gepubliceerd op 19 september 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra
8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992, 30 maart 1994 en het koninklijk besluit van 14 november 1996;
Gelet op Hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en de wetten van 20 juli 1991, 21 december 1994 en 22 december 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden voor het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1996;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 14 juli 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 24 juli 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de scholen en de betrokken personeelsleden kennis dienen te kunnen nemen van de nieuwe maatregelen vóór het begin van het nieuwe schooljaar;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1996 wordt vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 4.§ 1. Aan de personeelsleden die volgens de bepalingen van dit besluit hun beroepsloopbaan volledig onderbreken, wordt een onderbrekingsuitkering toegekend van 10 504 frank per maand indien het ambt dat onderbroken wordt een volledige opdracht omvat.
Wanneer dit ambt geen volledige opdracht omvat wordt dit bedrag verminderd naar rato van de prestaties die onderbroken worden.
Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt echter in afwijking van het eerste lid vastgesteld op 11 504 frank per maand wanneer de volledige onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt vastgesteld op 12 504 frank per maand wanneer de volledige onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar na de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind, waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
Wanneer het ambt waarin een volledige onderbreking genomen wordt geen volledige opdracht omvat, worden de voormelde bedragen verminderd naar rato van de prestaties die onderbroken worden.
De bedragen voorzien in de vorige leden blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt. § 2. Voor de personeelsleden die hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering een gedeelte van 10 504 frank berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
Indien de personeelsleden de voorwaarden vervullen van § 1, derde of vierde lid, bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering gedurende de periode bepaald in § 1, zesde lid, een gedeelte van respectievelijk 11 504 frank of 12 504 frank berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht. § 3. In afwijking van § 2 wordt, voor de personeelsleden die de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben en zich, volgens de voorwaarden en de modaliteiten bepaald door de bevoegde Gemeenschap, engageren hun loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan hun pensionering, het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op een gedeelte van 21 008 frank, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht, zonder dat dit bedrag hoger mag liggen dan 10 504 frank.
Indien de personeelsleden de voorwaarden vervullen van § 1, derde of vierde lid, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering gedurende de periode bepaald in § 1, zesde lid, vastgesteld op een gedeelte van respectievelijk 23 008 frank of 25 008 frank berekend volgens de bepalingen van het vorig lid en zonder dat dit bedrag hoger mag liggen dan respectievelijk 11 504 frank of 12 504 frank. § 4. Indien een personeelslid tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde onderbrekingsuitkering, zoals voorzien in § 1, derde en vierde lid, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake in het artikel 16, § 3. § 5. Indien een personeelslid dat in loopbaanonderbreking is, in de loop van het schooljaar bijkomende uren toegekend krijgt wegens reaffectatie of wedertewerkstelling waarvoor het eveneens loopbaanonderbreking neemt, heeft het recht op een verhoging van het bedrag van de onderbrekingsuitkeringen in verhouding tot het aantal bijkomende uren in loopbaanonderbreking. § 6. De bedragen vastgesteld in de §§ 1 tot 3 van dit artikel blijven nochtans slechts behouden gedurende de twaalf eerste maanden van de volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking. Na deze periode worden deze bedragen verminderd met 5 pct. » In hetzelfde besluit wordt een artikel 4bis ingevoegd luidend als volgt : «
Art. 4bis.De personeelsleden die op basis van de artikelen 100bis of 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen hun loopbaan volledig of gedeeltelijk onderbreken hebben recht op onderbrekingsuitkeringen gedurende een maand eventueel verlengbaar met een maand. Voor de berekening van de termijn van 72 maanden voorzien bij artikel 3 en de termijn van één jaar voorzien bij artikel 4, § 6, wordt geen rekening gehouden met deze periodes. Deze personeelsleden dienen niet vervangen te worden. » In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « 2 jaar » vervangen door de woorden « 1 jaar »;2° § 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Deze bijkomende activiteit als loontrekkende moet reeds uitgeoefend geweest zijn gedurende ten minste de drie maanden die het begin van de volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking voorafgaan.» In artikel 7, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « 2 jaar » vervangen door de woorden « 1 jaar ».
Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 10.De personeelsleden gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen mogen zich naar het buitenland begeven op voorwaarde dat zij hun woonplaats in België behouden.
De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. » Dit besluit treedt in werking op 1 september 1997.
Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld