gepubliceerd op 03 juli 1998
Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 3, § 1, negende lid, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
5 MEI 1998. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 3, § 1, negende lid, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, inzonderheid op artikel 3, § 1, negende lid, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991;
Gelet op het protocol nr. 89/8 van 10 januari 1997 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 6 september 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister en Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De minimale rechten in elk der materies bedoeld in artikel 3, § 1, zevende lid, b), van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, zijn die welke bedoeld worden : 1° in de artikelen 1ter, 3, 4, 7, 8, 9 en 14 tot 36bis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;2° in de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;3° in de artikelen 12 tot 15 van het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de stand disponibiliteit van het rijkspersoneel of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;4° in de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;5° in de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's Lands algemeen bestuur of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;6° in de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;7° in de artikelen 1, 2, 3, 4, 7 en 8 van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen;8° in de bepalingen van het reglement van de Sociaal-Medische Rijksdienst betreffende het voorbehoedsverlof of elke andere bepaling die ze zou wijzigen, aanvullen of vervangen.
Art. 2.Het koninklijk besluit van 22 november 1991 houdende uitvoering van artikel 3, § 1, negende lid, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel wordt opgeheven.
Art. 3.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 mei 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT