gepubliceerd op 07 mei 2003
Koninklijk besluit tot regeling van bepaalde methodes van bewaking
7 APRIL 2003. - Koninklijk besluit tot regeling van bepaalde methodes van bewaking
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, inzonderheid op artikel 8, §§ 4 en 5, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001;
Gelet op advies 34.135/2 van de Raad van State, gegeven op 3 februari 2003;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het kader van de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;2° oproepcentrale : centraal aanspreekpunt, waarmee bewakingsagenten tijdens het uitvoeren van hun activiteiten permanent kunnen communiceren;3° mobiele bewaking : bewakingsactiviteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet, waarbij de bewakingsagent zich op de openbare weg verplaatst van goed naar goed om er toezicht uit te oefenen, met inbegrip van interventie na alarm;4° statische bewaking : bewakingsactiviteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet, waarbij de bewakingsagent zich tijdens zijn werkzaamheden niet verplaatst op de openbare weg;5° winkelinspectie : bewakingsactiviteit zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 5°, van de wet, waarbij de bewakingsagent controle uitoefent op het gedrag van klanten teneinde diefstallen te voorkomen of vast te stellen;6° omvalalarm : een systeem dat bij de oproepcentrale automatisch een alarmsignaal genereert wanneer de drager van het systeem langer dan 30 seconden horizontaal ligt;7° stil alarm : een systeem dat, teneinde omstanders niet te verontrusten, bij het indrukken van een bedieningsknop, uitsluitend bij de oproepcentrale een alarmsignaal genereert;8° lokalisatiesysteem : systeem dat de oproepcentrale in staat stelt de plaats te bepalen van een voertuig of van een persoon;9° derden : andere personen dan de bewakingsagent(en) die bewakingstaken uitoefenen;10° voertuigkenteken : een kenteken, bepaald in bijlage van dit besluit, dat een snelle identificatie door de politiediensten mogelijk maakt.
Art. 2.De oproepcentrale behandelt onmiddellijk de oproepen van bewakingsagenten en verzekert minstens volgende functies : 1° ontvangen van oproepen van de bewakingsagenten, hen hulp en bijstand bieden;2° rechtstreeks verstrekken van onderrichtingen aan de bewakingsagenten;3° verstrekken van interventieondersteunende informatie aan politie- en hulpdiensten;4° rapporteren aan het leidinggevend personeel van de onderneming waartoe de bewakingsagent behoort. De permanentie in de oproepcentrale wordt minstens door twee operatoren, met de hoedanigheid van personeelsleden zoals bedoeld in artikel 5 of 6 van de wet, verzekerd.
Art. 3.Met uitzondering van personen die leidinggevende taken uitoefenen in de zin van artikel 5 van de wet, hebben volgende bewakingsagenten tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden te allen tijde een communicatiemogelijkheid met een oproepcentrale of met een verantwoordelijke van een interne bewakingsdienst : 1° zij die mobiele bewakingsactiviteiten uitvoeren;2° zij die statische bewakingsactiviteiten uitvoeren op plaatsen waar er geen andere bewakingsagenten of derden geacht worden aanwezig te zijn;3° zij die activiteiten uitvoeren van winkelinspectie.
Art. 4.Mobiele bewaking gebeurt : a) ofwel door ten minste twee bewakingsagenten, uitgerust met een communicatiesysteem met de oproepcentrale;b) ofwel door één bewakingsagent, uitgerust met een communicatiesysteem met de oproepcentrale, een omvalalarm, een stil alarm en een lokalisatiesysteem;c) ofwel door één bewakingsagent die tegelijkertijd een leidinggevende functie uitoefent in de zin van artikel 5 van de wet.
Art. 5.De voertuigen voor mobiele bewaking zijn minstens uitgerust met : a) een voertuigkenteken op de achterzijde van het voertuig;b) een zoeklicht. Het voertuigkenteken wordt aan de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst, die het voertuig in gebruik heeft, afgegeven door de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
Het voertuigkenteken moet onmiddellijk verwijderd en vernietigd worden vanaf het ogenblik dat een voertuig niet langer voor taken van mobiele bewaking wordt gebruikt of vanaf het ogenblik dat de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst aan wie het voertuigkenteken werd afgegeven, het voertuig niet langer in gebruik heeft.
Art. 6.Alvorens een onroerend goed te betreden controleren de bewakingsagenten die activiteiten van mobiele bewaking uitvoeren, de buitenzijde ervan. Bij het aantreffen van verdachte elementen, beëindigen ze onmiddellijk hun controle en verwittigen ze de oproepcentrale die op haar beurt de politie verwittigt; de bewakingsagenten wachten in het voertuig en zetten het zoeklicht aan in afwachting dat de politie ter plaatse komt; ze verlenen in naam van de gebruiker de politie toegang tot het onroerend goed; ze betreden het onroerend goed slechts voorafgegaan door de politie.
Art. 7.§ 1. De bewakingsagent die activiteiten van winkelinspectie uitoefent, volgt bij het uitoefenen van zijn activiteiten volgende procedure : a) De bewakingsagent kan een winkelklant, verdacht van diefstal, slechts aanspreken : - op voorwaarde dat de bewakingsagent duidelijk zichtbaar drager is van de identificatiekaart of een herkenningsteken, zoals bedoeld in artikel 8, § 3, vierde lid, van de wet; - nadat er is vastgesteld dat de winkelklant een misdrijf heeft gepleegd; - nadat de winkelklant zich voorbij de plaats van gebruikelijke betaling bevindt en op het punt staat de winkel te verlaten. b) De bewakingsagent deelt, onmiddellijk nadat hij hem heeft aangesproken, aan de klant mee dat hij het recht heeft om, enerzijds, de aanwezigheid van een getuige te eisen en, anderzijds, te eisen dat de plaats waar zal worden vastgesteld dat bepaalde goederen niet betaald zijn, waar een overeenkomst tot betaling van deze goederen zal worden afgesloten of waar een verdachte in afwachting van de komst van de politie zal worden opgehouden, een lokaal is, buiten het zicht van het publiek.c) Voorzover de bewakingsagent zelf heeft vastgesteld dat een winkelklant een misdrijf pleegde, kan hij hem staande houden, uitsluitend onder de voorwaarden bepaald in artikel 1, 3°, van de wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis.d) De bewakingsagent kan de winkelklant vragen hem vrijwillig de niet-betaalde goederen te overhandigen : hij kan echter niet overgaan tot een verdere controle van de goederen die de winkelklant bij zich draagt. § 2. De bewakingsagent die activiteiten van winkelinspectie uitoefent, brengt op alle rapporten die hij opstelt de naam aan van de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst waarvoor hij werkt en het nummer van zijn identificatiekaart.
Art. 8.Het gebruik van een hond is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken in het geval van : a) het eerste gebruik van een hond door de bewakingsonderneming;b) het gebruik van een hond in gesloten plaatsen, die publiek toegankelijk zijn;c) voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, van de wet.
Art. 9.Enkel herdershonden kunnen worden gebruikt in het kader van bewakingsactiviteiten.
Art. 10.Voorafgaand aan zijn gebruik in het kader van bewakingsactiviteiten, wordt elke hond aan een anti-agressietest onderworpen.
De hond die niet voldoet, kan nooit meer gebruikt worden bij het uitoefenen van bewakingsactiviteiten.
De Minister van Binnenlandse Zaken kan, om redenen van openbare orde, een hond die geslaagd is in een anti-agressietest, aan een nieuwe anti-agressietest onderwerpen en het gebruik ervan verbieden, in afwachting van de testresultaten.
Art. 11.Een bewakingsagent mag slechts bewakingsactiviteiten met een hond uitoefenen, indien : a) de hond die hij geleidt, geslaagd is in een anti-agressietest zoals bedoeld in artikel 10;b) de hond waarmee de bewakingsagent op plaatsen waar derden geacht worden aanwezig te zijn, bewakingstaken uitvoert, onder zijn geleiding met succes een sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest heeft ondergaan.
Art. 12.De Minister van Binnenlandse Zaken wijst de testcentra aan waar de anti-agressietest en de sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest worden uitgevoerd. Hij kan de de toegangsvoorwaarden tot de test, de testinhoud en de testprocedures bepalen en specificeren.
De bewakingsagent die met een hond slaagt in een sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest, ontvangt van het testcentrum een kaart voor hondengeleider. Hij draagt deze kaart gedurende de uitoefening van bewakingstaken met de hond bij zich. Deze kaart bevat de naam van de bewakingsagent, het nummer van zijn identificatiekaart en het registratienummer van de hond.
De bewakingsagent die met een hond niet slaagt in de sociabiliteits- en gehoorzaamheidstest kan deze test met dezelfde hond nog maximaal tweemaal ondergaan.
Art. 13.De hond is tijdens de uitoefening van bewakingstaken op plaatsen waar derden geacht worden aanwezig te zijn, te allen tijde aan een leiband met een maximumlengte van twee meter en gemuilkorfd op een wijze dat de hond niet kan bijten en de muilkorf niet als wapen kan worden gebruikt.
Art. 14.Andere dan herdershonden kunnen in afwijking van de artikelen 9 en 11, worden ingezet voorzover deze honden slaagden in een anti-agressietest zoals bedoeld in artikel 10 en uitsluitend worden gebruikt in plaatsen waar derden niet geacht worden aanwezig te zijn.
De honden bedoeld in het eerste lid mogen niet langer voor bewakingstaken worden ingezet na 1 januari 2008.
Art. 15.Het dragen van lampen waarvan de lengte meer dan 30 cm bedraagt, is verboden.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking tien dagen nadat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - artikel 15 dat in werking treedt twee maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad ; - de artikelen 3, 4, 5 en 9 die in werking treden zes maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad ; - de artikelen 10 en 11 en de vereiste die betrekking heeft op de anti agressietest bedoeld in artikel 14, eerste lid, die in werking treden twaalf maanden na de eerste aanwijzing van een testcentrum zoals bedoeld in artikel 12 van dit besluit.
Art. 17.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 april 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
Bijlage Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 april 2003 tot regeling van de methodes van toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen en van toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op voor publiek toegankelijke plaatsen.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE