Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 mei 1999
gepubliceerd op 29 mei 1999

Koninklijk besluit tot bepaling van de wijze van verdeling onder de Gewesten en de Gemeenschappen van de quotiteit die hen ten laste valt in bepaalde verkiezingsuitgaven, in de verschillende gevallen van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4 van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de Gewesten en Gemeenschappen

bron
diensten van de eerste minister, ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van financien
numac
1999000375
pub.
29/05/1999
prom.
04/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/04/1999000375/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van de wijze van verdeling onder de Gewesten en de Gemeenschappen van de quotiteit die hen ten laste valt in bepaalde verkiezingsuitgaven, in de verschillende gevallen van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4 van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de Gewesten en Gemeenschappen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de Gewesten en Gemeenschappen, bepaalt in zijn artikel 4, zoals het vervangen werd door de bijzondere wet van 18 december 1998, de quotiteit die ten laste valt van de Gewesten en de Gemeenschappen in de in het derde lid van dit artikel 4 opgesomde uitgavencategorieën, voor de verschillende gevallen van gelijktijdige verkiezingen waarin voorzien is, met name : - voor het geval van gelijktijdige verkiezingen met het oog op de vernieuwing van de federale Wetgevende Kamers en de Gewest- en Gemeenschapsraden (35 % van deze uitgaven zijn ten laste van de betrokken Gewesten en Gemeenschappen); - voor het geval van gelijktijdige verkiezingen met het oog op de vernieuwing van het Europees Parlement en de Gewest- en Gemeenschapsraden (50 % van deze uitgaven zijn ten laste van de betrokken Gewesten en Gemeenschappen); - voor het geval van gelijktijdige verkiezingen met het oog op de vernieuwing van de federale Wetgevende Kamers, het Europees Parlement en de Gewest- en Gemeenschapsraden (25 % van deze uitgaven zijn ten laste van de betrokken Gewesten en Gemeenschappen).

De betrokken uitgavencategorieën zijn de volgende : - het bedrag van de premie van de verzekering die door de Staat afgesloten wordt met het oog op de vergoeding van de lichamelijke letsels die de leden van de kiesbureaus in de uitoefening van hun ambt zouden kunnen oplopen; - de reiskosten voorgelegd door de kiezers die op de dag van de verkiezing niet meer verblijven in de gemeente waar zij ingeschreven zijn in die hoedanigheid (die kosten worden hen terugbetaald ten laste van de Staat, volgens de modaliteiten bepaald door het koninklijk besluit van 27 augustus 1982); - het presentiegeld en de reiskostenvergoeding waarop de leden van de kiesbureaus aanspraak kunnen maken (deze uitgaven vallen eveneens ten laste van de Staat).

Het voormelde artikel 4 bepaalt in zijn zesde lid dat de quotiteit die ten laste valt van de Gewesten en Gemeenschappen in die uitgaven verdeeld wordt onder deze overheden, naar rato van het aantal kiezers, overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning.

Een koninklijk besluit van 3 april 1995, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 april 1995, heeft deze modaliteiten bepaald met het oog op de verkiezingen die plaatsvonden op 21 mei 1995 voor de federale Wetgevende Kamers en de Gewest- en Gemeenschapsraden.

Het ontwerp van besluit zoals het werd voorgelegd aan het advies van de Raad van State, strekte ertoe deze modaliteiten te bepalen volgens analoge regels, met het oog op de gelijktijdige verkiezingen die zullen plaatsvinden op 13 juni eerstkomende voor de federale Wetgevende Kamers, het Europees Parlement en de Gewest- en Gemeenschapsraden.

De Raad van State merkte in zijn advies op dat het opportuun zou zijn deze modaliteiten in één enkel besluit te bepalen, dat toepasbaar is op alle (hierboven opgesomde) hypothesen van gelijktijdige verkiezingen waarin de voormelde bijzondere wet van 16 juli 1993 voorziet.

Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, houdt rekening met deze opmerking en heft bijgevolg het voormelde koninklijk besluit van 3 april 1995 op.

Zoals de Raad van State gevraagd heeft, bepaalt het ontworpen artikel 1, § 2 bovendien wat er onder de (in § 1 van hetzelfde artikel gebruikte) woorden "kiezers van het hele Rijk" verstaan moet worden.

Dit begrip omvat de in het buitenland gevestigde Belgen die ingeschreven zijn op de kiezerslijst bedoeld in artikel 11, § 2, van het Kieswetboek, zoals het hersteld is door de wet van 18 december 1998, evenals de niet-Belgische burgers van de Europese Unie die in België verblijven en die ingeschreven zijn op de kiezerslijst overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement. Het omvat echter niet de Belgen die op het grondgebied van een andere Lid-Staat van de Europese Unie verblijven en die een aanvraag hebben ingediend om toegelaten te worden per briefwisseling te stemmen op lijsten van Belgische kandidaten voor de verkiezing van het Europees Parlement. De lijst van deze kiezers wordt immers opgesteld door een speciaal bureau dat opgericht is binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken (cf. art. 13 van de voormelde wet van 23 maart 1989), terwijl de bepalingen van het ontworpen besluit verwijzen naar het begrip van kiezers die in die hoedanigheid ingeschreven zijn in de gemeenten van het Rijk, op de lijst die opgesteld is met het oog op de verkiezingen door het college van burgemeester en schepenen.

Bovendien werd de voorgestelde tekst aangepast aan de vormelijke opmerkingen die de Raad van State gemaakt heeft.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 4 maart 1999 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot bepaling van de wijze van verdeling onder de Gewesten en de Gemeenschappen, in geval van gelijktijdige verkiezingen voor de federale Wetgevende Kamers, het Europees Parlement en de Gewest- en Gemeenschapsraden, van de te hunnen laste vallende quotiteit van bepaalde verkiezingsuitgaven", heeft op 24 maart 1999 het volgende advies gegeven : Algemene opmerking Artikel 4, zesde lid, van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de gewesten en de gemeenschappen bepaalt dat de Koning de nadere regels vastlegt volgens welke bepaalde ten laste van de gemeenschappen en gewesten vallende verkiezingsuitgaven onder die overheden verdeeld worden, in drie gevallen van gelijktijdige verkiezingen : - vernieuwing van de wetgevende Kamers en de Gewest- en gemeenschapsraden (artikel 4, derde lid); - vernieuwing van het Europees Parlement en van de Gewest- en gemeenschapsraden (artikel 4, vierde lid); - vernieuwing van de wetgevende Kamers, van het Europees Parlement en van de gewest- en gemeenschapsraden (artikel 4, vijfde lid).

De ten laste van de gemeenschappen en gewesten vallende quotiteit van de verkiezingsuitgaven bedoeld bij de bijzondere wet (verzekeringspremies ter vergoeding van de lichamelijke letsels die de leden van de kiesbureaus in de uitoefening van hun ambt hebben opgelopen) bedraagt in de drie voormelde gevallen respectievelijk 35, 50 en 25 pct.

Het ontworpen besluit regelt de wijze van verdeling van die uitgaven onder de gemeenschappen en gewesten alleen voor het in artikel 4, vijfde lid, bepaalde geval.

Een koninklijk besluit van 3 april 1995 bepaalt deze wijze van verdeling voor het in artikel 4, derde lid, bepaalde geval.

De in het onderhavige ontwerp bepaalde regels zijn dezelfde als die van het koninklijk besluit van 3 april 1995. Alleen de percentages, waarvan de oorsprong ligt in de bijzondere wet, zijn verschillend.

Die gelijkheid is een noodzaak : het zou onbegrijpelijk zijn dat de wijze van verdeling, onder de gemeenschappen en de gewesten, van het aandeel dat te hunnen laste valt, verschillend zou zijn in elk van de drie gevallen van gelijktijdige verkiezingen.

Het verdient aanbeveling die wijzen van verdeling vast te leggen in een afzonderlijk besluit, dat in alle in de bijzondere wet beoogde gevallen van gelijktijdige verkiezingen van toepassing zou zijn.

Indien het ontworpen besluit als dusdanig zou worden vastgesteld, zou alleen het geval van gelijktijdige verkiezingen voor het Europees Parlement en voor de Gewest- en gemeenschapsraden niet geregeld zijn, terwijl precies die gelijktijdigheid niet toevallig is, maar voortvloeit uit artikel 117, tweede lid, van de Grondwet.

Bijzondere opmerkingen Opschrift De volgende tekst wordt voorgesteld : « Koninklijk besluit van... tot bepaling van de wijze van verdeling van bepaalde verkiezingsuitgaven onder de gewesten en de gemeenschappen, in geval van gelijktijdige verkiezingen voor de vernieuwing van de wetgevende Kamers, het Europees Parlement en de gewest- en gemeenschapsraden.

Aanhef De considerans is overbodig en dient te vervallen.

Dispositief Artikel 1 1. Niettegenstaande in de aanhef de rechtsgrond van het ontwerp van besluit geciteerd is, dient het volledige opschrift ervan in het dispositief te worden vermeld.2. Onder voorbehoud van de algemene opmerking dient er te worden op gewezen dat het in deze bepaling beoogde geval betrekking heeft op de gelijktijdige verkiezingen voor de wetgevende Kamers, het Europees Parlement en de gewest- en gemeenschapsraden, namelijk het geval waarin artikel 4, vijfde lid, van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de gewesten en de gemeenschappen voorziet (1). De woorden "kiezers van het hele Rijk" zijn overigens dubbelzinnig.

De vraag rijst of de steller van het ontwerp daaronder eveneens verstaat : 1° de Belgen die zich daadwerkelijk in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap gevestigd hebben en niet te kennen hebben gegeven dat ze in de Staat waar ze verblijven hun kiesrecht wensen uit te oefenen;2° de onderdanen van de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschap die te kennen hebben gegeven dat ze hun kiesrecht in België wensen uit te oefenen.3. Het tweede lid bepaalt : "Het saldo van die uitgaven wordt door de Staat ten laste genomen". Deze bepaling heeft niets te maken met de wijze van verdeling, onder de gemeenschappen en gewesten, van de verkiezingsuitgaven die te hunnen laste vallen. Ze dient derhalve te vervallen (2).

Artikel 1 dient te worden aangepast, waarbij met die opmerkingen rekening wordt gehouden.

Artikelen 2 en 3 De artikelen 2 en 3 van het ontwerp worden bij voorkeur omgewisseld om in de eerste plaats het algemene beginsel aan te geven dat de Staat de bewuste uitgaven rechtstreeks terugvordert; een uitzondering op dit beginsel is het aanrekenen, door de Post, van het presentiegeld van de leden van de kiesbureaus en de kosten die verbonden zijn aan de betaling ervan.

De kamer was samengesteld uit : de heren : J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter;

Y. Kreins, P. Quertainmont, staatsraden;

F. Delperee, J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. J. Gielissen, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer. L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer B. Rongvaux,adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.

De griffier, J. Gielissen.

De eerste voorzitter, J.-J. Stryckmans.

Nota's (1) De vermelding ervan in het opschrift is niet voldoende, omdat een opschrift geen regelgevende kracht heeft.(2) In dit verband bepaalt artikel 130, tweede lid, van het Kieswetboek, vervangen bij de (gewone) wet van 16 juli 1993 : "Indien de verkiezingen voor de Wetgevende Kamers tegelijkertijd met de verkiezingen voor de Gemeenschaps- en Gewestraad plaatsvinden, worden de in de 2° tot 4° van het vorige lid bedoelde uitgaven (dezelfde categorieën van uitgaven als die welke bedoeld zijn in artikel 4, derde lid, van de bijzondere wet van 16 juli 1993) naar rato van 65 % ten laste genomen door de Staat ». Evenzo bepaalt artikel 27, tweede lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement, eveneens vervangen bij de gewone wet van 16 juli 1993, het volgende : « De in artikel 130, eerste lid, 2° tot 4°, van het Kieswetboek bedoelde uitgaven zijn ten laste van de Staat. Wanneer de verkiezing van het Europees Parlement evenwel samenvalt met die voor de Gewest- en Gemeenschapsraden, zijn deze uitgaven voor de helft ten laste van de Staat. ».

Geen enkele wetsbepaling regelt specifiek het door de Staat ten laste genomen aandeel in geval van dubbele gelijktijdigheid; noch het Kieswetboek, noch de wet van 23 maart 1989 zijn, om met dat beoogde geval rekening te houden, immers gewijzigd naar aanleiding van de in de bijzondere wet van 16 juli 1993 door de bijzondere wet van 18 december 1998 aangebrachte wijziging.

4 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van de wijze van verdeling onder de Gewesten en de Gemeenschappen van de quotiteit die hen ten laste valt in bepaalde verkiezingsuitgaven, in de verschillende gevallen van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4 van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de Gewesten en Gemeenschappen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de Gewesten en de Gemeenschappen, inzonderheid op artikel 4, derde, vierde, vijfde en zesde lid, vervangen bij de wet van 18 december 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. In het geval van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4, derde lid, van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de Gewesten en Gemeenschappen, wordt de quotiteit die ten laste valt van deze overheden in de uitgavencategorieën die erin opgesomd worden, op de volgende manier verdeeld onder deze Gewesten en Gemeenschappen : 1° het Vlaamse Gewest neemt 35 % ten laste van het bedrag dat wordt verkregen door de totale uitgaven van iedere categorie te vermenigvuldigen met het quotiënt van de deling van het aantal kiezers dat ingeschreven is in de gemeenten die tot het Vlaamse Gewest behoren, door het aantal kiezers van het hele Rijk;2° het Waalse Gewest neemt enerzijds 35 % ten laste van het bedrag dat wordt verkregen door de totale uitgaven van iedere categorie te vermenigvuldigen met het quotiënt van de deling van het aantal kiezers dat ingeschreven is in de gemeenten die tot het Waalse Gewest behoren, waarvan het aantal kiezers wordt afgetrokken dat ingeschreven is in de gemeenten die tot het Duitse taalgebied behoren, door het aantal kiezers van het hele Rijk en anderzijds 17,5 % van het bedrag dat wordt verkregen door de totale uitgaven van iedere categorie te vermenigvuldigen met het quotiënt van de deling van het aantal kiezers dat ingeschreven is in de gemeenten die tot het Duitse taalgebied behoren, door het aantal kiezers van het hele Rijk;3° het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest neemt 35 % ten laste van het bedrag dat wordt verkregen door de totale uitgaven van iedere categorie te vermenigvuldigen met het quotiënt van de deling van het aantal kiezers dat ingeschreven is in de gemeenten die tot het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest behoren, door het aantal kiezers van het hele Rijk;4° de Duitstalige Gemeenschap neemt 17,5 % ten laste van het bedrag dat wordt verkregen door de totale uitgaven van iedere categorie te vermenigvuldigen met het quotiënt van de deling van het aantal kiezers dat ingeschreven is in de gemeenten die tot het Duitse taalgebied behoren, door het aantal kiezers van het hele Rijk. In het geval van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4, vierde lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt de quotiteit die ten laste valt van de Gewesten en de Gemeenschappen in de in het derde lid van hetzelfde artikel opgesomde uitgavencategorieën, verdeeld onder deze Gewesten en Gemeenschappen op de manier zoals beschreven in het eerste lid van deze paragraaf, onder voorbehoud dat de percentages 35 % en 17,5 % telkens vervangen worden door respectievelijk 50 % en 25 %.

In het geval van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4, vijfde lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt de quotiteit die ten laste valt van de Gewesten en de Gemeenschappen in de in het derde lid van hetzelfde artikel opgesomde uitgavencategorieën, verdeeld onder deze Gewesten en Gemeenschappen op de manier zoals beschreven in het eerste lid van deze paragraaf, onder voorbehoud dat de percentages 35 % en 17,5 % telkens vervangen worden door respectievelijk 25 % en 12,5 %. § 2. Voor de toepassing van § 1, dient onder "kiezers van het hele Rijk", het totaal aantal kiezers verstaan te worden die in die hoedanigheid ingeschreven zijn op de kiezerslijst die opgesteld is door het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente met het oog op de verkiezingen, met inbegrip van : 1° de in het buitenland gevestigde Belgen die ingeschreven zijn op de in artikel 11, § 2, van het Kieswetboek bedoelde kiezerslijst, voor de gevallen van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4, derde en vijfde lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 juli 1993;2° de niet-Belgische burgers van de Europese unie die in België verblijven en die ingeschreven zijn op de kiezerslijst, overeenkomstig artikel 3, tweede lid, tweede zin, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement, voor de gevallen van gelijktijdige verkiezingen, voorzien in artikel 4, vierde en vijfde lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 juli 1993.

Art. 2.De uitgavencategorieën bedoeld in artikel 4, derde lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 juli 1993, met uitzondering van die welke bedoeld wordt in artikel 3 van dit besluit, zijn na afloop van de verkiezingen het voorwerp van schuldvorderingen van Onze Minister van Binnenlandse Zaken aan de betrokken gewest- en gemeenschapsoverheden.

Art. 3.Het presentiegeld van de leden van de kiesbureaus en de kosten die verbonden zijn aan de betaling ervan worden door de Post rechtstreeks aan de betrokken overheden gefactureerd, met inachtneming van de in artikel 1 vastgestelde verdeelsleutel.

Art. 4.Het koninklijk besluit van 3 april 1995 tot bepaling van de wijze van verdeling onder de Gewesten en de Gemeenschappen van de te hunnen laste vallende quotiteit van de verkiezingsuitgaven in geval van gelijktijdige verkiezingen voor de federale Kamers en de Gemeenschaps- en Gewestraden, wordt opgeheven.

Art. 5.Onze Eerste Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

^