gepubliceerd op 18 maart 1998
Koninklijk besluit betreffende de medische hulpverlening aan boord van schepen
7 JANUARI 1998. Koninklijk besluit betreffende de medische hulpverlening aan boord van schepen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op het artikel 118 A;
Gelet op de richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimum-voorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen;
Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op het artikel 4, 1°, h, en 4°;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, inzonderheid op de artikelen 75 en 99 en op bijlage XIV;
Overwegende dat de gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit besluit;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op het artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers aan boord van schepen beoogt en onder andere vaststelt welke medische uitrusting schepen aan boord dienen te hebben; dat de betrokken milieus van deze verplichtingen dringend op de hoogte moeten worden gebracht; dat artikel 9, lid 1, van deze richtlijn bepaalt dat de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 31 december 1994 aan deze richtlijn te voldoen; dat, aangezien België zijn verplichtingen niet tijdig heeft nagekomen, de Europese Commissie op 16 december 1996 dienaangaande een gemotiveerd advies op grond van artikel 169 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft uitgebracht; dat de Europese Commissie in een volgende fase een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan aanhangig maken; dat België zich onverwijld dient te conformeren aan dit advies door omzetting van de richtlijn in nationaal recht;
Op de voordracht van Onze Minister van Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op elk schip dat onder Belgische vlag vaart en dat bestemd is voor de vaart ter zee of waarmede in estuaria wordt gevist met uitzondering van : 1° voor niet-commerciële doeleinden gebruikte pleziervaartuigen zonder professionele bemanning, en 2° sleepboten die in havengebieden varen. § 2. Voor de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen wordt verstaan onder : a) « werknemer » : iedere persoon die een beroepsactiviteit uitoefent aan boord van een schip, alsmede stagiairs en leerlingen, met uitzondering van havenloodsen en walpersoneel dat werkzaamheden aan boord van een schip aan de kade verricht;b) « reder » : de eigenaar van een schip, behalve wanneer het een bareboat charter betreft of indien het schip, op grond van een beheersovereenkomst, geheel of gedeeltelijk beheerd wordt door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de eigenaar;eventueel wordt de bareboat-bevrachter of de natuurlijke of rechtspersoon die het schip beheert als de reder beschouwd; c) « medische uitrusting » : de geneesmiddelen, verplegingsartikelen en antidota waarvan in bijlage II van dit besluit een niet-limitatieve lijst is opgenomen;d) « antidotum » : een stof, gebruikt ter voorkoming of behandeling van de directe of indirecte schadelijke effecten die teweeg worden gebracht door een of meer van de op de lijst in bijlage III van dit besluit voorkomende gevaarlijke stoffen;e) « de richtlijn » : de richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen;f) « de Minister » : de Minister die de Maritieme Zaken en de Scheepvaart in zijn bevoegdheid heeft. § 3. Voor de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen worden de schepen ingedeeld in drie categorieën volgens bijlage I van de richtlijn waarvan de tekst vervat is in bijlage I van dit besluit.
Art. 2.§ 1. Elk schip moet permanent een medische uitrusting aan boord hebben die, voor de scheepscategorie waartoe het behoort, ten minste overeenstemt met de afdelingen I en II van bijlage II van dit besluit. § 2. Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie mag de kapitein van elk schip verplichten medische uitrusting aan boord te hebben boven de in § 1 vermelde minimumuitrusting. Bij de vaststelling van de aan boord te nemen hoeveelheden geneesmiddelen en verplegingsartikelen zal rekening gehouden worden met de kenmerken van de reis - met name : aanlegplaatsen, bestemming, duur -, met het soort activiteiten dat tijdens deze reis moet worden verricht, met de kenmerken van de lading, en met het aantal werknemers.
Hiertoe laat het districtshoofd zich bijstaan door een door hem aangewezen geneesheer of apotheker. § 3. Van de in de medische uitrusting opgenomen geneesmiddelen en verplegingsartikelen wordt een overzicht gegeven op een checklist die ten minste voldoet aan het in bijlage IV van dit besluit delen A, B en C, punten II. 1 en II.2, vastgestelde algemene kader. § 4. Elk schip moet voor elk reddingsvlot en voor elke reddingsboot beschikken over een waterdichte medicijnkist waarvan de inhoud ten minste overeenstemt met de in bijlage II, afdelingen I en II, van dit besluit vastgestelde medische uitrusting voor de schepen van categorie C. De § 3 is van overeenkomstige toepassing op deze medicijnkisten.
Zij moeten zich aan boord bevinden van elk reddingsvlot of van elke reddingsboot. § 5. Elk schip met 100 of meer opvarenden dat op een internationaal traject van meer dan drie dagen vaart, moet een arts aan boord hebben.
Elk schip met 300 of meer opvarenden dat op een internationaal traject van meer dan drie dagen vaart, moet een arts en een verpleger of verpleegster aan boord hebben.
Art. 3.§ 1. Elk schip dat één of meer van de in bijlage III van dit besluit genoemde gevaarlijke stoffen vervoert, moet de medische uitrusting aan boord hebben die ten minste de in bijlage II, afdeling III van dit besluit genoemde antidota omvat. § 2. De vorige paragraaf is ook van toepassing op veerboten.
Bij overtochten op een lijnverbinding met een duur van minder dan twee uur mag evenwel worden volstaan met de antidota die in zeer dringende gevallen moeten worden toegediend en wel binnen een termijn die de normale duur van de overtocht niet overschrijdt. § 3. De inhoud van de medische uitrusting, voor wat betreft de antidota, wordt opgenomen in een controledocument dat minstens voldoet aan de in bijlage IV van dit besluit delen A, B en C, punt II, 3, opgenomen algemene checklist.
Art. 4.§ 1. De levering en de vernieuwing van de medische uitrusting der schepen geschiedt uitsluitend onder verantwoordelijkheid van de reder, zonder kosten voor de werknemers.
Het beheer van de medische uitrusting wordt onder de verantwoordelijkheid van de kapitein geplaatst. § 2. De kapitein staat ook in voor de goede staat van de medische uitrusting, en voor haar aanvulling en/of vernieuwing, bij voorrang bij de normale bevoorradingsprocedures. § 3. De kapitein kan het gebruik en het onderhoud van de medische uitrusting, onverminderd zijn verantwoordelijkheid, aan één of meer met name genoemde en op grond van hun bevoegdheid aangewezen werknemers delegeren. § 4. Als met het oog op de aangewezen medische behandeling de noodzakelijke geneesmiddelen, verplegingsartikelen of antidota niet aan boord aanwezig zijn, staat de reder in voor het onverwijld aan boord bezorgen daarvan.
Art. 5.§ 1. De medische uitrusting van elk schip moet vergezeld gaan van een of meer handleidingen die ten minste een gebruiksaanwijzing voor de in bijlage II, afdeling III van dit besluit bedoelde antidota bevatten. § 2. Allen die een zeevaartopleiding volgen en zich op het werken aan boord van een schip voorbereiden, moeten basisopleiding hebben ontvangen terzake van medische hulpverlenings- en levensreddende maatregelen die bij een ongeval of een ernstig medisch spoedgeval terstond moeten worden genomen. § 3. De kapitein en de werknemer(s) aan wie hij het gebruik van de medische uitrusting van het schip eventueel heeft toevertrouwd, moeten een speciale opleiding hebben ontvangen, met op gezette tijden en minstens om de vijf jaar, een bijscholing, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico's en vereisten van de verschillende scheepscategorieën en de in bijlage V van dit besluit vervatte algemene richtsnoeren worden gevolgd.
Art. 6.De Minister wijst de medische centra en de artsen aan die bevoegd zijn om via de radio gratis medisch advies te verschaffen aan de werknemers.
Minstens twee van de artsen, die hun diensten in het kader van deze radioadviescentra verlenen, dienen vertrouwd te zijn met de bijzondere omstandigheden aan boord van schepen.
Met toepassing van de bepalingen van artikel 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens kunnen in de betrokken centra persoonlijke medische gegevens worden opgeslagen ten einde bij het verstrekken van de adviezen een zo groot mogelijke efficientie te bereiken.
Art. 7.Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie bevoegd voor de thuishaven van het schip controleert ten minste eenmaal per jaar : 1. of de medische uitrusting in overeenstemming is met de minimumeisen van dit besluit, 2.of uit de in artikel 2, § 3, vermelde checklist blijkt dat de medische uitrusting in overeenstemming is met deze minimumeisen, 3. of de medische uitrusting op de juiste wijze wordt bewaard, 4.of de eventuele uiterste gebruiksdata worden gerespecteerd.
Deze controle kan bij wijze van uitzondering met ten hoogste vijf maanden worden uitgesteld.
De vorige leden zijn ook van toepassing op de medische uitrusting van de reddingsboten en - vlotten.
Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie mag zich laten bijstaan of vervangen door een door hem aangewezen geneesheer of apotheker. In voorkomend geval dient de door het districtshoofd aangewezen geneesheer of apotheker vast te stellen of de niet in de bijlage II van dit besluit opgenomen medische uitrusting al dan niet kwalitatief en kwantitatief ten minste overeenstemt met de bepalingen van dit besluit en zijn bijlagen. Het controleattest wordt bij de medische uitrusting gevoegd. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen
Art. 8.Artikel 75 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 75.De medische uitrusting, die elk schip voor de scheepscategorie waartoe het behoort permanent aan boord dient te hebben en de bijhorende handleidingen worden vastgesteld door het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de medische hulpverlening aan boord van schepen. »
Art. 9.Artikel 99 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 99.Wat de geneeskundige dienst betreft is artikel 2, § 5, van het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de medische hulpverlening aan boord van schepen van toepassing. »
Art. 10.In bijlage XIV van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in artikel 1, punt 1, worden de woorden « Deze bijlage is van toepassing » vervangen door de woorden « Behoudens andersluidende bepalingen is deze bijlage van toepassing »;2. artikel 13, punt 1, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Elk schip bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de medische hulpverlening aan boord van schepen waarvan de bruto-tonnenmaat meer bedraagt dan 500, met een bemanning van 15 werknemers of meer en dat een reis maakt van meer dan drie dagen, moet over een ruimte beschikken voor medische verzorging. » HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepalingen
Art. 11.Worden opgeheven in het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement : 1. artikel 146;2. bijlage X, artikel 6, p);3. bijlage XVI;4. bijlage XX, artikel 2, tweede lid. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 12.Onze Minister van Vervoer wordt gelast om de vijf jaar aan de Europese Commissie verslag uit te brengen over de toepassing van de richtlijn, onder vermelding van de standpunten van de sociale partners.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 14.Onze Minister van Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De minister van Vervoer, M. DAERDEN
Bijlage I De tekst van de bijlage I van de richtlijn luidt als volgt : Bijlage 1 Scheepscategorieën A. Schepen voor de zeevaart of de zeevisserij, vaargebied onbeperkt.
B. Schepen voor de zeevaart of de zeevisserij, met een vaargebied tot minder dan 150 zeemijl van de dichtstbijzijnde haven met adequate medische voorzieningen. (1) C. Schepen voor het havenverkeer, boten en vaartuigen die onder de kust blijven of boten met geen andere accommodatieruimten dan een stuurhut.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De minister van Vervoer, M. DAERDEN (1) Categorie B wordt uitgebreid tot schepen voor de zeevaart of de zeevisserij met een vaargebied tot minder dan 175 zeemijl van de dichtsbijzijnde haven met adequate medische voorzieningen die permanent binnen de actieradius van aan land gestationeerde reddingshelikopters blijven. Hiertoe wordt door iedere Lid-Staat bijgewerkte informatie verstrekt betreffende de zones en de omstandigheden waarin de reddingshelikopters systematisch beschikbaar zijn : a) aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie en b) aan de kapiteins van schepen die zijn vlag voeren of onder zijn volledige rechtsmacht geregistreerd zijn en onder de eerste alinea van deze voetnoot vallen of kunnen vallen;de informatie wordt verstrekt op de meest adequate wijze, met name via radioconsultatiecentra, reddingscoördinatiecentra of kustradiostrations.
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage V Medische opleiding van de kapitein en de aangewezen werknemers I. 1. Verwerving van de beginselen van de fysiologie, kennis van de ziekteverschijnselen en therapie. 2. Verwerving van elementaire kennis op het gebied van de preventieve gezondheidszorg, met name inzake individuele en collectieve hygiëne, en van elementaire kennis van eventuele profylactische maatregelen.3. Verwerving van praktische kennis van elementaire medische handelingen en de wijze van evacuatie van patiënten. Het personeel verantwoordelijk voor de medische zorg aan boord van schepen van categorie A, moet de praktijkopleiding, indien mogelijk, in een ziekenhuis hebben gevolgd. 4. Verwerving van een goede kennis van de wijze waarop de middelen voor medische consultatie op afstand moeten worden gebruikt. II. Bij de medische opleiding dient rekening te worden gehouden met de in de algemeen erkende recente internationale teksten vastgestelde programma's.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN