gepubliceerd op 14 september 2004
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de vormingsinitiatieven
4 JULI 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de vormingsinitiatieven (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de vormingsinitiatieven.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 juli 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 april 2003 Vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 28 mei 2003 onder het nummer 66366/CO/120) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen en op alle erin tewerkgestelde arbeiders en arbeidsters (ook werklieden genoemd) die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de N.V. Celanese en de ondernemingen en de erin tewerkgestelde werklieden die onder de bevoegdheid vallen van het Paritaire Subcomité voor de textielnijverheid Verviers (PSC 120.01), voor het vlas (PSC 120.02) en voor de jute (PSC 120.03). HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in het raam van het interprofessioneel akkoord van 17 januari 2003 voor de jaren 2003 en 2004, met het oog op een aantal vormingsinitiatieven.
In het bijzonder bepaalt de huidige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 10 april 2003 in het Paritair Comité van de textielnijverheid en het breiwerk. HOOFDSTUK III. - Cobot en Cefret
Art. 3.COBOT en CEFRET blijven de motor van het opleidings- en vormingsgebeuren in de sector. De opleidingsprojecten die door COBOT en CEFRET worden uitgevoerd, worden voorafgaandelijk goedgekeurd in het directiecomité van deze centra. HOOFDSTUK IV. - Patronale bijdrage
Art. 4.Zoals voorzien in hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - artikel 14, 1e alinea van de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 10 april 2003 in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, zijn de werkgevers voor de jaren 2003 en 2004, aan het "Waarborg- en Sociaal fonds van de textiel- en breigoednijverheid", een bijkomende inspanning van 0,10 pct. verschuldigd, berekend op grond van het volledig loon van hun arbeid(st)ers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981).
Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het "Waarborg- en Sociaal fonds van de textielnijverheid en het breiwerk" geïnd en op de sectie "Opleiding" gestort.
Aldus levert de sector haar aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden. HOOFDSTUK V. - Opleidingsplannen
Art. 5.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 zullen gerealiseerd worden; - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken arbeid(st)ers en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming. Eventueel kunnen in het kader van de opleidingsinspanningen voor werkzoekenden financiële stimuli voorzien worden; - Alle mogelijke opleidingen komen hiervoor in aanmerking. Het betreft zowel interne opleidingen als externe opleidingen en zowel de opleidingen die de onderneming zelf organiseert en uitvoert (cfr. training "on the job") als die waarvoor zij beroep doet op externe opleidingsaanbieders. Ook de opleidingen die betrekking hebben op de thema's veiligheid, gezondheid en milieu en die al dan niet door de reglementering ter zake zijn opgelegd, kunnen in aanmerking komen voor opname in het opleidingsplan en het trekkingsrecht; - Het opleidingsplan moet tegemoetkomen aan de opleidingsbehoeften van de werkgever en de arbeid(st)ers; - Voor het opleidingsplan kan beroep gedaan worden op COBOT en CEFRET; - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité; - Het opleidingsplan moet door voormeld orgaan besproken, goedgekeurd en opgevolgd worden. In de regionale contactcomités gebeurt de opvolging aan de hand van de nodige documenten, voorgelegd door de betrokken onderneming. Indien het regionaal contactcomité, door onvoldoende informatie, haar opdracht niet kan uitvoeren, kunnen de vakbonden een beroep doen op de syndicale techniekers, overeenkomstig de geëigende procedure in de textiel- en breigoedsector; - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt in het voormeld orgaan, kan de werkgever het voorleggen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het paritair comité. Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen. HOOFDSTUK VI. - Trekkingsrecht
Art. 5.De onderneming die haar arbeid(st)ers en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het kader van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 5 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het "Waarborg- en Sociaal Fonds van de textiel- en breigoednijverheid".
Het trekkingsrecht kan uitgeoegend worden onder de volgende voorwaarden : - De onderneming moet haar aanvraag voor de toekenning van het trekkingsrecht indienen bij het waarborg- en sociaal fonds. Daartoe stuurt zij uiterlijk op 15 december 2003 per aangetekende brief een exemplaar van het goedgekeurde opleidingsplan naar het fonds; - Het trekkingsrecht beloopt per onderneming en per kalenderjaar maximaal 0,10 pct. van de loonmassa van de arbeid(st)ers van de onderneming; - Alleen de kosten voor vorming, zoals bedoeld in artikel 7 hierna, die gerealiseerd werd in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan komen in aanmerking voor het trekkingsrecht; - De uitbetaling van het trekkingsrecht gebeurt na bewijs van de gedane kosten. Het volstaat dat de onderneming de gedane kosten bewijst ten belope van het trekkingsrecht; - Het bewijs van de gedane kosten voor 2003 dient uiterlijk op 31 maart 2004 bij het waarborg- en sociaal fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2004 dient uiterlijk op 31 maart 2005 bij het waarborg- en sociaal fonds ingediend te worden; - Een afschrift van het bewijs van de gedane kosten wordt overgemaakt aan de leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité.
Art. 7.De kosten die in aanmerking genomen worden voor het trekkingsrecht zijn alleen de kosten die verband houden met de opleidingen, voorzien in het opleidingsplan, zoals bedoeld in artikel 5 hierboven. HOOFDSTUK VII. - Eindbepalingen
Art. 8.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.
Art. 9.Indien het volgen van een opleiding door een arbeid(st)er, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken arbeid(st)er bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.
Art. 10.Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2003 en is gesloten voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004.
De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE