artikel 2 en bijlagen I en II van de richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van de Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van de Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de Richtlijn 2009/28/EG: de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG;2° transportbrandstof : alle brandstoffen die verbruikt worden voor transportdoeleinden;3° biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;4° biobrandstof: vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer die geproduceerd is uit biomassa;5° energie uit hernieuwbare bronnen: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;6° afvalstof: een stof als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van de Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen;stoffen die doelbewust zijn gewijzigd of besmet om aan die definitie te voldoen, vallen niet binnen die begripsomschrijving; 7° zetmeelrijke gewassen: gewassen die hoofdzakelijk granen bevatten (ongeacht of enkel de granen dan wel de volledige plant worden gebruikt, zoals in het geval van snijmaïs), knollen en wortelgewassen (zoals aardappelen, aardperen, zoete aardappelen, cassave en yamswortelen) en stengelknolgewassen (zoals taro en cocoyam);8° lignocellulosisch materiaal: materiaal bestaande uit lignine, cellulose en hemicellulose, zoals biomassa afkomstig van bossen, houtachtige energiegewassen en residuen en afvalstoffen van de houtsector;9° cellulosemateriaal van niet-voedingsgewassen: grondstoffen hoofdzakelijk bestaande uit cellulose en hemicellulose, en met een lager ligninegehalte dan lignocellulosisch materiaal;het omvat residuen van voedsel- en voedergewassen (zoals stro, stelen en bladeren, vliezen en doppen), grasachtige energiegewassen met een laag zetmeelgehalte (zoals raaigras, panicum vergatum, miscanthus, pijlriet en bodembedekkende gewassen die worden verbouwd voor en na de hoofdgewassen), industriële residuen (ook uit voedsel- en voedergewassen nadat plantaardige oliën, suikers, zetmeel en eiwitten zijn geëxtraheerd) en materiaal uit bioafval; 10° procesresidu: een stof die niet het eindproduct (de eindproducten) vormt waarop een productieproces rechtstreeks is gericht;het vormt geen hoofddoel van het productieproces; 11° hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong: andere vloeibare of gasvormige brandstoffen dan biobrandstoffen waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare energiebronnen dan biomassa en die in de vervoersector worden gebruikt;12° van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige residuen: residuen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de landbouw, de aquacultuur, de visserij, en de bosbouw, doch met uitsluiting van residuen van aanverwante bedrijfstakken of van verwerking;13° feitelijke waarde: de broeikasgasemissiereductie die bereikt wordt met bepaalde of met alle stappen van een specifiek productieproces voor biobrandstof als berekend volgens de werkwijze in deel C van bijlage 1;14° typische waarde: een raming van de representatieve broeikasgasemissiereductie die kenmerkend is voor een bepaalde productieroute van biobrandstoffen;15° standaardwaarde: een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in dit besluit welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;16° grondgebied NUTS 2: grondgebied dat volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) dan wel als een meer gedesaggregeerd NUTS-niveau zijn ingedeeld als niveau 2 geklasseerd is in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS);
In deze zones zijn de voorziene typische broeikasgasemissies die resulteren uit de teelt van landbouwgrondstoffen lager of gelijk aan de emissies die zijn aangegeven in bijlage 1, deel D - Gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt; 17° randvoorwaarden: de eisen en normen, vermeld in de bepalingen, bedoeld in de titel "Milieu", in deel A van bijlage II en in punt 9 van bijlage II bij Verordening (EG) nr.73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, alsmede de krachtens artikel 6, § 1, van die verordening vastgestelde minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie; 18° marktpartij: fysische of rechtspersoon die de biomassa, de tussenproducten, de halffabricaten en de producten in eigendom heeft of er de fysieke controle over heeft, van bij het begin tot de beschikbaarheid ervan op de markt voor biobrandstoffen, voor de bijmenging met fossiele brandstoffen, voor een of meerdere stappen van de productieketen;19° de Minister: de Minister bevoegd voor Leefmilieu;20° de bevoegde overheid: het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;21° de directeur-generaal: de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. HOOFDSTUK III. - Voorafgaande verplichting voor het op de markt brengen van hernieuwbare transportbrandstoffen
Art. 3.Voor elk lot biobrandstof, dat op de markt wordt gebracht, wordt een productverklaring opgesteld die de in artikel 6 bedoelde informatie bevat, en die aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 7.
Voor elk lot hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, dat op de markt wordt gebracht, wordt een productverklaring opgesteld die de in artikel 8 bedoelde informatie bevat, en die aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 9. HOOFDSTUK IV. - Duurzaamheidscriteria Afdeling 1. - Duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen
Art. 4.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot biobrandstof aan de duurzaamheidscriteria van: 1° paragrafen 2 tot 6 indien de grondstoffen worden geteeld op het grondgebied van de Europese Unie;2° paragrafen 2 tot 5 indien de grondstoffen worden geteeld buiten het grondgebied van de Europese Unie;3° paragraaf 2 als de biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen. In het tegenovergestelde geval, wordt het lot biobrandstof niet duurzaam geacht. § 2. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen die voor de in paragraaf 1 bedoelde doeleinden in aanmerking wordt genomen, bedraagt minstens zestig procent voor biobrandstoffen die worden geproduceerd in installaties die operationeel worden na 5 oktober 2015. Een installatie wordt geacht operationeel te zijn wanneer de fysieke productie van biobrandstoffen plaatsvindt. In het geval van installaties die operationeel waren op of vóór 5 oktober 2015, bedraagt, om voor de in paragraaf 1 bedoelde doeleinden in aanmerking te komen, de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen minstens vijvendertig procent tot en met 31 december 2017 en minstens vijftig procent vanaf 1 januari 2018. De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 10. § 3. De biobrandstoffen worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met een grote biodiversiteit, d.w.z. land dat in of na januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft: 1° oerbos en andere beboste gronden, d.w.z. bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar er geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in significante mate zijn verstoord; 2° gebieden die bij wet of door de relevante bevoegde autoriteiten zijn aangewezen: a) voor natuurbeschermingsdoeleinden, of b) voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten, die bij internationale overeenkomst zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de Internationale Unie voor het Behoud van de Natuur, mits deze gebieden zijn erkend overeenkomstig artikel 18, § 4, tweede alinea van Richtlijn 2009/28/EG; tenzij wordt aangetoond dat de productie van die grondstoffen geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden; 3° graslanden met grote biodiversiteit, die voldoen aan de criteria en geografische grenzen van graslanden met grote biodiversiteit zoals vastgesteld in verordening (EU) Nr.1307/2014 van de Commissie van 8 december 2014 houdende vaststelling van de criteria en geografische grenzen van graslanden met grote biodiversiteit voor de doeleinden van artikel 7 ter, lid 3, onder c), van richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en artikel 17, lid 3, onder c), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, en die: a) natuurlijk zijn, d.w.z. graslanden die zonder menselijk ingrijpen graslanden zouden blijven en die hun natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen hebben behouden; of b) niet natuurlijk zijn, d.w.z. graslanden die zonder menselijk ingrijpen zouden ophouden graslanden te zijn en die rijk zijn aan soorten en niet zijn aangetast, tenzij is aangetoond dat het oogsten van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland. § 4. De biobrandstoffen worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, d.w.z. land dat in januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had maar deze status niet langer heeft: 1° waterrijke gebieden, d.w.z. land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water; 2° permanent beboste gebieden, d.w.z. gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan dertig procent of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken; 3° gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van tien tot dertig procent of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, tenzij aangetoond wordt dat de voor en na omschakeling aanwezige koolstofvoorraden van een zodanige omvang zijn dat bij toepassing van de in bijlage 1, deel C, vastgestelde methode aan de voorwaarden van paragraaf 2 zou zijn voldaan. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op land dat, op het tijdstip dat de grondstof werd verkregen, dezelfde status had als in januari 2008. § 5. De biobrandstoffen worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij aangetoond wordt dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich brengt. § 6. Landbouwgrondstoffen die in de Europese Unie worden geteeld en gebruikt voor de productie van biobrandstoffen worden verkregen overeenkomstig de ter zake vastgelegde randvoorwaarden. § 7. Voor de toepassing van paragraaf 3, 2° en 3°, paragraaf 4, 1° en paragraaf 5, indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, zijn bedoeld: de Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten en de waterrijke gebieden met een grote biologische waarde, zoals gedefinieerde in overeenstemming met richtlijnen 79/409/EEG van 2 april 1979 en 92/43/EEG van 21 mei 1992 en met de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op de natuurbescherming.
Voor de toepassing van paragraaf 4, 2° en 3°, indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, is bedoeld land dat bestemd is voor bosbouw door het gewestelijke of lokale bodembestemmingsplan op 1 januari 2008 en deze status niet langer heeft. Afdeling 2. - Duurzaamheidscriteria voor hernieuwbare vloeibare of
gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong
Art. 5.De opzettelijke productie van procesresidu en afvalstof om hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong te produceren, is verboden. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de opstelling van de productverklaring Afdeling 1. - Bepalingen betreffende de opstelling van de
productverklaring voor biobrandstoffen
Art. 6.Elk lot biobrandstof dat op de markt wordt gebracht, wordt geïdentificeerd door een enig referentienummer dat wordt toegekend door de bevoegde overheid. Dit nummer stelt de link vast tussen het lot biobrandstof en de productverklaring.
De productverklaring bevat tenminste volgende informatie: 1° de datum van uitgifte;2° de identiteit van de biobrandstoffenproducent;3° de geleverde hoeveelheid, uitgedrukt in energie (MJ) en volume (m3);4° de leveringsdatum;5° een beschrijving van het product;6° de plaats van levering;7° het enig referentienummer;8° de broeikasgasemissiereductie ten opzichte van het fossiele alternatief, uitgedrukt in procent, zoals bepaald in bijlage 1, deel C, 4, en berekend volgens artikel 10;9° een verklaring van de biobrandstoffenproducent dat het lot voldoet aan de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4, §§ 3 tot 5;10° het land van oorsprong van de biomassa;11° of de biomassa geproduceerd is op ernstig en zwaar verontreinigde gronden;12° desgevallend, het gebruikte middel om de naleving van de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4 aan te tonen evenals het erkend onafhankelijke controleorganisme die de naleving ervan heeft gecertificeerd;13° of de biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen;14° of de grondstoffen werden geteeld en geoogst in België of in de andere lidstaten van de Europese Unie onder het voorwaardenstelsel;15° de productieketen van de biobrandstof;16° desgevallend het volume biobrandstof in eenheden energie overeenkomstig de respectievelijke categorieën van de in bijlage 2, Deel A vermelde gewasgroepen;17° de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie berekend volgens de bepalingen van artikel 10, evenals de voorlopig gemiddelde waarden van de geraamde emissies afkomstig van biobrandstoffen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik zoals bepaald in bijlage 2 Deel A;18° desgevallend het volume biobrandstof die uit de in bijlage 3, Deel A, geclassificeerde grondstoffen wordt verkregen en het volume biobrandstof die uit de in bijlage 3, Deel B, geclassificeerde grondstoffen wordt verkregen.Met betrekking tot de voor de productie van deze biobrandstoffen gebruikte grondstoffen: de aard uitgedrukt conform de classificatie van bijlage 3, de geografische herkomst en de hoeveelheid in ton of m3. Desgevallend een verklaring van de overheid bevoegd voor de implementatie van de richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen of een ander bewijs dat aantoont dat de grondstoffen die gebruikt werden voor de productie van de biobrandstoffen het afvalstatuut hebben en de afvalhiërarchie respecteren.
Art. 7.Binnen dertig dagen nadat het lot biobrandstof op de markt wordt gebracht, wordt de in artikel 6 bedoelde informatie opgeladen via elektronische weg volgens de modaliteiten vastgesteld door de bevoegde overheid en gepubliceerd op haar website. Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de opstelling van de
productverklaring voor hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong
Art. 8.Elk lot hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong dat op de markt wordt gebracht, wordt geïdentificeerd door een enig referentienummer dat wordt toegekend door de bevoegde overheid. Dit nummer stelt de link vast tussen het lot hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en de productverklaring.
De productverklaring bevat tenminste volgende informatie: 1° de datum van uitgifte;2° de identiteit van de producent van de transportbrandstoffen;3° de geleverde hoeveelheid uitgedrukt in energie ((MJ) en volume (m3);4° de leveringsdatum;5° een beschrijving van het product;6° de plaats van levering;7° het enig referentienummer;8° het land van productie van de transportbrandstof;9° de productieketen van de transportbrandstof;10° de broeikasgasemissies geproduceerd gedurende de levenscyclus per eenheid energie, 11° de aard en herkomst van de grondstoffen gebruikt voor de productie van de transportbrandstoffen en een verklaring van de overheid bevoegd voor de implementatie van de richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen of een ander bewijs dat aantoont dat de grondstoffen die gebruikt werden voor de productie van de biobrandstoffen het afvalstatuut hebben en de afvalhiërarchie respecteren.
Art. 9.Binnen 30 dagen nadat het lot hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong op de markt wordt gebracht, wordt de in artikel 8 bedoelde informatie opgeladen via elektronische weg volgens de modaliteiten vastgesteld door de bevoegde overheid en gepubliceerd op haar website. HOOFDSTUK VI. - Berekening van het effect van hernieuwbare transportbrandstoffen op de broeikasgasemissies Afdeling 1. - Berekening van het effect van biobrandstoffen op de
broeikasgasemissies
Art. 10.De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend als volgt: 1° indien een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie met betrekking tot de productieketen is vastgesteld in bijlage 1, deel A of B, en indien de el-waarde voor deze biobrandstoffen berekend overeenkomstig bijlage 1, deel C, 7, gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;2° de feitelijke waarde, berekend overeenkomstig de in bijlage 1, deel C, vastgestelde methode, wordt gebruikt;of 3° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formule in bijlage 1, deel C, 1, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage 1, deel D of E, kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage 1, deel C, voor alle andere factoren. HOOFDSTUK VII. - Bewijsmiddelen van de naleving van de duurzaamheidscriteria Afdeling 1. - Bewijsmiddelen van de naleving van de
duurzaamheidscriteria van biobrandstoffen
Art. 11.De naleving van de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4 wordt aangetoond op basis van: 1° ofwel een vrijwillig systeem, erkend overeenkomstig artikel 12;2° ofwel bilaterale of multilaterale akkoorden afgesloten tussen derde landen en de Europese Unie, erkend overeenkomstig artikel 12.
Art. 12.De vrijwillige systemen evenals de door de Europese Unie afgesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten, bedoeld in artikel 11, 1° en 2°, zijn deze waarvoor een besluit van de Europese Commissie is genomen zoals bedoeld in artikel 18, §§ 4 tot 6, van Richtlijn 2009/28/EG. Afdeling 2. - Bewijsmiddelen van de naleving van de
duurzaamheidscriteria van hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong
Art. 13.Als de gebruikte grondstoffen afval zijn, of procesresidu, wordt het bewijs geleverd door een verklaring van de overheid bevoegd voor de implementatie van de richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen die bevestigt dat de grondstoffen die gebruikt werden voor de productie van de biobrandstoffen het afvalstatuut hebben en de afvalhiërarchie respecteren.
De Minister bepaalt het bewijsmiddel van de naleving van de minimale broeikasgasemissiereductie van hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong. HOOFDSTUK X. - Rapportage
Art. 14.Op grond van de overeenkomstig artikels 6 tot 9 verzamelde informatie, stelt de bevoegde overheid een openbaar rapport op en publiceert het op zijn website. HOOFDSTUK XI. - Opheffing - en slotbepaling
Art. 15.Het koninklijk besluit van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/11/2011 pub. 07/12/2011 numac 2011024352 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen sluiten houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen wordt opgeheven.
Art. 16.De minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 juli 2018.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu en Energie, M. C. MARGHEM
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld