Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 mei 2004
gepubliceerd op 23 juni 2004

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot organisatie van de opleidings- en tewerkstellingsakkoorden in de bouw van de jaren 1999 en 2000

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2004201217
pub.
23/06/2004
prom.
05/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/05/2004201217/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 MEI 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot organisatie van de opleidings- en tewerkstellingsakkoorden in de bouw van de jaren 1999 en 2000 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot organisatie van de opleidings- en tewerkstellingsakkoorden in de bouw voor de jaren 1999 en 2000.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 mei 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 Organisatie van de opleidings- en tewerkstellingsakkoorden in de bouw voor de jaren 1999 en 2000 (Overeenkomst geregistreerd op 9 juli 1999 onder het nummer 51354/CO/124) TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, referenties en definities

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten in uitvoering van : - afdeling IV van hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999); - het koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende de vormvoorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende vorming en tewerkstelling dienen te voldoen, alsook de procedure tot raadpleging van de werknemers die in acht dient genomen te worden bij de sluiting van een akkoord betreffende vorming en tewerkstelling (Belgisch Staatsblad van 17 juni 1999).

Art. 2.Deze overeenkomst is eveneens gesloten in toepassing van : - de bepalingen van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 12 juni 1987) en van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42 van 2 juni 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 18 juni 1987 (Belgisch Staatsblad van 12 juni 1987), voor wat de bepalingen van hoofdstuk I van titel III betreft; - artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993 tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de prestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993 (Belgisch Staatsblad van 4 december 1993) voor wat de bepalingen van hoofdstuk 3 van titel II betreft.

Art. 3.Deze overeenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.

Onder "arbeiders" wordt verstaan : de arbeiders en de arbeidsters.

Art. 4.Voor de toepassing van deze overeenkomst verstaat men onder "de kaderovereenkomst van 15 mei 1997" : de collectieve arbeidsovereenkomst die op 15 mei 1997 in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf werd gesloten tot organisatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling in 1997 en 1998, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 20 oktober 1999 (Belgisch Staatsblad van 16 december 1999), gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 juni 2001 (Belgisch Staatsblad van 13 november 2001).

Art. 5.Deze overeenkomst heeft tot doel : - sommige opleidings- en tewerkstellingsregelingen die georganiseerd worden door de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 en waarvan de toepassing doorloopt tot 1 juli 2001, te wijzigen; - sommige opleidings- en tewerkstellingsregelingen die werden georganiseerd door de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 en waarvan de toepassing, krachtens deze kaderovereenkomst, eindigde op 31 december 1998, na aanpassing te verlengen; - nieuwe opleidings- en tewerkstellingsregelingen te organiseren en er de algemene toepassingsregels van vast te stellen; - nieuwe bijkomende initiatieven ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling vast te stellen.

Art. 6.Met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk I van titel III, waarvan de invoering steunt op het naleven van een procedure van voorafgaandelijke toetreding, is deze overeenkomst rechtstreeks toepasselijk in de bij artikel 3 bedoelde ondernemingen.

Art. 7.§ 1. Deze overeenkomst wijzigt, verlengt of voert volgende opleidings- of tewerkstellingsbevorderende regelingen in : - het jongerenleerlingwezen; - het bouwleerlingwezen; - de peterschapsregeling; - het opleidingskrediet; - de opleidingsplanning; - het halftijds brugpensioen. § 2. Deze overeenkomst verlengt de toepassing van volgende bijkomende tewerkstellingsbevorderende regelingen : - de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek; - de sectorale regeling van de uitwisseling van personeel. § 3. Deze overeenkomst bepaalt en organiseert volgende bijkomende initiatieven ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de herwaardering van de sectorale opleidingen en de ontwikkeling van specifieke opleidingsprogramma's; - de specifieke ondersteuningsmaatregelen voor de inschakeling van de specifieke "risicogroepen"; - de promotie van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen en de reorganisatie van de acties van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid op lokaal vlak; - de vaststelling van een raam voor de oprichting van een "bouwpool" binnen de sector. HOOFDSTUK II. - Algemene financierings- en organisatieregels van de bijkomende regelingen en initiatieven

Art. 8.Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 8 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997, wordt de financiering van de bij deze overeenkomst bepaalde regelingen en initiatieven verzekerd door de eigen middelen van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid (F.V.B.).

In afwijking van lid 1, wordt de bij artikel 8 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 vastgestelde financieringswijze uitgebreid tot het jongerenleerlingwezen dat in toepassing van de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk I van titel II van deze overeenkomst wordt georganiseerd.

Art. 9.De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid kan, met eenparigheid van de aanwezige leden, beslissen de bij artikel 8 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 bepaalde financieringswijze uit te breiden tot andere bij deze overeenkomst vastgestelde regelingen of initiatieven.

De in lid 1 bedoelde beslissing tot uitbreiding mag geen schade toebrengen aan de normale werking van de regelingen die vallen onder de bij artikel 8 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 vastgestelde financieringswijze.

Art. 10.De toepassing van de artikelen 10, 11 en 13 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 worden verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

TITEL II. - De opleidings- en tewerkstellingsbevorderende regelingen HOOFDSTUK I. - De opleiding en tewerkstelling van de jongeren Afdeling 1. - Het jongerenleerlingwezen

Art. 11.Het jongerenleerlingwezen is een specifiek industrieel leerlingwezen dat wordt georganiseerd in het raam van de bevordering van de tewerkstelling van de jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen.

De regeling is voorbehouden aan de bij lid 1 bedoelde jongeren die bij het sluiten van de leerovereenkomst jonger dan 18 jaar zijn.

Art. 12.Het leerreglement bepaalt de duur van de leertijd voor elk van de betrokken beroepen.

Onderafdeling 1. - De vooropleiding

Art. 13.Vooraleer de in artikel 18 bedoelde leerovereenkomst wordt gesloten, sluit het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid een vooropleidingsovereenkomst met de in artikel 11 bedoelde jongere, die beantwoordt aan de criteria vastgesteld bij van artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 5 september 1998) tot vaststelling van de maximale leervergoeding van toepassing op de leerlingen waarvan de leerovereenkomst valt onder de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst (Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1983).

Art. 14.De bij artikel 13 bedoelde vooropleidingsovereenkomst heeft tot doel de werkingsregels van de opleiding van de jongere gedurende de "vooropleiding", die drie maanden duurt, vast te stellen.

Gedurende de "vooropleiding" is de opleiding als volgt verdeeld : - een algemene opleiding van één maand in een centrum deeltijds onderwijs; - een praktische opleiding van twee maanden in een door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid erkend opleidingscentrum.

Het leerreglement kan de inhoud van de vooropleidingsovereenkomst uitbreiden tot andere erin bepaalde vermeldingen.

Art. 15.Tijdens de "vooropleiding" moet de opleiding zodanig worden georganiseerd dat ze de jongere in staat stelt een definitieve keuze te maken met betrekking tot het aan te leren beroep en de voor het gekozen beroep vereiste minimumdrempel te halen.

Art. 16.Tijdens de "vooropleiding" ontvangt de jongere een vergoeding waarvan het maandbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Dit maandbedrag is afhankelijk van de leeftijd van de jongere bij het sluiten van de vooropleidingsovereenkomst. Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid staat in voor de betaling van de in lid 1 bedoelde vergoedingen.

Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de volgens de bepalingen van dit artikel vastgestelde maandelijkse vergoeding; deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b, van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bijgewerkt.

Art. 17.De "vooropleiding" wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de bij artikel 12 bedoelde minimum- en maximumduur van het leerlingwezen.

Onderafdeling 2. - De leertijd

Art. 18.De leerovereenkomst die gesloten wordt voor de duur van de in het leerreglement bepaalde leertijd, wordt ondertekend door de bij artikel 11 bedoelde jongere, de werkgever en het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid.

De leerovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld en bevat de vermeldingen die opgenomen zijn in de modelovereenkomst die als bijlage bij het leerreglement wordt gevoegd.

De in de leerovereenkomst op te nemen proefperiode duurt drie maanden, waarvan minstens twee maanden praktische opleiding in de onderneming.

In afwijking van lid 3 bedraagt de in de leerovereenkomst in te schrijven proefperiode één maand voor de jongere die de bij onderafdeling 1 bepaalde vooropleiding heeft gevolgd. Deze proefperiode moet samenvallen met een periode van praktische opleiding in de onderneming.

Art. 19.De leertijd bevat een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een centrum deeltijds onderwijs dat door een specifieke overeenkomst gebonden is aan het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid. De bepalingen van deze overeenkomst worden vastgesteld door het leerreglement.

Het leerreglement bepaalt eveneens de duur van en de afwisseling tussen de praktische en theoretische opleidingen.

Art. 20.De praktische opleiding van de leerling wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider van de onderneming die als opleidingsverantwoordelijke optreedt.

In afwijking van lid 1, is de werkgever opleidingsverantwoordelijke indien : - De onderneming geen arbeiders te werk stelt; - Geen enkele arbeider van de onderneming de vereiste kwalificatie bezit of de taak van opleidingsverantwoordelijke wenst te vervullen.

Art. 21.Het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever tijdens de leertijd aan de leerling betaalt, is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998.

Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de volgens de bepalingen van dit artikel vastgestelde maandelijkse vergoeding; deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b, van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bijgewerkt.

Art. 22.Tijdens de leertijd krijgt de leerling op volgende tijdstippen, aanmoedigingspremies van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid : - Bij het einde van de 6e maand : een premie van 10 000 BEF; - Bij het einde van de 12e maand : een premie van 15 000 BEF; - Bij het einde van de 18e maand : een premie van 20 000 BEF; - Bij het einde van de 24e maand : een premie van 25 000 BEF. Deze aanmoedigingspremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.

Art. 23.De werkgever moet de leerling die op het einde van de leertijd, de in het leerreglement voor vastgestelde eindproef slaagt, aanwerven met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.

Art. 24.De jongere die voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, heeft op het ogenblik van zijn aanwerving in een bij artikel 3 bedoelde onderneming, recht op het loon van de categorie II van het jongerenbarema.

Het percentage dat toegepast wordt voor de berekening van het in lid 1 bedoelde loon, wordt bepaald, rekening houdend met de tijdens de leertijd verworven anciënniteit.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 25.Het leerreglement en in voorkomend geval, een aparte collectieve arbeidsovereenkomst, stellen de bepalingen inzake het leerlingwezen vast die door deze afdeling niet worden geregeld.

Het leerreglement kan eveneens de aard van de tussenkomsten van de vakbondsafvaardiging in het raam van de toepassing van het jongerenleerlingwezen in de onderneming nader omschrijven.

Het leerreglement kan de toepassing van de bepalingen van onderafdeling 1 uitbreiden tot de bij artikel 11 bedoelde jongeren die geen bouwonderwijs hebben gevolgd. Het reglement vermeldt dat voormelde uitbreiding gebeurt mits individueel akkoord van de betrokken jongeren.

Art. 26.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de bij artikel 13 bedoelde vooropleidingsovereenkomsten die vanaf 1 juli 1999 worden gesloten en op de bij artikel 18 bedoelde leerovereenkomsten die vanaf 1 september 1999 worden gesloten. Afdeling 2. - Het bouwleerlingwezen

Art. 27.§ 1. De bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk I van titel II van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 betreffende de organisatie van het bouwleerlingwezen worden als volgt gewijzigd : - In artikel 15 : - in lid 1 : de woorden "tussen 18 en 21 jaar" worden vervangen door de woorden "tussen 18 en 23 jaar"; - er wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt : "Het paritair leercomité kan individuele afwijkingen toestaan op het verbod leerovereenkomsten te sluiten boven de leeftijd van 23 jaar"; - In artikel 16 : de woorden "duurt minimaal 18 en maximaal 24 maanden" wordt vervangen door de woorden "duurt minimaal 6 en maximaal 24 maanden"; - In artikel 17, lid 1 : de woorden "en het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" wordt vervangen door de woorden "het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid en het opleidingscentrum"; - In artikel 18 : de woorden "of indien de werkgever nog geen arbeiders te werk stelt" wordt aan het einde van lid 2 toegevoegd; - In artikel 21 : de tekst van het artikel wordt geschrapt; - In artikel 23 : de woorden "het bedrag van de aan de leerling verschuldigde vergoeding" en "het bedrag van de eventuele financiële tegemoetkoming van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid tijdens de periodes waarin de leerling theoretische opleiding volgt" worden geschrapt. § 2. De collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 1997 ter uitvoering van de nieuwe regeling van het bouwleerlingwezen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 24 oktober 2001 (Belgisch Staatsblad van 11 december 2001) wordt als volgt gewijzigd : - de leden 2 en 3 van artikel 4 worden geschrapt en vervangen door volgende bepaling : "Het paritair leercomité spreekt zich, op voorstel van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid uit over de te nemen maatregelen bij een negatieve evaluatie van de praktische opleiding in de onderneming"; - de artikelen 7, 10, 11 en 21 worden geschrapt; - in artikel 15, lid 2, worden de woorden "minder dan 18" vervangen door de woorden "minder dan 6". § 3. De bepalingen van de artikelen 28 tot 37 van deze overeenkomst vormen, samen met de artikelen 14 tot 23 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997, zoals gewijzigd bij § 1 en deze van de voormelde overeenkomst van 18 juli 1997, zoals gewijzigd door § 2, het normatief kader van het bouwleerlingwezen.

Onderafdeling 1. - De "vooropleiding"

Art. 28.Voorafgaand aan het sluiten van de in artikel 17 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 bedoelde leerovereenkomst, sluit het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid een vooropleidingsovereenkomst met de in artikel 15 van de voormelde kaderovereenkomst bedoelde jongere die voldoet aan de bij artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 vastgestelde criteria.

Art. 29.De bij artikel 28 bedoelde vooropleidingsovereenkomst heeft tot doel de werkingsregels van de opleiding van de jongere gedurende de vooropleiding van drie maanden, vast te stellen.

Gedurende de vooropleiding omvat de opleiding een algemene opleiding van één maand en praktische opleiding van twee maanden in een door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid erkend opleidingscentrum.

Het leerreglement kan de inhoud van de vooropleidingsovereenkomst uitbreiden tot andere erin bepaalde vermeldingen. Het kan eveneens de spreiding van de bij lid 2 bedoelde opleidingen wijzigen.

Art. 30.Tijdens de vooropleiding moet de opleiding zodanig worden georganiseerd dat ze de jongere in staat stelt een definitieve keuze te maken met betrekking tot het aan te leren beroep en de voor het gekozen beroep vereiste minimumdrempel te halen.

Art. 31.Tijdens de vooropleiding ontvangt de jongere een vergoeding waarvan het maandbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Dit maandbedrag varieert volgens de leeftijd van de jongere op het ogenblik dat de bij artikel 17 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 bedoelde leerovereenkomst wordt gesloten. Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid staat in voor de betaling van de bij lid 1 bedoelde vergoedingen.

Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de volgens de bepalingen van dit artikel vastgestelde maandelijkse vergoeding; deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b, van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bijgewerkt.

Art. 32.Gedurende de vooropleiding ontvangt de jongere een maandelijkse opleidingspremie van 5 000 BEF van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid.

Deze opleidingspremie dekt eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft gedurende de vooropleiding.

Art. 33.De vooropleiding wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de bij artikel 16 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 vastgestelde minimum- en maximumduur van het bouwleerlingwezen.

Onderafdeling 2. - De leertijd

Art. 34.Het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever tijdens de leertijd aan de leerling betaalt, wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998.

Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de volgens de bepalingen van dit artikel vastgestelde maandelijkse vergoeding; deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b, van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bijgewerkt.

Art. 35.Tijdens de leertijd krijgt de leerling maandelijkse leerpremies van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid volgens volgende modaliteiten : - Gedurende de eerste 12 maanden van de leertijd : een maandelijkse premie van 10 000 BEF; - Van de 13e tot de 18e maand van de leertijd : een maandelijkse premie van 15 000 BEF; - Van de 19e tot de 24e maand van de leertijd : een maandelijkse premie van 18 000 BEF. Deze leerpremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd evenals eventuele vergoedingen, andere dan de leervergoeding, die in toepassing van het leerreglement verschuldigd zijn aan de leerling.

Art. 36.De jongere die voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, heeft op het ogenblik van zijn aanwerving in een bij artikel 3 bedoelde onderneming, recht op het loon van de categorie II van het jongerenbarema.

Het percentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het in lid 1 bedoelde loon, wordt bepaald rekening houdend met de tijdens de leertijd verworven anciënniteit.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 37.Het leerreglement en in voorkomend geval, een aparte collectieve arbeidsovereenkomst, stellen de bepalingen inzake het leerlingwezen vast die niet worden geregeld door deze afdeling, door afdeling 1 van hoofdstuk I van titel II van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 of door de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 1997 ter uitvoering van de nieuwe regeling van het bouwleerlingwezen.

Het leerreglement kan eveneens de aard van de tussenkomsten van de vakbondsafvaardiging in het kader van de toepassing van het bouwleerlingwezen in de onderneming nader omschrijven.

Art. 38.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de bij artikel 28 bedoelde vooropleidingsovereenkomsten die vanaf 1 juli 1999 worden gesloten en op de bij artikel 17 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 bedoelde leerovereenkomsten die vanaf 1 september 1999 worden gesloten. Afdeling 3. - De peterschapsregeling

Art. 39.De bepalingen van afdeling 2 van hoofdstuk I van titel II van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 en de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 1997 ter uitvoering van de peterschapsregeling, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 november 2001 (Belgisch Staatsblad van 1 februari 2002) worden, zoals gewijzigd door de bepalingen van deze afdeling, verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

Art. 40.Artikel 31 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 wordt vervangen door volgende bepaling : « Gedurende de toepassingsperiode van de peterschapsregeling : 1° Wordt het loon van de jonge arbeider vastgesteld met toepassing van categorie III van het jongerenbarema;2° Geniet de werkgever een premie die jaarlijks 100 000 BEF per jonge werknemer en per bij artikel 27 bedoelde peter bedraagt.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de bedragen van de jaarlijkse premie die moet worden toegepast indien één peter instaat voor de opleiding van meerdere jonge arbeiders.

Bij het einde van de peterschapsregeling blijft het loon van de jonge arbeider vastgesteld bij toepassing van categorie III van het jongerenbarema waarbij de peterschapsperiode in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de anciënniteit van de jongere in de onderneming. »

Art. 41.Aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 1997 ter uitvoering van de peterschapsregeling worden volgende wijzigingen aangebracht : - In artikel 3 : - in lid 1, 3° : worden de woorden "niet ouder zijn dan 21 jaar" vervangen door de woorden "niet ouder zijn dan 23 jaar"; - in lid 2 : worden de woorden "niet ouder zijn dan 23 jaar" vervangen door de woorden "niet ouder zijn dan 25 jaar". - In artikel 11 : - er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "De werkgever moet de peter die gedurende een aaneengesloten periode van zes weken afwezig is, vervangen en er het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid over inlichten". - In artikel 27 : - de tekst van artikel 27 wordt geschrapt.

Art. 42.De artikelen 24 tot 33 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 en de bepalingen van de overeenkomst van 18 juli 1997 ter uitvoering van de peterschapsregeling blijven, in hun oorspronkelijke versie, met uitzondering van de terugbetaling van de bij artikel 31, 2de lid van voormelde kaderovereenkomst bedoelde bestaanszekerheidsbijdragen, van toepassing op de arbeidsovereenkomsten met een peterschapsbeding die worden gesloten tussen 1 januari 1999 en 31 mei 1999.

De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomsten met een peterschapsbeding die worden gesloten vanaf 1 juni 1999. HOOFDSTUK II. - De opleidings- en tewerkstellingsregelingen van de arbeiders Afdeling 1. - Het opleidingskrediet

Art. 43.De volgende bepalingen van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 worden als volgt gewijzigd : - lid 2 van artikel 35 wordt geschrapt en vervangen door de volgende bepaling : "De jaarlijkse afrekening van de gebruikte uren wordt gemaakt over de periode gaande van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar"; - artikel 40 wordt geschrapt.

Art. 44.Volgende wijzigingen worden aangebracht aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997 tot uitvoering van de regeling van het opleidingskrediet, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 juni 2001 (Belgisch Staatsblad van 13 november 2001) : - in artikel 5 : er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "Op het ogenblik dat het in lid 1 bedoelde ontwerp voor de toepassing van het opleidingskrediet aan de vakbondsafvaardiging wordt overhandigd, tekent de vakbondsafvaardiging en geeft de werkgever een ontvangstbewijs"; - in artikel 7 : er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "De werkgever stuurt eveneens een kopie van het volgens de bepalingen van artikel 5 door de vakbondsafvaardiging ondertekende ontvangstbewijs naar het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"; - in artikel 17 : er wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt : "De in lid 1 bedoelde opleidingsmodules duren maximaal 12 uren en mogen ten belope van maximaal 80 000 uren worden aangerekend op het bij artikel 34 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 vastgestelde jaarlijks krediet van 400 000 uren". - Onder afdeling 4 : - de titel "afdeling 4 - het bijkomende krediet" wordt geschrapt; - de artikelen 19 tot 24 worden geschrapt.

Art. 45.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de bij artikel 7 van voormelde overeenkomst van 18 september 1997 bedoelde ontwerpen voor de toepassing van het opleidingskrediet die vanaf 1 juni 1999 door de ondernemingen worden ingediend.

De bepalingen van deze afdeling doen geen afbreuk aan de toepassing van het bijkomend krediet in hoofde van de ondernemingen die ten laatste op 30 mei 1999 een recht op de toepassing van deze regeling hebben verworven. Afdeling 2. - De opleidingsplanning

Art. 46.De opleidingsplanning heeft tot doel de voortdurende opleiding van de arbeiders te bevorderen door het opstellen van opleidingsplannen in de bij artikel 3 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen.

De opleidingsplanning heeft eveneens tot doel de efficiëntie van de programmering en de organisatie van de door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid erkende opleidingen te verbeteren.

Art. 47.Het bij artikel 46 vastgestelde opleidingsplan bepaalt, rekening houdend met de collectieve noden van de onderneming op het vlak van de opleiding van de arbeiders : - de in de onderneming uitgeoefende beroepen of functies waarvoor een nood aan opleiding zich manifesteert; - per beroep of functie, het aantal arbeiders dat betrokken is bij het opleidingsplan; - de programma's en het aantal opleidingsuren voor elk van de in het plan bedoelde beroepen of functies; - het ogenblik, binnen de periode van één jaar, waarop de verschillende opleidingsprogramma's zullen doorgaan.

Elk opleidingsprogramma dat in het opleidingsplan van de onderneming is vastgesteld, bedraagt minimaal 32 en maximaal 180 uren. De opleidingsprogramma's moeten betrekking hebben op de taken die binnen het bedrijf worden uitgevoerd en behoren tot de categorieën van door het Fonds voor vakopleiding in de bouwsector erkende, opleidingen.

Het geheel van opleidingsprogramma's, vastgesteld door dit opleidingsplan, mag niet meer bedragen dan 180 uren per arbeider en per jaar. Het jaar loopt van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar.

Art. 48.In afwijking van artikel 47, lid 2, mag het opleidingsprogramma geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de gezondheid, veiligheid en hygiëne van de werknemers voor zover : - dit programma een minimumduur van 40 uur heeft; - de opleidingsmodule inzake veiligheid, gezondheid en hygiëne, behoort tot de categorie van door het Fonds voor vakopleiding in het bouwbedrijf, na advies van het Nationaal Actiecomité voor de veiligheid in de bouwnijverheid (NAVB), erkende opleidingen; - de opleidingsmodule inzake veiligheid, gezondheid en hygiëne gegeven wordt in een door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid erkend opleidingscentrum.

Art. 49.Zonder afbreuk te doen aan het erkende initiatiefrecht van de arbeiders of hun vertegenwoordigers, behoort het opstellen van een opleidingsplan in de onderneming tot de beoordelingsbevoegdheid van de werkgever.

De werkgever en de vakbondsafvaardiging van de onderneming bepalen in gemeenschappelijk overleg de inhoud van het opleidingsplan zoals bepaald in artikel 47 en artikel 53. Het plan is aanvaard zodra het getekend is door de werkgever, of zijn aangestelde, en de leden van de vakbondsafvaardiging.

In de ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging, informeert de werkgever de arbeiders door hen een kopie van het ontwerp van opleidingsplan over te maken en hen een register voor opmerkingen ter beschikking te stellen.

De arbeiders delen de werkgever hun opmerkingen, via het hiervoor ter beschikking gestelde register, binnen de 10 werkdagen volgend op de mededeling van het ontwerp, mee.

Art. 50.Het in de onderneming, overeenkomstig de bepalingen van artikel 49 aangenomen opleidingsplan, moet worden goedgekeurd door het uitvoerend bureau van de bevoegde FVB-regio volgens de procedure van het bij artikel 53 bedoelde toepassingsreglement van de opleidingsplanning.

De opleidingsplannen van de ondernemingen worden aan de in lid 1 bedoelde goedkeuringsprocedure onderworpen door bemiddeling van de in de FVB-regio vertegenwoordigde patronale of vakbondsorganisaties.

Art. 51.De arbeider die betrokken is bij de toepassing van de opleidingsplanning in de onderneming heeft, ten laste van zijn werkgever, recht op de betaling van zijn normale loon voor de in toepassing van de regeling verstrekte uren opleiding.

De in artikel 99 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 bedoelde sectorale regeling van "terugbetaling-indeplaatsstelling" is van toepassing op de overeenkomstig deze afdeling opgezette opleidingsplanning in de ondernemingen.

De werkgever die de toepassing van de in lid 1 vermelde sectorale regeling geniet, heeft recht op een vervroegde betaling van de in toepassing van deze regeling verschuldigde bedragen.

De modaliteiten van de regeling van de vervroegde betaling worden bepaald in het bij artikel 53 bedoelde toepassingsregelement van de opleidingsplanning.

Art. 52.Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid is belast met de organisatie van en de controle op de toepassing van de opleidingsplanning.

Ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen stelt het fonds modellen van opleidingsprogramma's op die in de opleidingsplannen, die in de ondernemingen worden aangenomen, kunnen worden ingevoegd.

Art. 53.De bij artikel 3 bedoelde ondernemingen kunnen tot de geprogrammeerde opleidingen van de FVB-regio's toetreden door het aannemen van een vereenvoudigd opleidingsplan.

Het vereenvoudigd opleidingsplan wordt opgesteld voor de duur van de geprogrammeerde opleiding. Dit plan vermeldt de bij de opleiding betrokken beroepen of functies, het aantal aan de opleiding deelnemende arbeiders en de periode waarin deze opleiding zal worden verstrekt.

De bepalingen van de artikelen 47 en 51, lid 3 zijn niet van toepassing op de vereenvoudigde opleidingsplannen.

Art. 54.De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid keurt het toepassingsreglement van de regeling van de opleidingsplannen goed.

Dit reglement voert de artikelen 50 en 51 uit en bepaalt de bijzondere werkingsregels van de opleidingsplanning. Het bepaalt eveneens de erkenningsvoorwaarden voor de opleidingscentra die de opleidingsprogramma's moeten uitvoeren.

Art. 55.De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 1999. HOOFDSTUK III. - Het halftijds brugpensioen

Art. 56.De toepassing van de artikelen 52 tot 56 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 worden verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

Art. 57.Het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" wordt belast met de controle op de toepassing van de bij artikel 56 bedoelde bepalingen.

De werkgever is verplicht het in lid 1 bedoelde Fonds alle gegevens mee te delen die nodig zijn voor de berekening van het bedrag van de aanvullende vergoedingen die verschuldigd zijn aan de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen.

TITEL III. - De bijkomende regelingen ter bevordering van de tewerkstelling HOOFDSTUK I. - De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek

Art. 58.De toepassing van de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk I van titel III van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 wordt verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

Art. 59.De toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997 ter uitvoering van de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 18 september 2001 (Belgisch Staatsblad van 1 februari 2001), zoals aangevuld met de bepalingen van dit hoofdstuk, wordt verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

Art. 60.In artikel 14 van voormelde overeenkomst van 18 september 1997 wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "Vanaf 1 oktober 1999 wordt het bedrag van het in lid 1 bedoelde specifieke voordeel aangepast in functie van de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 tot wijziging en verlenging van de bij hetzelfde lid 1 vermelde collectieve arbeidsovereenkomsten".

Art. 61.Aan de tekst van de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997 wordt een afdeling 6bis toegevoegd die de artikelen 21 tot 23 bevat, die luidt als volgt : "Afdeling 6bis. Bijkomende bepalingen van toepassing op de toetredingen die vanaf 1 januari 1999 worden ingediend

Art. 21.Voor de toepassing van de artikelen 17 en 18 op de toetredingsakten en -overeenkomsten die vanaf 1 januari 1999 worden ingediend, wordt de in artikel 17 bedoelde datum van 30 juni 2000 vervangen door 30 juni 2002 en de in artikel 18 bedoelde datum van 1 december 1998 door 1 december 2000.

Art. 22.In afwijking van artikel 19, lid 2 gebruikt de werkgever vanaf 1 juli 1999 de aan de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 tot organisatie van opleidings- en tewerkstellingsakkoorden in de bouw voor de jaren 1999-2000 aangepaste toetredingsformulieren. De modellen hiervan zijn als bijlage bij deze overeenkomst gevoegd.

Art. 23.In afwijking van artikel 20, lid 2 blijft deze overeenkomst geldig tot 31 december 2001 voor alle toetredingen die na 1 januari 1999 werden ingediend en die goedgekeurd werden vóór 2 december 2000". HOOFDSTUK II. - De sectorale regeling van de uitwisseling van personeel

Art. 62.Artikel 16 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1998 betreffende de ter beschikking stelling van personeel, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 2 april 2001 (Belgisch Staatsblad van 3 juli 2001), wordt vervangen door volgende bepaling : « Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 mei 1998 en houdt op uitwerking te hebben op 30 april 2001. » .

TITEL IV. - De bijkomende initiatieven ter bevordering van de tewerkstelling en de opleiding HOOFDSTUK I. - De herwaardering van de sectorale opleidingen en de ontwikkeling van de specifieke opleidingsprogramma's Afdeling 1. - De invoering van een opleidingspasje

Art. 63.Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid geeft de arbeiders van de in artikel 3 bedoelde ondernemingen die een door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid erkende opleiding volgden, een opleidingspasje.

Het opleidingspasje vermeldt met name het type en de duur van de gevolgde opleidingen alsook de perioden waarin en de plaats waar de opleidingen werden verstrekt.

Art. 64.De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid stelt het model van opleidingspasje vast. Deze raad stelt eveneens de bijkomende modaliteiten voor de afgifte van het opleidingspasje vast.

Het opleidingspasje wordt ingevoerd vanaf 1 oktober 1999. Afdeling 2. - De opleiding van de ongeschoolde arbeiders

Art. 65.Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid stelt specifieke opleidingsmodules op die afgestemd zijn op de arbeiders van de in artikel 3 bedoelde ondernemingen die geen enkele beroepsbekwaamheid hebben.

De raad van bestuur van het fonds spreekt zich uit over de natuur en de duur van deze bij lid 1 bedoelde specifieke modules. De specifieke opleidingsmodules kunnen vanaf 1 september 1999 worden gebruikt. Afdeling 3. - De winteropleidingen

Art. 66.De werkgever die het initiatief neemt om beroep te doen op de winteropleidingen, waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid, kan deze regeling slechts toepassen na uitputting van het recht van de onderneming op de toepassing van het opleidingskrediet. Afdeling 4. - De tewerkstellings- of opleidingspremies

Art. 67.De toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 betreffende de toekenning van een tewerkstellings- of opleidingspremie aan de bouwwerkgevers en hun bouwvakarbeiders, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 26 november 1999 (Belgisch Staatsblad van 1 februari 2000), zoals gewijzigd bij de bepalingen van deze afdeling, wordt verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

Art. 68.De bepalingen van de in artikel 67 vermelde overeenkomst van 15 mei 1997 worden als volgt gewijzigd : - In artikel 11 : - er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "De bij lid 1 bedoelde vervolmakingsopleidingen moeten betrekking hebben op de activiteiten die de betrokken arbeiders uitoefenen of die ze zouden kunnen uitoefenen in de onderneming die hen te werk stelt". - In artikel 12 : - het in lid 1 vermelde bedrag van 800 BEF wordt vervangen door het bedrag van 3 000 BEF; - In artikel 13 : - het in lid 1 vermelde bedrag van 200 BEF wordt vervangen door het bedrag van 1 000 BEF. - In artikel 14 : - de tweede zin van artikel 14 wordt geschrapt; - er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag van de premie evenals de eventueel bij deze aanvraag te voegen documenten". - In artikel 15 : - er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Deze raad kan eveneens beslissen de betaling van de bij de artikelen 12 en 13 bedoelde premies te beperken tot een door haar vast te stellen grensbedrag dat per jaar en per bij artikel 11 bedoelde arbeider wordt vastgesteld. » - De artikelen 16 tot 20 en de titel van hoofdstuk IV worden geschrapt.

Art. 69.De bij artikel 68 vermelde wijzigingen zijn van toepassing op de aanvragen van de premies met betrekking tot opleidingscycli die na 1 augustus 1999 zijn aangevangen. HOOFDSTUK II. - De initiatieven ten voordele van de risicogroepen

Art. 70.De inspanningen ten voordele van de "risicogroepen bouw" die worden geleverd in toepassing van de opeenvolgende overeenkomsten over de duurzame beroepsintegratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen, worden voortgezet gedurende de toepassingsperiode van deze overeenkomst.

De in lid 1 bedoelde inspanningen hebben hoofdzakelijk betrekking op de inschakeling van ongeschoolde of laaggeschoolde jongeren, op de opleiding van laaggeschoolde arbeiders en op de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven met het onderwijs.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, betreffende de integratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen gedurende de periode 1999-2000, omschrijft de inhoud van de in de vorige leden bedoelde inspanningen nader.

Art. 71.Tijdens de toepassingsperiode van deze overeenkomst zullen bijkomende inspanningen worden geleverd ten voordele van volgende specifieke categorieën van de "risicogroepen bouw" : - de personen die een opleiding door werken volgen in ondernemingen die tot de sociale economie behoren; - de langdurig werklozen die een basisopleiding bouw volgen.

De bepalingen van dit hoofdstuk stellen de algemene beginselen vast van de initiatieven die moeten worden genomen ten voordele van de in lid 1 bedoelde specifieke categorieën; deze beginselen worden uitgevoerd door de bepalingen van de in artikel 70, lid 3 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. Afdeling 1. - De initiatieven op het vlak van de sociale economie

Art. 72.De in toepassing van deze afdeling te ontwikkelen initiatieven hebben tot doel de overgang te stimuleren en te organiseren van personen die een opleiding of een inschakeling volgen in een project van de sociale economie, hierna "de stagiairs in opleiding of inschakeling" genoemd, naar een volledige beroepsopleiding van de bouwsector en naar de tewerkstelling in een in artikel 3 bedoelde onderneming.

Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid coördineert de initiatieven die aan het in lid 1 bepaalde objectief van overgang beantwoorden.

Art. 73.Bij het uitdenken en organiseren van de bij artikel 72 bedoelde overgangsinitiatieven, moet rekening worden gehouden met de verschillen in opleidings- of vooropleidingsniveau in de groepen van stagiairs in opleiding of inschakeling.

De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid bepaalt, rekening houdend met de in artikel 72 bepaalde doelstelling, de natuur van voormelde overgangsinitiatieven.

Art. 74.De in toepassing van deze afdeling georganiseerde overgangsinitiatieven zijn van toepassing op de stagiairs in opleiding of inschakeling in een organisme van de sociale economie dat een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid.

De in lid 1 bedoelde overeenkomst bepaalt met name de verplichtingen die de promotor van het project van de sociale economie heeft in het raam van zijn actieve medewerking aan de realisatie van het overgangsobjectief dat nagestreefd wordt door de samenwerkingsovereenkomst.

De in lid 1 bedoelde overeenkomst moet, op eenparig advies van het uitvoerend bureau van de bevoegde FVB-regio, worden goedgekeurd door de raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid. Afdeling 2. - Hulp bij de opleiding van de langdurig werklozen

Art. 75.De initiatieven die in toepassing van deze afdeling worden ontwikkeld, hebben tot doel de overgang van de bij artikel 76 bedoelde langdurig werklozen naar een tewerkstelling in een bij artikel 3 bedoelde onderneming, te bevorderen.

Art. 76.De bij de toepassing van deze afdeling bedoelde langdurig werklozen, zijn de werkzoekenden die ten minste 6 maanden werkloos zijn en die met vrucht een basisopleiding bouw van minstens 300 uur hebben gevolgd in een door het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid erkend opleidingscentrum.

Art. 77.Het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid kent het voormelde erkende opleidingscentrum een overgangspremie van 10 000 BEF toe per in artikel 76 bedoelde langdurig werkloze die wordt aangeworven in een bij artikel 3 bedoelde onderneming.

De bij artikel 70, lid 3 vermelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft de toekenningsmodaliteiten van de in lid 1 bedoelde overgangspremie nader.

Art. 78.De bij artikel 77 bedoelde overgangspremie is van toepassing vanaf 1 september 1999. HOOFDSTUK III. - De bevordering van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen en de reorganisatie van de initiatieven van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid op lokaal vlak Afdeling 1. - De nieuwe organisatie van de regionale cellen van het

Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid

Art. 79.De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid is, voor de uitvoering van de bij artikel 80, § 2 bedoelde nieuwe taken, belast met het hergroeperen van de regionale cellen van het fonds, hierna de "FVB-regio's" genoemd, in eenheden die over een uitgestrektere territoriale bevoegdheid beschikken.

Deze eenheden, hierna "de gehergroepeerde FVB-regio's" genoemd, waarvan het aantal wordt beslist door de raad van bestuur van het fonds, behouden de benaming FVB-regios en worden onder de verantwoordelijkheid van een regionale manager en een uitvoerend bureau gebracht. Dit bureau is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de patronale en syndicale organisaties van de bouwsector.

Art. 80.§ 1. De taken van de FVB-regio's worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen die er als volgt uitzien : - De samenwerking met het dagonderwijs met volledig leerplan; - De samenwerking in het raam van de organisatie en opvolging van het jongerenleerlingwezen, het bouwleerlingwezen en de peterschapsregeling. § 2. De taken van de gehergroepeerde FVB-regio's zijn eveneens in twee hoofdgroepen onderverdeeld die er als volgt uitzien : - De samenwerking in het kader van de toepassing van het opleidingskrediet en de opleidingsplanning; - De samenwerking voor de ontwikkeling van de sectorale initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw". § 3. De bij artikel 70, lid 3 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft nader de inhoud van de samenwerking in het kader van de initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw".

De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid bepaalt de inhoud van de andere bij de §§ 1 en 2 bedoelde groepen van taken. Hij kan eveneens een voorrangsregeling vaststellen in de uitvoering van de verschillende taken.

Art. 81.Naast de uitvoering van de hen in toepassing van artikel 80, § 2 toegewezen taken, spannen de gehergroepeerde FVB-regio's zich in het algemeen in voor de bevordering van de bouwopleidingen en om de beroepsoriëntatie van met name de jongeren naar de bouwsector te stimuleren.

De gehergroepeerde FVB-regio's spannen zich eveneens in, om de bijzonderheden van de plaatselijke arbeidsmarkt te analyseren en er de gevolgen uit te trekken voor de volbrenging van de bij lid 1 bedoelde algemene promotieactie. Afdeling 2. - De bevordering van de sectorale opleidings- en

tewerkstellingsregelingen

Art. 82.De lokale patronale en syndicale organisaties van de bouwsector werken mee aan de door de FVB-regio's de de gehergroepeerde FVB-regio's ontwikkelde initiatieven. Deze organisaties dienen met name, overeenkomstig de bepalingen van artikel 50, lid 2, de opleidingsplannen van de ondernemingen in.

De bij lid 1 bedoelde organisaties voeren eveneens specifieke informatieacties over de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen, met name ter attentie van hun leden.

Art. 83.De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid spreekt zich uit over het bedrag van de financiële middelen die kunnen worden toegekend voor de bij artikel 82 bedoelde samenwerkingen en specifieke acties. Deze raad bepaalt tevens de voorwaarden en toekenningsmodaliteiten van de financiële tussenkomsten aan de organisaties die deze samenwerkingen en specifieke acties opzetten. HOOFDSTUK IV. - De oprichting van een "bouwpool"

Art. 84.Een binnen het Paritair Comité voor het bouwbedrijf opgerichte werkgroep heeft als taak de opdrachten en werkingsregels vast te stellen van een op te richten paritaire cel, "bouwpool" genoemd.

De "bouwpool" moet de integratie en herintegratie van werkzoekenden die een bouwopleiding volgden, in de ondernemingen van de bouwsector vergemakkelijken.

De FVB-regio's, de gehergroepeerde FVB-regio's en de bij artikel 82 bedoelde beroepsorganisaties nemen deel aan de werking van de "bouwpool".

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 85.§ 1. De toepassing van de regeling arbeid-opleiding zoals bepaald bij afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 wordt verlengd tot 31 augustus 1999. § 2. De toepassing van de artikelen 88 tot 97 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997 wordt verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst. § 3. De collectieve arbeidsovereenkomst van 15 januari 1998 tot vaststelling van de procedure voor de goedkeuring van de toetredingsovereenkomsten en akten opgesteld ter uitvoering van de titel II, hoofdstuk II, afdeling 2 en titel III, hoofdstuk I, afdeling 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 januari 2001 (Belgisch Staatsblad van 11 april 2001) wordt verlengd tot 30 juni 2001.

Art. 86.De toepassing van de artikelen 99 tot 103 van de kaderovereenkomst van 15 mei 1997, zoals gewijzigd door dit artikel, wordt verlengd voor de looptijd van deze overeenkomst.

De bij lid 1 bedoelde artikelen van voormelde kaderovereenkomst worden als volgt gewijzigd : - paragraaf 2 van artikel 99 wordt geschrapt; - de in artikel 100 vermelde verwijzingen naar de artikelen "57 en 85" worden geschrapt; - Artikel 101 wordt vervangen door volgende bepaling : "De bij de artikelen 31, 2°, 42 en 48 van deze overeenkomst bedoelde voordelen mogen niet worden gecumuleerd met de premies die werden vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 betreffende de toekenning van een tewerkstellings- of een opleidingspremie aan de bouwwerkgevers en hun bouwvakarbeiders, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 tot organisatie van opleidings- en tewerkstellingsakkoorden in de bouw voor de jaren 1999-2000".

Art. 87.De arbeiders hebben geen recht op de premies die worden vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 betreffende de toekenning van een tewerkstellings- of een opleidingspremie aan de bouwwerkgevers en hun bouwvakarbeiders, voor de dagen van beroepsopleiding die worden georganiseerd in toepassing van de bij afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II van deze overeenkomst bedoelde opleidingsplanning.

Art. 88.De bij leden 2 en 3 van artikel 51 van deze overeenkomst vastgestelde voordelen kunnen niet worden toegekend aan de werkgevers die op het einde van het kwartaal waarvoor ze er de toepassing van vragen, schuldenaar zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" met inbegrip van de regeling van de getrouwheids- en weerverletzegels.

Art. 89.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en eindigt op 31 december 2000.

De bepaling van lid 1 doet geen afbreuk aan de toepassing van de bijzondere bepalingen van deze overeenkomst die de datum van inwerkingtreding van bepaalde hoofdstukken of afdelingen van deze overeenkomst uitstellen tot een latere datum dan 1 januari 1999.

De bepaling van lid 1 doet evenmin afbreuk aan de toepassing van de bijzondere bepalingen of overgangsbepalingen van deze overeenkomst of van de overeenkomsten die ze wijzigt, die de werking van deze overeenkomst of van de gewijzigde overeenkomsten verlengen tot na 31 december 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 mei 2004.

De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE

^