Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 december 2005
gepubliceerd op 03 januari 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 oktober 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot regeling van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers tewerkgesteld in de vervoersactiviteiten

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2005203140
pub.
03/01/2006
prom.
06/12/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 oktober 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot regeling van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers tewerkgesteld in de vervoersactiviteiten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 oktober 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking voor de stoffering en de houtbewerking tot regeling van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers tewerkgesteld in de vervoersactiviteiten.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 oktober 2001 Regeling van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers tewerkgesteld in de vervoersactiviteiten (Overeenkomst geregistreerd 23 januari 2002 op onder het nummer 60646/CO/126)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking en op hun werkgevers.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971), de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 12 juni 1987), de Europese Verordening (EEG nr. 3820/85) van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en de wetgeving tachograaf : Verordening EF nr. 3821/85 van 20 december 1985.

Zij voorziet in afwijkingen in verband met : - het verbod op zondagarbeid en de termijn voor toekenning van inhaalrust; - het verbod om werknemers 's nachts tewerk te stellen; - de grenzen van de arbeidsduur; - het verbod van arbeid op feestdagen en de verplichting tot het toekennen van inhaalrust.

Art. 2.Werknemers tewerkgesteld aan de vervoersactiviteiten.

Met "werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten" worden bedoeld : de arbeiders (mannelijk/vrouwelijk), bestuurders en begeleiders van vrachtwagens, die in het bezit zijn van een rijbewijs van de categorie C en CE. Met "vervoersactiviteiten" wordt bedoeld : het transporteren van goederen voor eigen rekening van de onderneming, of voor rekening van ondernemingen van dezelfde groep, het laden en lossen van deze goederen, de administratieve handelingen met betrekking tot de vervoersactiviteiten.

Art. 3.Arbeidstijd.

De arbeidstijd van de werknemer bestaat uit het totaal van de tijd besteed aan : - het rijden van het voertuig; - het zelf laden en lossen van het voertuig; - het uitvoeren van administratieve taken in verband met de lading.

Art. 4.Rijtijd. 4.1. Rijtijd is de tijd die de werknemer besteedt aan het besturen van het voertuig.

Rijden is gelijk aan arbeidstijd. 4.2. We onderscheiden : dagelijkse rijtijd en wekelijkse rijtijd.

De dagelijkse rijtijd is de rijtijd tussen twee achtereenvolgende dagelijkse rustperiodes.

De wekelijkse rijtijd is de rijtijd tussen twee achtereenvolgende wekelijkse rustperiodes. 4.3. Een week is het tijdvak tussen maandag 0 uur en zondag 24 uur. 4.4. Maxima.

De dagelijkse rijtijd bedraagt maximum 9 uur.

Afwijking : tweemaal per week, mag de dagelijkse rijtijd maximum 10 uren bedragen.

Na maximum 6 dagelijkse rijtijden dient een wekelijkse rusttijd in acht te worden genomen. 4.5. Maximum wekelijkse rijtijd : per 2 opeenvolgende weken mag maximum 90 uren worden gereden.

Art. 5.Overbruggingstijd.

De overbruggingstijd is de tijd gedurende dewelke de werknemer ter beschikking is van de werkgever, doch geen arbeid verricht.

De overbruggingstijd is geen arbeidstijd in de zin van artikel 3.

Overbruggingstijd is : - de wachttijd die verband houdt met tol-, quarantaine- of medische aangelegenheden, wegcontroles, onderhoud en/of herstelling van het voertuig door derde; - de tijd gedurende dewelke de werknemer aan boord of in nabijheid van het voertuig blijft om de veiligheid van het voertuig en de goederen te verzekeren of om de verkeersreglementen na te komen of de verkeersveiligheid te verzekeren en gedurende dewelke geen arbeid wordt verricht; - de meertijd die de werknemer nodig heeft om de afstand af te leggen van en naar de plaats waar het voertuig zich bevindt wanneer het niet op de gebruikelijke plaats is gestald; - de tijd die de tweede chauffeur of de begeleider doorbrengt op de slaapbank of in de slaapcabine tijdens het rijden.

Art. 6.Werktijdonderbrekingen. 6.1. Werktijdonderbrekingen in de zin van de EG-reglementering zijn : 1° de verplichte reglementaire onderbrekingen van de rijtijd. Aan het einde van elke 4 uur en een half ononderbroken rijtijd moet een onderbreking worden genomen van minstens 45 minuten.

Afwijking : Beantwoorden eveneens aan de hierboven gestelde voorwaarde, de werktijdonderbrekingen van minimum 15 minuten die zodanig worden ingelast dat aan de voormelde bepaling wordt voldaan; 2° de tijd besteed aan de eetmalen;3° de tijd waarover de chauffeur of de begeleider zelf mag beschikken;4° de tijd die de werknemer zichzelf toe-eigent;5° de dagelijkse rusttijden in de zin van het EG-reglement. 6.2. Gedurende de werktijdonderbrekingen mag de werknemer geen andere werkzaamheden verrichten. Wachttijd en de tijd die niet aan het stuur wordt doorgebracht in een rijdend voertuig, op een veerboot of een trein, wordt niet als werkzaamheid beschouwd. 6.3. Werktijdonderbrekingen zijn noch arbeidstijd zoals bedoeld in artikel 3, noch overbruggingstijd zoals bedoeld in artikel 5.

Art. 7.De rusttijd. 7.1. Rusttijd is de tijd dewelke de werknemer vrij over zijn tijd kan beschikken.

De rusttijd is noch arbeidstijd in de zin van artikel 3, noch overbruggingstijd in de zin van artikel 5, noch een werktijdonderbreking zoals bedoeld in artikel 6.

De dagelijkse rusttijd bevat ook : - de tijd die de werknemer nodig heeft om zijn toilet te maken voor en na de arbeid; - de tijd die de werknemer nodig heeft om de afstand af te leggen tussen de gebruikelijke standplaats van het voertuig en zijn woonplaats. 7.2. We onderscheiden dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd. 7.2.1. Dagelijkse rusttijd.

De dagelijkse rusttijd mag in het voertuig worden doorgebracht, mits het voertuig een slaapbank bevat en stilstaat.

De Europese Verordening legt de hiernavolgende rusttijden op : 1° indien er zich slechts één bestuurder aan boord bevindt : - per periode van 24 uur, ten minste 11 achtereenvolgende uren; - maximaal drie keer per week, kan de rusttijd verkort worden tot minimum 9 achtereenvolgende uren, mits compensatie met een even lange rusttijd voor het einde van de volgende week; - rusttijd ter compensatie van de inkorting van de dagelijkse rusttijd moet een andere rusttijd van minimum 8 uren worden gevoegd en moet, op verzoek van de betrokkene, worden toegestaan op de plaats waar het voertuig geparkeerd is of in de woonplaats van de bestuurder; - op de dagen dat de rusttijd niet wordt ingekort, mag deze worden genome, in 2 of 3 afzonderlijke perioden tijdens de periode van 24 uur, waarbij één van die perioden ten minste 8 opeenvolgende uren moet bedragen. In dat geval wordt de minimumduur van de rusttijd op 12 uur gebracht. 2° indien er zich minstens twee bestuurders aan boord bevinden : Tijdens elke periode van 30 uur, moet elke werknemer beschikken over ten minste 8 opeenvolgende uren van rust.3° indien het vervoer per veerboot of trein verloopt : In dit geval kan de dagelijkse rusttijd eenmaal worden onderbroken voor zover de hiernavolgende voorwaarden zijn vervuld : - het gedeelte rusttijd dat aan land wordt genoten kan liggen voor of na het gedeelte dagelijkse rusttijd dat aan boord van de veerboot of trein wordt genoten; - de periode tussen twee delen van de dagelijkse rusttijdmoet zo kort mogelijk zijn en in ieder geval niet meer dan één uur voor de inscheping/inlading of uitscheping/uitlading. De douaneformaliteiten worden gerekend tot de inscheping of ontscheping; - tussen de twee gedeelten van de dagelijkse rusttijd moet de bestuurder kunnen beschikken over een slaapbank of een bed; - wanneer dus een rusttijd wordt onderbroken, moet deze worden verlengd met 2 uur. 7.2.2. Wekelijkse rusttijd.

In de loop van elke week moet er ten minste eenmaal een rusttijd van ten minste 45 opeenvolgende uren worden toegekend.

Afwijkingen : De wekelijkse rusttijd mag worden ingekort tot ten minste 36 opeenvolgende uren, indien hij in de gebruikelijk standplaats van het voertuig of in de standplaats van de werknemer wordt genomen.

De wekelijkse rusttijd mag worden ingekort tot ten minste 24 opeenvolgende uren indien de rusttijd buiten voormelde standplaatsen wordt genomen.

Verkortingen moeten echter worden gecompenseerd met een duurtijd die even lang is, voor het einde van de derde week die volgt op de bewuste week.

Rusttijd ter compensatie van inkorting moet worden gevoegd bij een andere rusttijd van ten minste 8 uur en moet, als de betrokkene het vraagt worden toegekend waar het voertuig is geparkeerd of in de standplaats van de werknemer.

Een wekelijkse rusttijd die in de ene week begint en in de andere eindigt kan bij de ene of de andere week worden gevoegd.

Art. 8.Arbeidsduur.

In afwijking van artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971), wordt onder "arbeidsduur" verstaan : de uren zoals voorgeschreven in artikel 3 van deze overeenkomst.

De maximumgrenzen van de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten zijn de volgende : - 12 uren per dag; - 48 uren per week of 92 uren per twee weken; - 520 uren per kwartaal; - van deze grenzen kan alleen worden afgeweken bij ondernemingscollectieve arbeidsovereenkomst. In dit geval gelden voormelde week- en kwartaalgrenzen niet.

Behalve indien hier bij ondernemingscollectieve arbeidsovereenkomst wordt afgeweken, bedraagt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de arbeiders bedoeld in artikel 2 op jaarbasis 40 uren. In toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1993 gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking met betrekking tot de arbeidsduur, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 september 1994 (Belgisch Staatsblad van 9 november 1994), worden 16 betaalde compensatiedagen toegekend.

De op datum van in werking treden van deze collectieve arbeidsovereenkomst in de onderneming bestaande arbeidsroosters voor de in artikel 2 vermelde werknemers blijven echter gelden tot op het ogenblik waarop zij normaal tot een einde zouden komen of worden gewijzigd.

Art. 9.Loon. 9.1. Arbeidstijd Voor elk gepresteerd arbeidsuur ontvangt de werknemer het contractueel overeengekomen uurloon. 9.2. Overbruggingstijd Per overbruggingsuur ontvangt de werknemer een bruto-overbruggingsvergoeding.

Deze overbruggingsvergoeding is gelijk aan 90 pct. van het contractueel bruto uurloon.

Voor de overbruggingsuren die op een zon- of feestdag vallen, bedraagt de overbruggingsvergoeding 150 pct. van het uurbedrag van een overbruggingsuur.

Bij indexering van de uurlonen voor arbeidstijd worden ook de vergoedingen voor overbruggingsuren aangepast met dezelfde coëfficiënt. 9.3. Werktijdonderbreking en rusttijden Deze onderbrekingen zijn niet bezoldigd. 9.4. De in dit artikel beschreven regeling kan er evenwel niet toe leiden dat de arbeider per betaalperiode minder zou ontvangen dan het loon dat overeenkomst met de voor hem geldende gemiddelde wekelijkse arbeidsuur, vermenigvuldigd met het aantal weken in deze betaalperiode.

Art. 10.Overloon.

Er is overloon verschuldigd aan de werknemer van zodra één der grenzen van de arbeidsduur zoals beschreven in artikel 8 worden overschreden en van zodra er meer dan 60 inhaalrusturen op te nemen zijn.

Art. 11.Inhaalrust.

De uurroosters van de werknemers, tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten bevatten de inhaalrust die moet worden toegekend.

Wanneer het niet mogelijk is deze grenzen te respecteren, dient ten minste één dag inhaalrust te worden toegekend zodra tijdens het kalenderjaar of tijdens de in de onderneming overeengekomen periode van 12 maanden de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur vermenigvuldigd met het aantal voorbije weken met meer dan 60 uren werd overschreden.

Deze inhaalrust wordt verloond aan 100 pct.

Art. 12.Procedure tot invoering van de nieuwe uurroosters.

In uitvoering van artikel 5 van de wet van 17 maart 1987 met betrekking van de nieuwe arbeidsregelingen (Belgisch Staatsblad van 12 juni 1987), worden de uurroosters van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten opgenomen in het arbeidsreglement op voorstel van de werkgever en na schriftelijk akkoord van de betrokken personeelsleden.

Een afschrift van de nieuwe uurroosters wordt door de werkgever medegedeeld aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, binnen de maand na de invoering ervan.

Art. 13.Feestdagen.

De werknemers tewerkgesteld in vervoersactiviteiten kunnen worden tewerkgesteld op zon- en feestdagen. Wanneer de werkgever op van de 10 wettelijke feestdagen niet moet werken, is het normale loon verschuldigd, zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1974).

Art. 14.Kosten eigen aan de werkgever. - Verblijfsvergoeding.

De verblijfskosten zijn kosten die ten laste vallen van de werkgever.

Wanneer de werknemer om redenen eigen aan de dienst heeft moeten overnachten buiten zijn woonplaats en extra kosten heeft moeten maken, heeft hij recht op de terugbetaling hiervan.

Deze terugbetaling wordt forfaitair vastgesteld : - 27,27 EUR (1 100 BEF) wanneer de uithuizigheid meer dan 24 uren bedraagt; - 10,97 EUR (442,45 BEF) wanneer de uithuizigheid minder dan 24 uur, doch ten minste één overnachting bedraagt; - 7,2 EUR (290,80 BEF) per overnachting wanneer de uithuizigheid te wijten is aan overmacht, aan een staking of een ander feit waardoor ieder transport over de weg onmogelijk is.

ARAB vergoeding.

Deze vergoeding is de forfaitaire terugbetaling van kosten die door de werknemer worden gemaakt buiten de zetel van de onderneming en zoals vermeld in het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB), dienen om gebruik te kunnen maken van de sanitaire en drankvoorzieningen.

Het betreft hier kosten eigen aan het beroep en vallen bijgevolg ten laste van de werkgever. Zij kunnen enkel worden uitbetaald voor de dagen tijdens dewelke de werknemer aan het werk is.

Zij wordt uitbetaald op alle uren arbeidstijd en overbruggingstijd met een maximum van 12 uur per dag.

Zij bedraagt 11,17 EUR (450,60 BEF) per dag (0,93 EUR of 37,50 BEF/uur).

Deze regeling sluit niet uit dat de onderneming kosten terugbetaalt op basis van ingediende bewijsstukken.

Art. 15.Controleapparaat.

De werkgever en de bestuurders moeten toezien op de juiste werking van de tachograaf. Gedurende de tijd dat het apparaat niet of gebrekkig werkt, moeten de bemanningsleden de gegevens registreren op een bij het registratieblad bij te voegen bijzonder blad.

De werkgever moet het defect, zodra mogelijk, laten herstellen.

De werkgever moet de bestuurders voldoend registratiebladen verstrekken.

De bestuurders moeten geen vuile of beschadigde registratiebladen gebruiken.

Zij moeten voor iedere dag dat zij rijden registratiebladen gebruiken vanaf het ogenblik dat zij het voertuig overnemen.

De werkgever moet deze registratiebladen na gebruik bewaren gedurende ten minst één jaar. Op verzoek van de met controle belaste ambtenaren moet de werkgever de registratiebladen overhandigen. Op verzoek van de bestuurder, moet hij er een kopie van bezorgen. - Prestatiebladen De werkgever stelt aan het rijdend personeel prestatiebladen te hand.

Van zodra deze prestatiebladen werden ondertekend door werkgever en werknemer gelden zij als bewijs van de gepresteerde arbeidsuren. - Bewijs van tewerkstelling De werknemer wordt tevens in het bezit gesteld van het bewijs van tewerkstelling, voorgeschreven door het koninklijk besluit van 8 augustus 1980.

Art. 16.Duurtijd.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor onbepaalde duur en gaat in op 1 september 2001.

Zij kan door elke ondertekenende partij worden opgezegd mits in achtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden die ingaat op de eerste van de maand die volgt op de aangetekende verzending ervan.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 6 december 2005.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^