gepubliceerd op 01 november 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de coördinatie van de statuten van het "Gemeenschappelijk Fonds van de Textielverzorging"
4 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de coördinatie van de statuten van het "Gemeenschappelijk Fonds van de Textielverzorging" (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de coördinatie van de statuten van het "Gemeenschappelijk Fonds van de Textielverzorging".
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 septemnber 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999 Coördinatie van de statuten van het "Gemeenschappelijk Fonds van de Textielverzorging" (Overeenkomst geregistreerd op 9 juli 1999 onder het nummer 51305/CO/110) HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, doel en duur
Artikel 1.Ten einde de sociale vrede in de sector te verzekeren, wordt er een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genoemd "Gemeenschappelijk Fonds van de Textielverzorging".
Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is te Zellik (Asse) gevestigd.
Hij kan bij beslissing van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf overgebracht worden naar elke andere plaats in België.
Art. 3.Het fonds heeft tot doel : 1° aan de bij artikel 5, b) bedoelde werklieden aanvullende sociale toelagen toe te kennen, vormingspremies toe te kennen en acties te organiseren en te financieren voor de algemene en sociale vorming en opleiding van werknemers, zoals voorzien in het interprofessioneel akkoord 1995-1996;2° het innen van de bijdragen, nodig voor de werking van het fonds;3° de uitkering van de voordelen te verzekeren;4° de betaling waarborgen van alle verplichtingen voortvloeiend uit het volledig en halftijds conventioneel brugpensioen toegekend overeenkomstig de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij - en ontvettingsbedrijf, te weten : - de aanvullende vergoeding aan de genieters van het conventioneel brugpensioen en het conventioneel halftijds brugpensioen in de bedrijven die ressorteren onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf; - de bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage bestemd voor de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid (voorzien in de artikelen 141 en 142 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991); - de bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage voor de Rijksdienst voor pensioenen (ingevoerd door de programmawet van 22 december 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1989)); - de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, betreffende het conventioneel brugpensioen op 55 jaar in toepassing van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling (Belgisch Staatsblad van 22 april 1995). 5° de oprichting van een commissie voor vorming, beroepsinschakeling en tewerkstelling, het organiseren van vormings- en tewerkstellingsinitiatieven ten bate van de bij artikel 5, b) bedoelde werklieden;6° de betaling waarborgen van de aanvullende vergoeding verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende een aanvullende vergoeding ten voordele van oudere, ontslagen werknemers.
Art. 4.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995. Zij wordt gesloten voor onbepaalde duur en kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen met een opzegtermijn van 3 maanden, betekend bij aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf en aan de erin vertegenwoordigde organisaties.
Dit fonds neemt de rechten en plichten over, alsmede het actief en het passief zoals zij bestonden op 31 december 1990 van het gemeenschappelijk fonds, opgericht bij beslissing van het Nationaal Paritair Comité van het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf van 10 juli 1964 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 december 1964 en laatst gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 augustus 1989, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, tot wijziging van de statuten van het "Gemeenschappelijk Fonds om de sociale vooruitgang in de sectoren van het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf te bevorderen", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 augustus 1990. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 5.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn van toepassing : a) op de werkgevers die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor het was-serij-, ververij- en ontvettingsbedrijf;b) op de werklieden tewerkgesteld door de werkgevers bedoeld in a), die gedurende zes maand lid zijn van een werknemersorganisatie vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf en voorzover zij op de personeelslijst van de werkgevers bedoeld in a) voorkomen op 30 juni van het lopende jaar;c) op de werklieden en werksters die op 30 juni van het lopend jaar, uiterlijk sedert 1 juli van het voorgaande jaar, volledig en onvrijwillig werkloos waren, en die het jaar tevoren recht hebben gehad op de toelage van het fonds en het bewijs leveren dat zij laatst tewerkgesteld waren bij een onderneming ressorterend onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf;d) op de werklieden en werksters die op pensioen worden gesteld tussen 1 juli van het jaar voor hetwelk zij de voorwaarden vervullen van toekenning van de aanvullende sociale toelage en 30 juni van het lopende jaar;e) op de werkgevers die voldoen aan de voorwaarden van aanwerving en vorming van werknemers uit risicogroepen, bepaald in de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991), hoofdstuk XI, bepalingen betreffende het interprofessioneel akkoord en aan de richtlijnen van de beroepsopleidingscommissie;f) op de werkgevers die voldoen aan de voorwaarden van aanwerving en vorming van werknemers bedoeld in het interprofessioneel akkoord 1995-1996. HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden en modaliteiten van toekenning en van uitkering
Art. 6.1° De rechthebbenden kunnen jaarlijks, voor hun vakantiedagen, aanspraak maken op de bij dit artikel voorziene aanvullende sociale toelagen.
Zij worden van dit recht uitgesloten wanneer de sociale vrede wordt verstoord, voorzover deze uitsluiting door het paritair comité wordt uitgesproken. 2° Het bedrag van de aanvullende sociale toelage wordt vastgesteld op 3 950 BEF voor het jaar 1999 en op 4 450 BEF voor het jaar 2000 en wordt uitgekeerd volgens de modaliteiten vastgesteld door de beheerraad van het fonds aan de in artikel 5, b) bedoelde werklieden en werksters, voorzover zij op 30 juni van het betrokken jaar voorkomen op de lijst van het personeel van één van de in artikel 5, a) bedoelde werkgevers, evenals aan de in artikel 5, a), c) en d) bedoelde werklieden en werksters, volgens de in deze paragrafen bepaalde modaliteiten.
Art. 7.1° De aanvullende sociale toelage wordt jaarlijks door het fonds betaald op een door het fonds te bepalen tijdstip, na advies van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf. 2° Voor de toepassing van artikel 5, b) levert de werkgever aan al zijn werklieden, binnen de termijn bepaald door de raad van beheer van het fonds, een verklaring af op een formulier voorgeschreven en te zijner beschikking gesteld door het fonds.
Art. 8.In geen geval mag de uitbetaling van de aanvullende sociale toelage aan de werklieden afhankelijk worden gesteld van de storting van de bijdragen die de werkgever verschuldigd is. HOOFDSTUK IV. - Beheer
Art. 9.Het fonds wordt beheerd door een raad van beheer, paritair samengesteld uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Deze raad bestaat uit veertien leden, hetzij zeven werkgeversafgevaardigden en zeven werknemersafgevaardigden.
De leden van de raad van beheer worden aangewezen door het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf onder de effectieve of plaatsvervangende leden van dit comité.
Hun mandaat eindigt zohaast zij ophouden lid te zijn van het paritair comité. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het paritair comité, behorende tot dezelfde groep als het lid van wie het mandaat een einde nam.
Art. 10.Ieder jaar duidt de raad van beheer, in zijn midden, een voorzitter en twee ondervoorzitters aan.
Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap worden beurtelings uitgeoefend door een lid-werkgever en door een lid-werknemer.
De groep waartoe de voorzitter behoort wordt voor het eerste jaar bij loting aangewezen.
De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep der werknemers.
Art. 11.De raad van beheer vergadert op bijeenroeping van de voorzitter. De voorzitter is er toe gehouden tenminste ieder kwartaal en telkens wanneer twee leden van de beheerraad erom verzoeken, de raad bijeen te roepen.
De oproepingen vermelden de agenda. De verslagen worden gemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer, en ondertekend door degene die de vergadering heeft voorgezeten en door een beheerder van elke groep.
Uittreksels uit deze verslagen worden ondertekend door de voorzitter en door een beheerder van elke groep.
De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden.
De stemming is geldig indien zij minstens door drie leden van elke groep wordt uitgebracht en op voorwaarde dat het ter stemming voorgelegde punt duidelijk op de agenda van de oproepingsbrief der vergadering vermeld is.
Art. 12.De raad van beheer heeft tot opdracht het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen dewelke nodig blijken voor zijn goede werking. Het bezit de meest uitgebreide machten voor het beheer en het besturen van het fonds.
De raad van beheer treedt in rechte op uit naam van het fonds op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.
De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer van zijn leden overdragen.
Vooral de akten door de beheerraad beslist en andere dan die waarvoor de raad een bijzondere opdracht heeft gegeven, volstaat, opdat het fonds geldig vertegenwoordigd weze tegenover derden, de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één van elke groep, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken.
De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan ten opzichte der verbintenissen van het fonds geen enkele persoonlijke verplichting aan tengevolge van hun beheer. HOOFDSTUK V. - Financiering
Art. 13.Het fonds beschikt over de bijdragen verschuldigd door de in artikel 5, a) bedoelde werkgevers.
Art. 14.De werkgeversbijdrage wordt voor het jaar 1999 vastgesteld op : - 1,75 pct. van de lonen van de in de onderneming tewerkgestelde werklieden en werksters die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren waarvan : 1,00 pct. bestemd voor de werking van het gemeenschappelijk fonds; 0,25 pct. in uitvoering van artikel 3, 4° inzake brugpensioen; 0,40 pct. voor de personen die behoren tot de risicogroepen en de personen op wie een begeleidingsplan van toepassing is en voor andere vormings- en tewerkstellingsinitiatieven; 0,10 pct. bestemd voor de aanvullende vergoeding, verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende een aanvullende vergoeding ten voordele van oudere ontslagen werknemers.
De werkgeversbijdrage wordt voor het jaar 2000 vastgesteld op : - 1,75 pct. van de lonen van de in de onderneming tewerkgestelde werklieden en werksters die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren, waarvan : 1,00 pct. bestemd voor de werking van het gemeenschappelijk fonds; 0,25 pct. in uitvoering van artikel 3, 4° inzake brugpensioen; 0,40 pct. voor de personen die behoren tot de risicogroepen en de personen op wie een begeleidingsplan van toepassing is en voor andere vormings- en tewerkstellingsinitiatieven; 0,10 pct. bestemd voor de aanvullende vergoeding, verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende een aanvullende vergoeding ten voordele van oudere ontslagen werknemers.
Indien de werkgeversbijdrage van 0,25 pct. voor brugpensioen en van 0,10 pct. voor de aanvullende vergoeding, verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, niet volstaan om de uitgaven te dekken, wordt de werkgeversbijdrage verhoogd teneinde de uitgaven te dekken. Indien evenwel de reserves van het Gemeenschappelijk Fonds zouden stijgen boven een bepaalde drempel, beslist in de beheerraad van het Gemeenschappelijk Fonds, zullen de werkgevers bijdragen verminderd worden.
Indien evenwel de reserves van het gemeenschappelijk fonds zouden stijgen boven de drempel, beslist door de beheerraad van het gemeenschappelijk fonds, worden de werkgeverbijdragen verminderd.
Art. 15.De bijdragen worden door het fonds geïnd door bemiddeling van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Art. 16.De bijdragen zijn elk kwartaal door de werkgevers verschuldigd. De voor elk kwartaal verschuldigde sommen moeten door de werkgever gestort worden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid binnen de termijn bepaald voor de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen.
Art. 17.De geïnde bijdragen worden periodiek door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort op de girorekening van het fonds of op de bankrekening door de raad van beheer van het fonds aangeduid. HOOFDSTUK VI. - Begrotingen, rekeningen
Art. 18.Het dienstjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.
Art. 19.Elk jaar, ten laatste in de loop van de maand december, zal een begroting voor het volgend jaar ter goedkeuring voorgelegd worden aan het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf.
Art. 20.Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenkundig gebied voldoende omschreven te zijn.
De raad van beheer, alsmede de revisor of expert-boekhouder, aangeduid door het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, brengen jaarlijks ieder eens schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar.
De balans, samen met hoger bedoelde schriftelijke verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand april ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf voorgelegd te worden. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding, vereffening
Art. 21.Onverminderd de bepalingen van artikel 4 kan het fonds slechts vroeger ontbonden worden bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf.
Het paritair comité duidt de vereffenaars aan, bepaald hun machten en bezoldiging van stelt de bestemming vast die aan het vermogen gegeven wordt.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 september 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX