Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 februari 2010
gepubliceerd op 15 februari 2010

Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2010003085
pub.
15/02/2010
prom.
05/02/2010
ELI
eli/besluit/2010/02/05/2010003085/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 FEBRUARI 2010. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, inzonderheid op artikel 17;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 19 januari 2010 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen wordt goedgekeurd.

Art. 2.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 31 maart 2010.

Gegeven te Brussel, 5 februari 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

Bijlage bij het koninklijk besluit van 5 februari 2010 Reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 19 januari 2010 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Gelet op de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, inzonderheid op artikel 17;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid artikel 64, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 maart 2003;

Gelet op het advies van de raad van toezicht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, Besluit : Afdeling 1. - Algemene bepaling, definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Dit reglement heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG.

Art. 2.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen;2° « CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen;3° « reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen » : het besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 17 oktober 2006 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen.

Art. 3.De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de betalingsinstellingen naar Belgisch recht. Afdeling 2. - Eigen vermogen

Art. 4.Het eigen vermogen van de betalingsinstelling moet steeds minstens gelijk zijn aan het bedrag van het aanvangskapitaal dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van de wet.

Art. 5.Als eigenvermogensbestanddelen worden de bestanddelen in aanmerking genomen die als dusdanig zijn gedefinieerd in artikelen II.1 en II.2 van het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen.

Hierbij wordt voor de bepaling van het eigen vermogen van de betalingsinstellingen de toepassing van artikel II.1, § 4, 1° tot 4°bis, 5°bis en 6° van het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen uitgebreid met de aldaar vermelde instrumenten en vorderingen die betrekking hebben op betalingsinstellingen.

Indien een betalingsinstelling andere activiteiten heeft dan deze zoals in Bijlage I van de wet (hybride karakter) worden de overeenkomstige elementen voor deze activiteiten niet in het eigen vermogen opgenomen.

Indien de CBFA voor een instelling overgaat tot het toepassen van een geconsolideerd toezicht, worden de artikelen II.4 en II.5 van het reglement eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen overeenkomstig van toepassing. Afdeling 3. - Solvabiliteitscoëfficiënten en -normen

Art. 6.§ 1. Het eigen vermogen van de betalingsinstelling moet steeds minstens gelijk zijn aan de solvabiliteitsvereisten zoals berekend volgens een van de in § 2 bepaalde methodes. De CBFA bepaalt de methode die door een betalingsinstelling mag worden toegepast na hierover overleg gepleegd te hebben met de betrokken betalingsinstelling. § 2.

Methode A Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag van ten minste 10 % van de algemene kosten van het voorgaande jaar. De CBFA mag deze vereiste aanpassen in geval van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de betalingsinstelling sinds het voorgaande jaar.

Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig boekjaar heeft uitgeoefend bedraagt het vereiste eigen vermogen 10 % van de algemene kosten waarin het bedrijfsplan voorziet, tenzij de CBFA een aanpassing van dit plan verlangt.

Voor de toepassing van deze methode omvatten de algemene kosten die aanmerking genomen worden : 1° diverse goederen en diensten;2° de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen;3° de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten;4° de andere bedrijfskosten, met uitzonderingen van de bedragen waarvan de betalingsinstelling aantoont dat zij rechtstreeks verband houden met het bedrijfsvolume. Voor betalingsinstellingen met een hybride karakter worden enkel de kosten die verband houden met de betalingsdiensten in aanmerking genomen.

Methode B Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag dat minstens gelijk is aan de som van volgende elementen, vermenigvuldigd met een schaalfactor k, als omschreven in paragraaf 3, waarbij het betalingsvolume een twaalfde is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betalingsinstelling het voorgaande jaar heeft verricht : a) 4,0 % van het deel van het betalingsvolume tot 5 miljoen EUR, plus b) 2,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 5 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR, plus c) 1 % van het deel van het betalingsvolume boven 10 miljoen EUR tot 100 miljoen EUR, plus d) 0,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 100 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR, plus e) 0,25 % van het deel van het betalingsvolume boven 250 miljoen EUR. Wanneer de betalingsinstelling op de dag van haar berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig boekjaar heeft uitgeoefend, wordt er in de berekening rekening gehouden met het totaal bedrag van de betalingstransacties waarin het bedrijfsplan voorziet, tenzij de CBFA een aanpassing van dit plan verlangt.

Methode C Het eigen vermogen van de betalingsinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator als omschreven onder a), vermenigvuldigd met een multiplicator als omschreven onder b), nogmaals vermenigvuldigd met een schaalfactor k, als omschreven in paragraaf 3. a) De relevante indicator is de som van het volgende : - rente-inkomsten; - rente-uitgaven; - ontvangen provisies en vergoedingen, en - overige bedrijfsopbrengsten.

Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht, kunnen de relevante indicator verlagen als de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onder het toezicht van de wet valt.

De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalf-maandelijkse waarneming aan het einde van het boekjaar.

De relevante indicator wordt berekend over het laatste boekjaar.

Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80 % van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen bedrijfsramingen worden gebruikt.

Wanneer de betalingsinstelling op de dag van haar berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig boekjaar heeft uitgeoefend, wordt er in de berekening rekening gehouden met de relevante indicator waarin het bedrijfsplan voorziet, tenzij de CBFA een aanpassing van dit plan verlangt. b) De multiplicator is : i) 10 % van het deel van de relevante indicator tot 2,5 miljoen EUR, ii) 8 % van het deel van de relevante indicator boven 2,5 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR, iii) 6 % van het deel van de relevante indicator boven 5 miljoen EUR tot 25 miljoen EUR, iv) 3 % van het deel van de relevante indicator boven 25 miljoen EUR tot 50 miljoen EUR, v) 1,5 % boven 50 miljoen EUR. § 3. De schaalfactor k die in methode B en methode C wordt gebruikt, is : a) 0,5 wanneer de betalingsinstelling alleen de in punt 6 van de in Bijlage I van de wet vermelde betalingsdienst verricht;b) 0,8 wanneer de betalingsinstelling een in punt 7 van de in Bijlage I van de wet vermelde betalingsdienst verricht;c) 1,0 wanneer de betalingsinstelling een in de punten 1 tot en met 5 van de in Bijlage I van de wet vermelde betalingsdienst verricht.

Art. 7.De CBFA kan, op basis van een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van de risicoverliesgegevens en het internecontrolesysteem van de betalingsinstelling, verlangen dat de betalingsinstelling een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het vereiste eigen vermogen zoals bepaald in artikel 6, of de betalingsinstelling toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het vereiste eigen vermogen zoals bepaald in artikel 6. Afdeling 4. - Overige bepalingen

Art. 8.Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2010.

Brussel, 19 januari 2010.

De Voorzitter, J.-P. SERVAIS Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 februari 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^