gepubliceerd op 02 september 1997
Koninklijk besluit houdende verscheidene verordeningsbepalingen betreffende sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht en de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies
6 JULI 1997. Koninklijk besluit houdende verscheidene verordeningsbepalingen betreffende sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht en de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden van de gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het Hoog Comité van Toezicht, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1969;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 6, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 september 1994 houdende oprichting, organisatie en vastlegging van de personeelsformatie van het Ministerie van Ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 april 1995 en 6 februari 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1995 betreffende de loopbaan van de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen die behoren tot de niveaus 1 en 2+, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1996;
Overwegende dat, rekening houdend met het specifieke karakter van hun functies, sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht en van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies moeten onderworpen worden aan sommige bepalingen die afwijken van het statuut wat de werving, de stage, de loopbaan of de evaluatie betreft;
Gelet op het advies van de directieraad van het Ministerie van Ambtenarenzaken van 5 januari 1996 en 24 maart 1997;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 januari 1996 en op 25 maart 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 30 januari 1996 en op 8 april 1997;
Gelet op het protocol nr. 71/7 van 2 juni 1997 van het Sectorcomité I - Algemeen bestuur;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de uitvoering van het bovenvermelde koninklijk besluit van 10 april 1995 het bijzonder karakter van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht niet in het gedrang mag brengen;
Overwegende dat het nodig is verscheidene wijzigingen aan te brengen aan het organiek koninklijk besluit dat deze loopbaan regelt;
Overwegende dat sommige bepalingen van deze loopbaan behouden moeten worden ten voordele van sommige ambtenaren van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies;
Overwegende dat de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van 30 december 1995 van het voormelde koninklijk besluit van 10 april 1995, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1996, een vereenvoudiging vergt van de bijzondere loopbanen, met name bij het Ministerie van Ambtenarenzaken;
Overwegende dat het voormelde koninklijk besluit weliswaar een inwerkingtreding van de hervorming der loopbanen in de niveaus 1 en 2+ mogelijk maakt die aan elk ministerie en elke instelling van openbaar nut is aangepast, maar dat het niets verandert aan de noodzaak om zo vlug mogelijk deze hervorming bij het Ministerie van Ambtenarenzaken uit te voeren;
Overwegende dat deze noodzaak versterkt wordt door de overdracht op 1 januari 1996 van nieuwe besturen naar het Ministerie van Ambtenarenzaken en dat het departement bijgevolg zonder uitstel moet worden gereorganiseerd;
Overwegende dat het een zaak van behoorlijk bestuur is tegelijk de hervorming van de loopbanen in de niveaus 1 en 2+ bij het Ministerie van Ambtenarenzaken en de overdracht van nieuwe besturen door te voeren en dat de datum van 1 januari 1996 dus de enige mogelijkheid is;
Overwegende dat het Ministerie van Ambtenarenzaken alle mogelijke schikkingen getroffen had om een beperkte uitwerking aan de terugwerkende kracht te geven maar dat de onderhandelingen in sectorcomité I over het geheel van de teksten betreffende de definitieve installatie van het Ministerie van Ambtenarenzaken slechts op 30 april 1997 zijn kunnen beëindigd worden;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I - Bepalingen betreffende sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht HOOFDSTUK I - Organieke regeling
Artikel 1.1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 22 maart 1995 betreffende de loopbaan van de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht wordt vervangen door het volgende opschrift : « Koninklijk besluit betreffende de loopbaan van de ambtenaren belast met de enquêtes bij het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht ». 2. In Titel I van hetzelfde besluit worden de woorden "De enquêteurs van" vervangen door de woorden "De ambtenaren belast met de enquêtes bij het Bestuur van".
Art. 2.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient men onder "ambtenaren" te verstaan, het statutair personeel dat bij het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht is aangesteld en bekleed met de graden van hoofdcommissaris, afdelingscommissaris, commissaris, afdelings-enquêteur en enquêteur.
Bij wijze van afwijking van het statuut van het Rijkspersoneel, zijn op deze ambtenaren niet van toepassing : 1° de artikelen 28sexies, 3, 30 tot 34 en 75, 1 en 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;2° de artikelen 25, 29, 2, 39, 41 en 44ter van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel;3° de bepalingen betreffende de evaluatie die toepasselijk zijn op deze ambtenaren en ingevoerd werden bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en bij het koninklijk besluit van 7 februari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel. De ambtenaren blijven onderworpen aan de bepalingen betreffende de beoordeling zoals ze bestaan op de datum van inwerkingtreding van de voormelde besluiten van 6 en 7 februari 1997 ».
Art. 3.Het opschrift van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden "en examens voor verhoging in weddeschaal".
Art. 4.In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het programma en de nadere regels van de vergelijkende wervingsexamens, van de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau en van examens voor verhoging in weddeschaal worden vastgesteld door de Minister van Ambtenarenzaken, op voorstel van de Vaste Wervingssecretaris en na advies van de administrateur-generaal van het Hoog Comité van Toezicht »;2° in het derde lid worden de woorden « adjunct-inspecteur » vervangen door het woord « enquêteur ».
Art. 5.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden "Eerste Minister", "adjunct-commissaris of adjunct-inspecteur" respectievelijk vervangen door de woorden "Minister van Ambtenarenzaken" en "commissaris of enquêteur".
Art. 6.In artikel 4 van hetzelfde besluit, worden de woorden "Eerste Minister" vervangen door de woorden "Minister van Ambtenarenzaken".
Art. 7.In artikel 5 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste en tweede lid, worden de woorden "adjunct-commissarissen" en "adjunct-inspecteurs" respectievelijk vervangen door de woorden "commissarissen" en "enquêteurs";2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Gedurende zijn proeftijd ressorteert de stagiair onder de bevoegdheid van de Minister van Ambtenarenzaken.Onverminderd de bijzondere vormingsactiviteiten neemt hij deel aan de diverse enquêteverrichtingen en aan de erbij behorende administratieve of logistieke taken, waarbij hij als adjunct wordt toegevoegd aan een ervaren ambtenaar aangewezen door de administrateur-generaal van het Comité. »
Art. 8.In artikel 6 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "adjunct" geschrapt;2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 9.In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "adjunct-inspecteur" vervangen door het woord "enquêteur";2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 10.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de woorden "Eerste Minister" vervangen door de woorden "Minister van Ambtenarenzaken".
Art. 11.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "adjunct-commissaris" en "enquêteurs " worden respectievelijk vervangen door de woorden "commissaris" en "ambtenaren";2° de woorden "bij het Hoog Comité van Toezicht" worden geschrapt.
Art. 12.Het opschrift van Hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk IV - Loopbaanregeling".
Art. 13.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 10.Om deel te kunnen nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau of aan een examen voor verhoging in weddeschaal alsook om een bevordering of een verandering van graad te verkrijgen, moet de ambtenaar op wie de beoordeling toepasselijk is, ten minste de vermelding "goed" hebben gedurende de drie jaar die aan het vergelijkend examen, de bevordering of de verandering van graad voorafgaan. »
Art. 14.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 11.De hoofdcommissaris wordt met het oog op zijn bevordering gekozen uit de afdelingscommissarissen die de weddeschaal 13 B genieten. »
Art. 15.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 12.1. Een bevordering door verhoging in weddeschaal kan toegekend worden aan de commissaris die ten minste acht jaar graadanciënniteit heeft en de cursussen heeft gevolgd en voor de examens is geslaagd van het eerste deel van de hogere graad van de School voor criminologie en criminalistiek. 2. Tot de graad van afdelingscommissaris kan worden bevorderd, de commissaris, die de tweede weddeschaal in zijn graad geniet, die ten minste elf jaar graadanciënniteit heeft en de cursussen heeft gevolgd en voor de examens is geslaagd van het tweede deel van de hogere graad van de School voor criminologie en criminalistiek.3. Een bevordering door verhoging in weddeschaal kan worden toegekend aan de afdelingscommissaris die drie jaar graadanciënniteit heeft en die voor een examen voor verhoging in weddeschaal is geslaagd. Bovendien moeten de kandidaten voor dit examen titularis zijn van een diploma opgenomen in bijlage 1, hoofdstuk I - rubriek niveau 1 van het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 ».
Art. 16.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Art. 13.Aan het vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau van commissaris mogen enkel deelnemen de ambtenaren die bekleed zijn met de graad van enquêteur of afdelingsenquêteur en die ten minste vier jaar graadanciënniteit hebben in één van deze twee graden. »
Art. 17.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 14.1. Een bevordering door verhoging in weddeschaal kan toegekend worden aan de enquêteur die ten minste acht jaar graad-anciënniteit heeft en de cursussen heeft gevolgd en voor de examens is geslaagd van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor criminologie en criminalistiek. 2. Tot de graad van afdelingsenquêteur kan worden bevorderd, de enquêteur, die de tweede weddeschaal in zijn graad geniet, die ten minste elf jaar graadanciënniteit heeft en de cursussen heeft gevolgd en voor de examens is geslaagd van het tweede deel van de middelbare graad van de School voor criminologie en criminalistiek.3. Een bevordering door verhoging in weddeschaal kan worden toegekend aan de afdelingsenquêteur die drie jaar graadanciënniteit heeft en die voor een examen voor verhoging in weddeschaal is geslaagd.»
Art. 18.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 15.Met het oog op de toepassing van de wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden van de gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het Hoog Comité van Toezicht, wijst de Koning onder de Rijksambtenaren die bij het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht worden aangesteld en die bekleed zijn met de graad van enquêteur of met een hogere graad, met inbegrip van de enquêteurs-stagiairs en de commissarissen-stagiairs, degenen aan die bij de dienst enquêtes worden aangesteld. »
Art. 19.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 16.De adviseurs die in dienst zijn bij het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit en die bovendien de weddeschaal 13 B genieten, worden gelijkgesteld met de ambtenaren bedoeld in artikel 1, eerste lid.
Daarenboven worden ze voor de bevordering tot de graad van hoofdcommissaris, gelijkgesteld met de afdelingscommissarissen. »
Art. 20.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 17.De commissarissen die houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor criminologie en wetenschappelijke politie worden geacht te voldoen aan de in artikel 12, 1 en 2, vermelde bekwaamheidsvoorwaarde.
De enquêteurs die houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van die school, worden geacht te voldoen aan de in arti-kel 14, 1 en 2 vermelde bekwaamheidsvoorwaarde. » HOOFDSTUK II - Bijzondere bepaling
Art. 21.De ambtenaren die titularis zijn van de graad van commissaris of van afdelingscommissaris en die in dienst zijn op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden van de in artikel 12, 3, bedoelde diplomavereiste vrijgesteld voor het deelnemen aan het aldaar bedoelde examen voor verhoging in weddeschaal.
TITEL II Bepalingen betreffende sommige ambtenaren van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies
Art. 22.1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 22 maart 1995 betreffende de loopbaan van de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht wordt vervangen door het volgend opschrift : « Koninklijk besluit betreffende de loopbaan van de ambtenaren belast met de opdrachten van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies van het Ministerie van Ambtenarenzaken ». 2. Het opschrift van Titel I van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende opschrift : « Titel I - De ambtenaren belast met de opdrachten van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies ».
Art. 23.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient men onder ambtenaren van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies te verstaan de Rijksambtenaren die bij deze algemene directie zijn aangesteld en die bekleed zijn met de graad van adviseur-generaal voor overheidsopdrachten, adviseur voor overheidsopdrachten, adjunct-adviseur voor overheidsopdrachten, eerstaanwezend assistent voor overheidsopdrachten, assistent voor overheidsopdrachten.
In afwijking van het statuut van het Rijkspersoneel zijn op deze ambtenaren niet toepasselijk : 1° de artikelen 28sexies, 3, en 30 tot 34 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;2° artikel 29, 2, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel ».
Art. 24.In het opschrift van hoofdstuk II van hetzelfde besluit, worden de woorden « en examens voor verhoging in weddeschaal » geschrapt.
Art. 25.Artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De programma's en de nadere regels van de vergelijkende wervingsexamens en van de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau worden vastgesteld door de Vaste Wervingssecretaris en na advies van de directeur-generaal van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies ».
Art. 26.In artikel 4 van hetzelfde besluit, worden de woorden « administrateur-generaal van het Hoog Comité van Toezicht » vervangen door de woorden « directeur-generaal van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies ».
Art. 27.In artikel 5 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Gedurende zijn proeftijd ressorteert de stagiair onder de bevoegdheid van de Minister van Ambtenarenzaken.Onverminderd de bijzondere opleidingsactiviteiten neemt hij deel aan de diverse opdrachten van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies, onder het gezag van een ambtenaar van de Dienst die daartoe door de directeur-generaal is aangewezen ».
Art. 28.In artikel 6 van hetzelfde besluit, worden de woorden « administrateur-generaal van het Hoog Comité van Toezicht » vervangen door de woorden « directeur-generaal van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies ».
Art. 29.In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de woorden « administrateur-generaal van het Hoog Comité van Toezicht » vervangen door de woorden « directeur-generaal van de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies ».
Art. 30.De artikelen 9 tot 11 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 31.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art 12. 1. Kan een bevordering door verhoging in weddeschaal bekomen, de adjunct-adviseur voor overheidsopdrachten die ten minste negen jaar graadanciënniteit heeft. 2. De graad van adviseur voor overheidsopdrachten kan enkel worden toegekend aan de ambtenaren titularis van de graad van adjunct-adviseur voor overheidsopdrachten.Deze bevordering wordt toegekend volgens de regels van de vlakke loopbaan.
In afwijking van artikel 65, 1, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel, kunnen zij bevorderd worden wanneer zij ten minste achttien jaar graadanciënniteit hebben. 3. Kan een bevordering door verhoging in weddeschaal bekomen, binnen de perken van de vacante betrekkingen, de adviseur voor overheidsopdrachten die ten minste drie jaar graadanciënniteit heeft ».
Art. 32.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 14.1. Kan een bevordering door verhoging in weddeschaal bekomen de assistent voor overheidsopdrachten die ten minste acht jaar graadanciënniteit heeft. 2. Kan een bevordering door verhoging in weddeschaal bekomen binnen de perken van de vacante betrekkingen, de eerstaanwezend assistent voor overheidsopdrachten die ten minste drie jaar graadanciënniteit heeft ».
Art. 33.De artikelen 15 tot 17 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
TITEL III - Slotbepalingen
Art. 34.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998, met uitzondering van Titel I, die met ingang van 1 januari 1996 uitwerking heeft.
Art. 35.Onze Minister van Amtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 juli 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT