gepubliceerd op 16 oktober 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen, betreffende de loonvoorwaarden
4 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen, betreffende de loonvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen, betreffende de loonvoorwaarden.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 september 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 2001 Loonvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 29 juni 2001 onder het nummer 57690/CO/102.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen welke onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen ressorteren.
Met "werklieden" worden de werklieden en werksters bedoeld. HOOFDSTUK II. - Beroepenclassificatie
Art. 2.§ 1. Als "geschoolden" worden aangezien : de kanthouwers; de schietmeesters; de loshouwers van blokken of platen; de marmerbewerkers; de polijsters; de smeden; de mecaniciens; de lassers; de elektriciens; de bedieners van de breekmolens; de steenzagers-afwerkers, die volgens schets stenen op maat bewerken; de frezers met de machine, die de kwalificatie van steenhouwers hebben; de bedieners van schoppen of van bulldozers, wanneer het werktuig op rupsband gemonteerd is, die het minimum aan kennis bezitten om voor het normaal onderhoud ervan te zorgen. § 2. Als "geoefenden" worden aangezien : de carbozagers (franse draad); de draadzagers; de lemmetzagers; de kraanmannen; de liermachinisten, de brugmachinisten; de steendragers; de vrachtwagenbestuurders; de boorders van springkassen; de stenwickboorders; de brekers; de klievers; de aangestelden voor het laden van de breekmolen; de andere polijsters dan zij die in de categorie "geschoolden" zijn bepaald; de andere steenzagers dan zij die in de categorie "geschoolden" zijn bepaald; de andere frezers dan zij die in de categorie "geschoolden" zijn bepaald; de bedieners van schoppen en andere mechanische werktuigen die niet opgenomen zijn in de categorie "geschoolden"; de grondwerkers (voorbeelden : speurwerk, schoonmaken van kloven, enz.); de magazijniers, wanneer zij deze functie voortdurend en niet bij gelegenheid vervullen; de breekmolenbestuurders, voor zover zij verantwoordelijk zijn voor de werking of het vullen van de breekmolen; de helpers van de werklieden die een geschoold beroep uitoefenen (voorbeelden : helper kanthouwer, helper-smid, helper-mecanicien, enz.); de vrachtwagenbestuurders.
Als "geoefenden" worden aangezien : de werklieden die onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een geschoolde werkman werken, tot wanneer zij het niveau van geschooldheid bereiken waardoor zijzelf en op eigen verantwoordelijkheid de gewone arbeid kunnen uitvoeren die tot de uitoefening van een geschoold beroep behoort. § 3. Als "hulpwerklieden" worden aangezien : de werklieden die noch in de ene noch in de andere van de twee vermelde categorieën kunnen ingedeeld worden.
Art. 3.De werkman, die bij gelegenheid functies van een lagere categorie moet uitoefenen, behoudt zijn gewone loon.
De werkman die bij gelegenheid functies van een hogere categorie moet uitoefenen, bekomt hiervoor gedurende deze periode het ermede in verband staande loon, voorzover hij de arbeid waaraan hij tijdelijk is aangesteld normaal verricht. HOOFDSTUK III. - Lonen
Art. 4.Voor de werknemers die ten minste 19 jaar oud zijn, worden de bruto minimumuurlonen op 1 maart 2001, gekoppeld aan het spilindexcijfer 106,51 van de stabilisatiereeks 105,46 à 107,58 in een arbeidstijdregeling van 40 uren per week, vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De minimumlonen worden na één maand verhoogd met 5 pct., hetzij : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De periode van een maand kan worden verlengd en de verhoging met 5 pct. kan gespreid worden over een periode van maximaal 3 maanden, met het voorafgaand akkoord van de interprofessionele vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in de sector.
De minimumlonen worden na drie maanden tewerkstelling opnieuw onderzocht op basis van de beroepsbekwaamheid van de betrokkenen, rekening houdend met de lonen die in de onderneming voor dezelfde categorieën werklieden worden toegepast.
Art. 5.De op 31 december 2001 werkelijk betaalde lonen worden vanaf 1 januari 2002 met 0,050 EUR verhoogd.
De op 30 juni 2002 werkelijk betaalde lonen worden vanaf 1 juli 2002 met 0,050 EUR verhoogd.
Art. 6.Voor de werknemers die minder dan 19 jaar oud zijn, behalve voor de leerling-steenhouwers van minder dan 19 jaar, worden de minimumuurlonen vastgesteld op de volgende percentages, die van toepassing zijn op het loon van de werknemers van de categorie waartoe zij behoren, die ten minste 19 jaar oud zijn : van 18 jaar tot 18 1/2 jaar (uitgesloten) : 90 pct. van 18 1/2 jaar tot 19 jaar (uitgesloten) : 95 pct. voor de volle 19 jaar : 100 pct.
Art. 7.De werklieden die minder dan 19 jaar oud zijn die cursussen ter vervolmaking volgen in "Mechanica-Elektriciteit of Steenzagerij", of andere cursussen welke met hun beroepsbezigheden in verband staan, bekomen gedurende hoogstens vier jaar (duur van deze cursussen) een bijslag van 0,1815 EUR per uur aan het indexcijfer 106,51 maandelijks betaalbaar, voor zover zij de lessen die voorkomen op het lessenrooster van de nijverheidsschool, voor 80 pct. hebben gevolgd.
De betrokkenen bekomen deze bijslag niet voor elk jaar dat zij moeten overdoen.
Art. 8.De werklieden die minder dan 19 jaar oud zijn met dezelfde erkende geschiktheid en rendement als de werkman van dezelfde beroepencategorie, die ten minste 19 jaar oud is, hebben recht op hetzelfde loon als de werkman van ten minste 19 jaar oud van deze categorie.
Art. 9.Gedurende deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt er rekening gehouden met drie indexsprongen van 1 pct.
Moest er een vierde indexsprong gebeuren, zal deze vermeld zijn in de collectieve arbeidsovereenkomst te sluiten voor de jaren 2003-2004. HOOFDSTUK IV. - Arbeid in ploegendienst of met "verschoven arbeidstijdregeling"
Art. 10.Onverminderd de bepalingen van artikel 35 van de arbeidswet van 16 maart 1971 ontvangen de werklieden die in opeenvolgende ploegen werken vanaf 1 maart 2001 een premie van 0,3401 EUR per uur voor de arbeid verricht tussen 14 en 22 uur. De arbeid verricht tussen 22 en 6 uur geeft recht op een premie van 0,8079 EUR per uur. De arbeid verricht tussen 6 en 14 uur geeft recht op een premie van 0,2925 EUR per uur.
Wordt de arbeid bij gelegenheid verricht volgens een "verschoven arbeidstijdregeling" dan ontvangen de werklieden een premie van 0,4955 EUR per uur voor het werk verricht tussen 17 en 22 uur. De arbeid verricht tussen 22 en 6 uur geeft recht op een premie van 0,8079 EUR per uur.
Wordt de arbeid bij gelegenheid in ploegen verricht, dan ontvangen de werklieden een premie van 0,4955 EUR per uur voor de arbeid verricht tussen 14 en 22 uur. De arbeid verricht tussen 22 en 6 uur geeft recht op een premie van 0,8079 EUR per uur.
De premie voor de arbeid in ploegendienst of met "verschoven arbeidstijdregeling" verschilt van het eigenlijke loon en wordt als zodanig vermeld op de individuele rekening van de werkman. HOOFDSTUK V. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer der consumptieprijzen
Art. 11.De bij de artikelen 4, 5 en 6 bepaalde lonen en de bij de artikelen 7 en 10 vastgestelde bijslag en premies worden gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. 12.De bij het artikel 11 vermelde lonen, bijslag en premies schommelen naar omhoog of naar omlaag per schijf van 1 pct. van hun waarde voor elke wijziging van het indexcijfer met een gelijk percentage, waarbij het spilindexcijfer de grondslag is.
Wanneer de derde decimaal van deze berekening gelijk is aan of hoger dan vijf, wordt de tweede decimaal van de grens afgerond op de hogere eenheid. Wanneer zij lager is dan vijf, is zij te verwaarlozen.
Art. 13.Het eerste spilindexcijfer naar omhoog is vastgesteld op 107,58.
De opeenvolgende opwaartse spilindexcijfers zijn dus : 108,66 - 109,75 - 110,85...
Art. 14.De schommelingen van de bij artikel 12 bedoelde lonen, bijslagen en premies gaan in op de eerste dag van de volgende maand, zodra het indexcijfer één van de spilindexcijfers overschrijdt; die lonen, bijslagen en premies worden niet meer gewijzigd zolang geen nieuwe spil overschreden is. HOOFDSTUK VI. - Premie voor het feest van "Sinte Barbara"
Art. 15.De "Sinte Barbara" - premie wordt gelijkgesteld met de betaling van een wettelijke feestdag. Zij wordt uitbetaald aan de werklieden die de voorwaarden vervullen welke vereist zijn voor de betaling van een wettelijke feestdag. HOOFDSTUK VII. - Eindejaarspremie
Art. 16.Vanaf 1 januari 1997 wordt een eindejaarspremie toegekend die gelijk is aan 3,72 EUR per gewerkte dag, met inbegrip van de inhaalrustdagen en van maximum 10 dagen ziekte en van 10 dagen ongeschiktheid door een arbeidsongeval per jaar.
Het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen per jaar bedraagt 230, zodat het maximum bedrag van de premie 855,23 EUR zal zijn.
De gepensioneerde werklieden ontvangen de premie, rekening houdend met het aantal in de onderneming gedurende het jaar 2001 of 2002 gewerkte en gelijkgestelde dagen.
Met werkelijke arbeidsuren worden gelijkgesteld : 1. de uren besteedt aan het vervullen van vakbondsverplichtingen en betreffende : de aanwezigheid in het paritair comité officiel of officieus, of in verzoeningsvergadering; de uren studie, vakbondsopleiding en opleiding in de ondernemingsraden, beperkt tot 80 uren per jaar. 2. 10 werkloosheidsdagen wegens economische redenen en/of weerverlet. De werklieden die geen 19 jaar oud zijn, ontvangen deze premie volgens de degressieve bedragen vastgesteld in de loonschaal van de werklieden die minder dan 19 jaar oud zijn.
Het refertebedrag is het bedrag dat van kracht is op respectievelijk 31 december 2001 en 31 december 2002.
Art. 17.Voor de werkman, die tijdens het jaar in dienst van een werkgever treedt, wordt het bedrag van de premie berekend in verhouding tot het aantal gewerkte of gelijkgestelde dagen, zoals vooraf in de onderneming is bepaald.
Art. 18.Wanneer een werkman een onderneming die ressorteert onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen verlaat, om in een andere onderneming van dezelfde sector in de loop van het jaar te gaan werken, wordt de eindejaarspremie door elke werkgever betaald naar rata van het in zijn onderneming gewerkte en gelijkgestelde aantal dagen.
Voor de werknemer die in de loop van het jaar vrijwillig de onderneming verlaat om in een andere sector te gaan werken, wordt er over de toekenning van de eindejaarspremie onderhandeld tussen de onderneming en de vakbonden.
Art. 19.Bij afwijking van artikel 16, tweede lid van deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben de werklieden die in de loop van het jaar gepensioneerd, bruggepensioneerd of om economische redenen worden ontslagen, recht op een premie naar rato van het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen.
Art. 20.De eindejaarspremie wordt uiterlijk op 31 januari van het jaar daarop uitbetaald.
Er wordt wel een voorschot van 247,89 EUR netto betaald tegen 25 december van het lopende jaar.
Art. 21.In geval van betwisting betreffende de betaling van de eindejaarspremie zal er voor elk geval afzonderlijk een beroep worden gedaan op de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen, die zal optreden als bemiddelaar. HOOFDSTUK VIII. - Terugbetaling van de vervoerskosten
Art. 22.De werkgevers komen tegemoet in de vervoerskosten van de werklieden die van een eigen vervoermiddel gebruik maken.
Art. 23.Onverminderd de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19quinquies van 22 december 1992, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter van 5 maart 1991, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 mei 1991, ontvangen de werklieden, ongeacht het vervoermiddel dat zij gebruiken, een bedrag gelijk aan 75 pct. van de prijs van de treinkaart geldend als sociaal abonnement voor de afstand afgelegd langs de weg tussen de woonplaats en de werkplaats, dit overeenkomstig de van toepassing zijnde tabellen die gevoegd zijn bij het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage en het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.
Art. 24.De terugbetaling heeft minstens maandelijks plaats. HOOFDSTUK IX. - Arbeidsduur
Art. 25.De arbeidsduur wordt gehandhaafd op 38 uur per week. Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden met werkdagen gelijkgesteld, de feestdagen, de dagen kort verzuim, de dagen die aanleiding geven tot het gewaarborgd weekloon, de dagen die worden besteed aan vakbondsopleiding en sociale promotie, alsmede de recuperatiedagen.
In de ondernemingen waar er 40 uur per week wordt gewerkt, worden er 12 inhaalrustdagen toegekend. HOOFDSTUK X. - Toekenning van voordelen aan de georganiseerde werklieden
Art. 26.Vanaf 2001 verbinden de werkgevers zich ertoe om uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar aan de V.Z.W. "Sociaal Fonds voor de werklieden van het groefbedrijf" waarvan de zetel gevestigd is te Brussel, Hoogstraat 26-28, een bedrag te storten van 122,46 EUR per jaar en per werkman die op 31 december van het vorige jaar werkelijk is ingeschreven in het personeelsregister, alsmede voor de bruggepensioneerde werklieden.
Indien de werkman die op 31 december van het jaar is ingeschreven geen volledig jaar heeft gewerkt, wordt er prorata temporis een premie betaald, met een minimum van 6 maanden.
Indien de werknemer niet meer is ingeschreven op 31 december van het jaar, maar in de onderneming heeft gewerkt, zal de premie prorata temporis worden betaald.
Elke begonnen maand wordt beschouwd als een volledige maand.
Voor iedere werknemer die tijdens de referteperiode meer dan één jaar ziek is, stort de onderneming niet in het bovenvermelde fonds.
Met voormeld bedrag kan het sociaal fonds aan de werknemers een premie van 116,51 EUR toekennen.
Art. 27.De storting die per werkgever en onderneming geschiedt, is afhankelijk van de naleving van de voorwaarden betreffende de verzoenings- en opzeggingsprocedure in geval van stopzetting van de arbeid en zij wordt verricht wanneer noch collectief, noch individueel het werk in de onderneming wordt belemmerd.
Art. 28.Elke actie die tot gevolg heeft dat artikel 27 niet in acht wordt genomen, kan een vermindering met een vierde van de storting meebrengen; de beslissing van de werkgever wordt slechts genomen nadat er in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de vakorganisaties een onderzoek is verricht.
Art. 29.De premie wordt door toedoen van de V.Z.W. "Sociaal Fonds voor de werklieden van het groefbedrijf", Hoogstraat 26-28 te Brussel, aan de rechthebbenden betaald en door dit fonds prorata temporis verdeeld onder de georganiseerde werknemers die lid zijn van één van de vakorganisaties die deze overeenkomst hebben ondertekend.
Art. 30.De rekeningen van de V.Z.W. "Sociaal Fonds voor de werklieden van het groefbedrijf" worden één maal per jaar aan de vertegenwoordiger van de werkgevers voorgelegd terwijl de administratie van het mijnwezen eventueel de aangiften en de bijdragen der werkgevers controleert. HOOFDSTUK XI. - Beëindiging van de loopbaan
Art. 31.Voor de werknemers die 55 jaar en ouder zijn en die een medisch of ander probleem hebben, waardoor zij hun beroepsarbeid niet meer kunnen voortzetten en tengevolge hiervan door hun werkgever worden ontslagen, zal er, voor zover zij 20 jaar dienst hebben in de sector, 49,58 EUR per maand tot de leeftijd van 60 jaar worden toegekend in de vorm van een uitkering voor bestaanszekerheid.
Indien nodig kan er tussen de werkgever en de representatieve werknemersorganisaties een overleg plaatshebben.
In geval van geschil zal er een beroep worden gedaan op de voorzitter van het paritair subcomité, die zal optreden als bemiddelaar. HOOFDSTUK XII. - Uitkering in geval van werkloosheid wegens vorst, sneeuw of ijzel en/of om economische redenen
Art. 32.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 27 en 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden, ten laste van hun werkgever, recht op de betaling van een dagelijkse uitkering in geval van volledige of gedeeltelijke schorsing van de arbeid wegens vorst, sneeuw of ijzel en/of om economische redenen.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst beslist de werkgever, in overleg met de vakbondsafvaardiging, of bij gebrek hiervan, met de meerderheid van het personeel, over de opportuniteit van de volledige of gedeeltelijke arbeidsonderbreking om de in het 1ste lid van het vorige artikel opgesomde redenen, over de datum van deze arbeidsonderbreking en de datum van de volledige of gedeeltelijke schorsing van de arbeid.
Zo de beslissing omtrent de schorsing en de arbeid echter tijdens het weekend wordt genomen, wordt het personeel van deze beslissing in kennis gesteld door de Franstalige uitzending van het gesproken nieuws van de "Radio télévision belge de la Communauté française" (uitzending om 17 uur en/of 19 uur op de vooravond van de dag waarop de arbeid normaal wordt hervat, dit wil zeggen over het algemeen op zondag).
Art. 33.De beslissing omtrent de hervatting van de arbeid en de datum van de hervatting worden aan het personeel medegedeeld via de franstalige uitzending van het gesproken nieuws van de "Radio télévision belge de la Communauté française" (uitzending van 17 uur en/of 19 uur).
Art. 34.De oorzaken die niet afhankelijk zijn van de onderneming, zoals de gedeeltelijke of de totale stillegging van het vervoer, de schorsing van de arbeid bij leveranciers of kopers, kunnen geen aanleiding geven tot de betaling van de uitkering indien de werkgever, die enkel om deze vreemde redenen de arbeid moet staken, haar personeel uit dien hoofde de werkloosheid oplegt.
Art. 35.Ingeval dit nodig is en zonder dat hij hierop systematisch een beroep doet, heeft de werkgever de mogelijkheid de in artikel 1 bedoelde werknemers tewerk te stellen in een andere sector die niet afhankelijk is van het slechte weer en/of van economische redenen, en arbeid te laten verrichten die overeenkomt met hun bekwaamheid.
Art. 36.Het bedrag van de dagelijkse vergoeding wordt vastgesteld overeenkomstig de als bijlage opgenomen schalen.
Vanaf 1 maart 2001 wordt het dagelijks minimumbedrag op 6,94 EUR gebracht.
Vanaf 1 januari 2002 wordt het dagelijks minimumbedrag op 7,19 EUR gebracht.
Art. 37.De dagen die recht geven op de aldus vastgestelde uitkering zijn die welke worden vergoed bij toepassing van de werkloosheidsreglementering. De in deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde uitkering wordt ook toegekend, wanneer alle andere voorwaarden zijn vervuld aan de werklieden die zijn uitgesloten van de werkloosheidsuitkeringen, in de volgende gevallen : 1. wanneer zij niet voldoen aan de voorwaarden inzake wachttijd welke door de werklooheidsreglementering worden gesteld;2. wanneer zij de 65-jarige leeftijd hebben bereikt;3. wanneer te hunnen opzichte overeenkomstig de werkloosheidsreglementering een sanctie werd toegepast.
Art. 38.De bij artikel 1 bedoelde werklieden hebben recht op de betaling van de uitkering voor zover : a) zij zonder onderbreking in dienst van hun werkgever in dezelfde onderneming zijn gebleven gedurende ten minste één maand die aan de onderbreking van de arbeid in de onderneming onmiddellijk voorafgaat;b) zij in de onderneming niet méér dagen ongeoorloofd verzuimd hebben dan zij maanden aanwezigheid in de onderneming tellen, met maximaal negen dagen in de loop van de twaalf maanden welke aan de onderbreking wegens vorst, sneeuw of ijzel en/of economische redenen voorafgaan;c) zij vóór de datum van de uitbetaling van de uitkering hun arbeidsovereenkomst van werklieden niet hebben opgezegd of niet om dringende reden door hun werkgever zijn ontslagen;d) zij aan de werkgever het bewijs leveren van hun werkloosheid door ieder rechtsmiddel, met name door voorlegging van : hun controlekaart, die wordt opgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening; of van een getuigschrift van het plaatselijk priklokaal waaruit blijkt dat zij zich voor de controle hebben aangemeld tijdens de beschouwde periode.
Art. 39.De bij artikel 36 bedoelde daguitkering is alleen dan aan de in deze collectieve arbeidsovereenkomst beoogde werklieden verschuldigd, wanneer zij gedurende de uren die onmiddellijk aan de schorsing van de arbeid voorafgaan (bijvoorbeeld de vooravond) aanvaarden de doorgangs- en werkplaatsen vrij te maken zodat er kan worden voortgewerkt tot aan de door de werkgever bevolen schorsing.
Deze arbeid moet onder gewone voorwaarden van veiligheid voor de betrokkenen verricht worden.
Art. 40.De uitkering wordt niet toegekend voor de dagen slecht weer wegens vorst, sneeuw of ijzel en/of wegens economische werkloosheid tijdens periodes van staking of lock-out.
Art. 41.De uitkering wordt rechtstreeks aan de werkman betaald door de werkgever bij wie hij is tewerkgesteld.
De betaling van de uitkering gebeurt op de gewone dag van de uitbetaling voor de periode waarin de arbeid is geschorst of op een tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging overeen te komen datum. HOOFDSTUK XIII. - Duur van de tegemoetkoming
Art. 42.De uitkeringen vastgesteld in het hoofdstuk XII zijn verschuldigd tot maximaal 45 werkdagen in het stelsel van de vijfdaagse werkweek voor het dienstjaar 2001. Hetzelfde geldt voor 2002.
Vanaf 1 maart 2001, de als bijlage opgenomen schaal is opgesteld op basis van een dagelijks minimum bedrag van 6,94 EUR dat wordt verhoogd naar verhouding van het aantal personen ten laste en van het uurloon, tot een maximum bedrag van 10,41 EUR per dag.
Vanaf 1 januari 2002, de als bijlage opgenomen schaal is opgesteld op basis van een dagelijks minimum bedrag van 7,19 EUR dat wordt verhoogd naar verhouding van het aantal personen ten laste van het uurloon, tot een maximum bedrag van 10,66 EUR per dag.
Art. 43.Aangezien de arbeid in de groeven te lastig is zullen de bejaarde werklieden van meer dan 58 jaar bij voorrang werkloos worden gesteld voor economische redenen.
Zij zullen de dagelijkse uitkering voor bestaanszekerheid ontvangen, die op 6,94 EUR vastgesteld is vanaf 1 maart 2001 na de eerste 45 dagen en dit ten bedrage van 0,5 pct. van de loonsom. Het eventuele saldo van 0,5 pct. zal worden aangewend om de tewerkstelling van de jongeren te bevorderen.
Deze dagelijkse uitkering is vastgesteld op 7,19 EUR vanaf 1 januari 2002. HOOFDSTUK XIV. - Terugbetaling inzake opleiding
Art. 44.Er zal een jaarlijks bedrag van 49,58 EUR per werknemer in het sociaal fonds worden gestort, volgens de modaliteiten die inzake de premie aan de georganiseerden gelden. HOOFDSTUK XV. - Uitzendarbeid
Art. 45.De ondernemingen verbinden er zich toe alleen een beroep te doen op uitzendarbeid op basis van de wetgeving terzake.
Indien, na de periode van vijftien dagen indienstneming, de werkgever de uitzendkracht wenst te behouden, moet hij de goedkeuring verkrijgen van de in het huidige paritair subcomité vertegenwoordigde vakorganisaties. HOOFDSTUK XVI. - Afschaffing van de carensdag
Art. 46.Vanaf het jaar 1997 is de eerste dag van de eerste periode van ziekte in de loop van het jaar afgeschaft per semester. HOOFDSTUK XVII. - Tegemoetkoming in geval van langdurige ziekte
Art. 47.De werklieden die een anciënniteit van minstens 2 jaar tellen, genieten in geval van ziekte van minstens 30 opeenvolgende kalenderdagen, van een bijkomende uitkering van 74,37 EUR. HOOFDSTUK XVIII. - Brugpensioen
Art. 48.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, wordt het principe van de toepassing van een regeling van conventioneel brugpensioen volgens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 in deze sector aanvaard voor het werkend personeel dat voor deze formule opteert en tussen 1 januari 2001 en 31 december 2002 de leeftijd van 58 jaar bereikt.
Er zal een bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst over de toekenningsvoorwaarden van dit brugpensioen worden gesloten.
Art. 49.Ter aanvulling van wat is bepaald bij artikel 48, komen de partijen, ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000, overeen om voor een periode beperkt tot de jaren 2001 en 2002 de halftijds-brugpensioenleeftijd te verlagen tot 55 jaar ten voordele van de werknemers met een beroepsloopbaan van minstens 25 jaar.
Er zal een bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst over de toekenningsvoorwaarden van dit brugpensioen worden gesloten.
Art. 50.Het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de Paritaire Subcomités voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincies Luik en Namen en voor het bedrijf van de zandsteen- en kwartsietgroeven op het gehele grondgebied van het Rijk, uitgezonderd de kwartsietgroeven van de provincie Waals-Brabant" zal de brugpensioenen financeren.
De werkgevers verbinden hen deze financiering over te nemen in geval dat het fonds over de nodige financïele beschikbare middelen niet meer beschikt. HOOFDSTUK XIX. - Vorming van de jongeren
Art. 51.Het alternerend leren en werken zal worden bevorderd door : - de invoering van de industriële leerovereenkomst; - de invoering van werkopleidingovereenkomsten.
Er zal worden onderhandeld over kaderovereenkomsten, ondertekend door de gewestelijke secretarissen van de op het niveau van het paritair subcomité vertegenwoordigde interprofessionele organisaties en goedgekeurd door het paritair subcomité. HOOFDSTUK XX. - Tewerkstellingsbevorderende maatregelen
Art. 52.Overeenkomstig de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000, verbindt deze sector zich tot : a) de invoering van een recht op halftijds brugpensioen op 55 jaar;b) de invoering van flexibele uurroosters en beperking van de overuren. Voor deze twee maatregelen zullen kaderovereenkomsten worden opgesteld, ondertekend door de gewestelijke secretarissen van de interprofessionele organisaties vertegenwoordigd op het niveau van het paritair subcomité en goedgekeurd door dat subcomité. HOOFDSTUK XXI. - Opzeggingstermijnen
Art. 53.Bij afwijking van de bepalingen van artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op : 35 dagen indien het werklieden betreft die tussen 6 maanden en minder dan 5 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; 42 dagen indien het werklieden betreft die tussen 5 en minder dan 10 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; 56 dagen indien het werklieden betreft die tussen 10 en minder dan 15 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; 84 dagen indien het werklieden betreft die tussen 15 en minder dan 20 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; 112 dagen indien het werklieden betreft die meer dan 20 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld.
Voor de bruggepensioneerden, is er toepassing van de wettelijke opzeggingstermijnen. HOOFDSTUK XXII. - Waarborg van het globaal tewerkstellingsvolume
Art. 54.De werkgevers verbinden er zich toe tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst het globaal tewerkstellingsvolume te handhaven, op basis van de personeelssterkte op 31 december 2000.
In geval van problemen, zal er overleg met de vakbondsvrijgestelden gebeuren. HOOFDSTUK XXIII. - Overgangsmaatregelen
Art. 55.De artikelen of onderdelen ervan die in de eerste rij en de eerste en vierde kolom van de volgende rij(en) van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Voor de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf de dag van inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK XXIV. - Geldigheid
Art. 56.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002, behalve de hoofdstukken XII en XIII die treden buiten werking op 31 maart 2003.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 september 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld