gepubliceerd op 16 december 2004
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Antwerpen
8 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Antwerpen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op de artikelen 103 tot 106, 107 tot 109, 111 en 112;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Antwerpen;
Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Antwerpen, van de eerste voorzitter van het Hof van beroep te Antwerpen en van de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen, van de hoofdgriffier van het arbeidshof te Antwerpen en van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van dat hof;
Overwegende dat de kamers van het arbeidshof te Antwerpen in twee afdelingen worden ingedeeld, houdende zitting in Antwerpen en in Hasselt, overeenkomstig artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2001 betreffende de instelling van afdelingen in de arbeidshoven, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel en de politierechtbanken;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Werk;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het arbeidshof te Antwerpen bestaat uit zeven kamers, ingedeeld in twee afdelingen : Antwerpen en Hasselt.
Art. 2.De eerste tot en met de zevende kamer in beide afdelingen nemen kennis : a) de eerste, van het hoger beroep tegen beslissingen in eerste aanleg van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken evenals van het hoger beroep tegen de vonnissen van de kamers van deze rechtbanken met vier rechters in sociale zaken;b) de tweede, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de betrokken werknemer een bediende is.De tweede kamer neemt eveneens kennis van het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 582, 5° van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer het een geschil betreft met de werkgever en de betrokken werknemer een bediende is; c) de derde, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de betrokken werknemer een arbeider is, en in de aangelegenheden vermeld in artikel 582, 3°, 4° en 6° van hetzelfde Wetboek.De derde kamer neemt eveneens kennis van het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 582, 5° van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer het een geschil betreft met de werkgever en de betrokken werknemer een arbeider is;d) de vierde, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek. De vierde kamer neemt eveneens kennis van het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 582, 5° van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer het een geschil betreft met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, in de aangelegenheden vermeld in de artikelen 582, 7° en 583 van het Gerechtelijk Wetboek, in de betwistingen bedoeld bij artikel 52, § 3 van het koninklijk besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, in de geschillen betreffende het sociaal statuut van de kunstenaars die betrekking hebben op werknemers, in de geschillen over de toepassing van het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, alsook in de geschillen over de toepassing van het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de werkzoekende en zijn uitvoeringsbepalingen; e) de vijfde, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden vermeld in de artikelen 578, 12°, b) en 581 van het Gerechtelijk Wetboek, in artikel 583 van hetzelfde Wetboek voor de toepassing op de zelfstandigen, in de geschillen betreffende het sociaal statuut van de kunstenaars die betrekking hebben op zelfstandigen;f) de zesde, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 582, 1° en 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;g) de zevende, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden vermeld in artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek. Daarenboven neemt elke kamer, overeenkomstig de verdeling gedaan door de eerste voorzitter, kennis van de andere zaken waarvan de arbeidsgerechten kennis nemen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende aangelegenheden die al dan niet vermeld zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 3.De eerste kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de eerste maandag en de eerste en derde woensdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste dinsdag van de maand.
De tweede kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de eerste, tweede, derde en vierde maandag, de tweede, derde en vierde dinsdag, de eerste, de tweede en derde woensdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste en tweede maandag, de eerste, tweede en derde dinsdag van de maand.
De derde kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de eerste dinsdag, de vierde woensdag en de tweede vrijdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste en derde woensdag en de tweede vrijdag van de maand.
De vierde kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de eerste maandag, de eerste, tweede, derde en vierde dinsdag, de eerste, tweede en vierde woensdag, de eerste, tweede, derde en vierde donderdag en de eerste, tweede, derde en vierde vrijdag van de maand; - te Hasselt : op de vierde dinsdag, de tweede en vierde woensdag, de eerste, tweede, derde en vierde donderdag van de maand.
De vijfde kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de eerste vrijdag van de maand; - te Hasselt : op de derde vrijdag van de maand.
De zesde kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de tweede donderdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste vrijdag van de maand.
De zevende kamer houdt zitting : - te Antwerpen : op de tweede, derde en vierde maandag van de maand; - te Hasselt : op de derde en vierde maandag en de vierde vrijdag van de maand.
Art. 4.De zaken worden voor elke kamer, volgens haar bevoegdheid, ingeleid op de hierna volgende dagen : voor de eerste kamer : - te Antwerpen : op de eerste maandag en, voor de zaken in kortgeding, op de eerste woensdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste dinsdag van de maand. voor de tweede kamer : - te Antwerpen : op de eerste maandag van de maand; - te Hasselt : op de eerste dinsdag van de maand. voor de derde kamer : - te Antwerpen : op de eerste dinsdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste woensdag van de maand. voor de vierde kamer : - te Antwerpen : op de eerste woensdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste donderdag van de maand. voor de vijfde kamer : - te Antwerpen : op de eerste vrijdag van de maand; - te Hasselt : op de derde vrijdag van de maand. voor de zesde kamer : - te Antwerpen : op de tweede donderdag van de maand; - te Hasselt : op de eerste vrijdag van de maand. voor de zevende kamer : - te Antwerpen : op de tweede maandag van de maand; - te Hasselt : op de derde maandag van de maand.
Indien de dag voor inleiding voor een bepaalde kamer op een wettelijke feestdag valt, worden de zaken ingeleid op de eerstvolgende zitting van de betrokken kamer in dezelfde samenstelling overeenkomstig de dienstregeling.
Art. 5.De zittingen vangen aan : - te Antwerpen : om 9 u. 30 m.; - te Hasselt : om 14 u. 30 m.
Zij duren ten minste drie uren, tenzij de zittingsrol voordien is uitgeput.
Art. 6.Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting : - te Antwerpen : op de tweede en vierde maandag van de maand, om 14 u. 30 m; - te Hasselt : op de tweede en vierde woensdag van de maand, om 14 u. 30 m.
Art. 7.Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter van ambtswege, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, beslissen dat één of meer kamers buitengewone zittingen houden, waarvan hij de dag en het uur vaststelt.
Art. 8.Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de eerste voorzitter van ambtswege, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, beslissen het aantal kamers, hun bevoegdheid en het aantal zittingen voorlopig te wijzigen voor zover deze wijziging niet de opheffing van de betrokken kamers tot gevolg heeft.
Art. 9.De eerste voorzitter kan van ambtswege, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, het aanvangsuur van de zittingen wijzigen.
Art. 10.Na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, stelt de eerste voorzitter dag en uur van de vakantiezittingen vast in overeenstemming met de artikelen 334 en 339 van het Gerechtelijk Wetboek.
Hij maakt een dienstregeling op van de magistraten die zitting houden.
De eerste voorzitter mag te allen tijde, naar gelang van de behoeften van de dienst, de dienstregeling van de vakantiezittingen wijzigen.
Art. 11.De beschikkingen die de eerste voorzitter van het arbeidshof neemt op grond van de artikelen 89 en 90 van het Gerechtelijk Wetboek of op grond van dit reglement, worden ter griffie van het hof aangeplakt. Deze beschikkingen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier.
Art. 12.Het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Antwerpen, wordt opgeheven.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.
Art. 14.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werk worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 december 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE.