gepubliceerd op 27 februari 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat en tot opheffing van het koninklijk besluit van 23 juli 1973 houdende tijdelijke maatregelen ten gunste van sommige leden van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat
4 FEBRUARI 1998. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat en tot opheffing van het koninklijk besluit van 23 juli 1973 houdende tijdelijke maatregelen ten gunste van sommige leden van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, inzonderheid op artikel 5, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1981, 19 november 1991 en 30 mei 1994, op artikel 6bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, op artikel 7, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1988 en 30 mei 1994, op artikel 9, op artikel 12bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1976, op artikel 13, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1981 en 30 mei 1994, op artikel 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, op artikel 16, opgeheven bij het koninklijk besluit nr. 121 van 30 december 1982 en opnieuw opgenomen bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, op artikel 18, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, op artikel 20, op artikel 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991 en op artikel 25;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 januari 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 21 april 1997;
Gelet op het protocol nr. 73/1 van 15 september 1997 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989;
Overwegende dat de algemene weddeherziening voor het personeel van de federale besturen beëindigd is;
Overwegende dat, als logisch gevolg daarvan, een gelijkaardige hervorming voor het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat dient te worden doorgevoerd;
Overwegende dat, met het oog op de gelijke behandeling, deze hervorming moet worden doorgevoerd met terugwerkende kracht op 1 juni 1994;
Overwegende dat bovendien zonder uitstel de problemen dienen te worden geregeld die voor het Nederlandstalige personeel rijzen wegens de afschaffing van bepaalde academische graden binnen het universitaire onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;
Overwegende dat bovendien wegens deze problematiek overgangsmaatregelen moeten genomen worden en dat die terugwerkende kracht moeten hebben op 1 februari 1992;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I - Organieke bepalingen
Artikel 1.Artikel 5, tweede lid, 2°, a) van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1981, 19 november 1991 en 30 mei 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) de Staat, een Gemeenschap, een Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, één van de Gemeenschapscommissies van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, een internationale instelling of organisme erkend door een van de eerder genoemde overheden of een buitenlandse Staat waarmee de Staat of één van de Gemeenschappen een cultureel akkoord heeft gesloten; ».
Art. 2.Artikel 6bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 19 november 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 6bis.De commissie wordt aangevuld met drie prominente wetenschapslui van wie ten minste twee lid zijn van het onderwijzend personeel van een universiteit of van een daarmee gelijkgestelde instelling en niet tot de inrichting behoren, telkens de commissie zich moet uitspreken over het in de artikelen 11, 2°, 13, 2° en 14, 1°, bedoelde bewijs.
Deze prominenten moeten tot dezelfde taalrol behoren als de ambtenaar.
Ze worden aangewezen door de voorzitter van de commissie en moeten speciaal bevoegd zijn voor de tak van de wetenschap die verband houdt met het ambt.
Daartoe pleegt de voorzitter, behalve in speciaal gemotiveerde gevallen, overleg met het faculteitsbestuur van ten minste twee verschillende universitaire instellingen die evenwel onder dezelfde Gemeenschap ressorteren.
Ten minste twee van die prominenten moeten lid zijn van het onderwijzend personeel, terwijl de derde in speciaal gemotiveerde gevallen een bevoegd prominent wetenschapper mag zijn. Ze moeten tot dezelfde taalrol behoren als de ambtenaar.
Behoudens speciaal gemotiveerde afwijking, behoren de aangewezen prominenten tot andere universitaire instellingen dan die waartoe de drie in artikel 6, § 1, 2°, b), bedoelde prominente wetenschapslui behoren ».
Art. 3.Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1988 en 30 mei 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 7.§ 1. De leden van het wetenschappelijk personeel worden in de rang A aangeworven in een betrekking van het wetenschappelijk personeel.
Onverminderd de bepalingen betreffende de controle op de lichamelijke geschiktheid, kan niemand worden aangeworven indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Belg zijn indien de uit te oefenen betrekking al dan niet rechtstreeks deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en werkzaamheden omvat strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat, ofwel, in de overige gevallen, Belg zijn of burger van de Europese Unie;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;4° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;5° de leeftijd van 50 jaar niet bereikt hebben;6° houder zijn van een einddiploma dat na ten minste vier jaar studie is uitgereikt door een universiteit of door een van de instellingen die ermede gelijkgesteld zijn door één van de Gemeenschappen of door een examencommissie die voor het toekennen van de academische graden door de Staat of één van de Gemeenschappen is ingesteld;7° de eventueel door de commissie vastgestelde speciale wetenschappelijke geschiktheid bezitten. § 2. Van de leeftijdsgrens wordt afgeweken ten gunste van de gegadigden die, in dienst genomen bij overeenkomst, lid zijn van het wetenschappelijk personeel bij de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, bij dezer met rechtspersoonlijkheid begiftigd vermogen of bij een groepering van deze inrichtingen, opgericht als Staatsdienst met afzonderlijk beheer, voor zover zij voor de leeftijd van vijftig jaar in dienst zijn getreden en ten minste zes maanden dienst tellen. § 3. In geval van aanwerving van een burger van de Europese Unie houder van een diploma zoals bedoeld in paragraaf 1 van dit artikel uitgereikt door een andere dan een Belgische instelling, moet de commissie vooraf de geldigheid van het door de kandidaat voorgelegde diploma nagaan, overeenkomstig de procedure die omschreven is in bijlage I, hoofdstuk II, § 2, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. »
Art. 4.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 9.§ 1. Na onderzoek van de ontvankelijkheid van de ingediende kandidaturen, rangschikt de commissie de gegadigden volgens hun titels en wetenschappelijke verdiensten. § 2. De rangschikking wordt gemotiveerd en per bij de post aangetekende brief schriftelijk betekend aan elke gegadigde die geldig zijn kandidatuur heeft ingediend. § 3. De gegadigde die zich benadeeld acht kan, binnen de 10 werkdagen na de betekening, per bij de post aangetekende brief een geschreven klacht indienen bij de voorzitter van de commissie. Hij wordt op zijn verzoek door de commissie gehoord. In dat geval verschijnt hij persoonlijk : hij kan zich niet laten bijstaan of vertegenwoordigen.
Indien de gegadigde, hoewel regelmatig opgeroepen, zonder geldige verontschuldiging afwezig is, wordt de procedure in verband met hem als afgesloten beschouwd.
Zelfs wanneer de kandidaat een geldige verontschuldiging heeft, spreekt de commissie zich uit op grond van de geschreven klacht, zodra de klacht in een tweede zitting besproken wordt. § 4. Als de commissie, ingevolge het onderzoek van de klacht, de oorspronkelijke rangschikking niet wijzigt, zal deze beslissing enkel betekend worden aan de gegadigde die klacht heeft ingediend.
Indien de commissie daarentegen een nieuwe rangschikking opmaakt, wordt deze betekend aan alle kandidaten per bij de post aangetekende brief die geldig hun kandidatuur hadden ingediend.
Indien er opnieuw een kandidaat is die zich benadeeld acht, kan hij een geschreven klacht indienen volgens de in § 3 bepaalde procedure.
Na een nieuwe beraadslaging betekent de commissie de definitieve rangschikking aan alle kandidaten die geldig hun kandidatuur hebben ingediend en overhandigt ze aan de bevoegde minister. »
Art. 5.Artikel 12bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 3 mei 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 12bis.Voor het berekenen van de duur van de mandaten worden niet in aanmerking genomen : 1° de volle kalendermaanden waarin het personeelslid, reserveofficier, gemachtigd werd te dienen bij een formatie van de krijgsmacht overeenkomstig de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroeps- en reserveofficieren;2° de volle kalendermaanden waarin het personeelslid vrijwillige prestaties bij de krijgsmacht verricht overeenkomstig het ministerieel besluit van 13 juli 1964 tot vaststelling van de duur der vrijwillige dienstnemingen en wederdienstnemingen in vredestijd;3° de volle kalendermaanden waarin het personeelslid, gewetensbezwaarde, zijn diensttermijn volbrengt, alsook de wederoproepingen bij tuchtmaatregel met toepassing van de gecoördineerde wetten van 20 februari 1980 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden. Gedurende de hiervoren bedoelde perioden heeft het personeelslid geen recht op enige wedde maar behoudt hij niettemin zijn recht op bevordering in zijn weddeschaal. »
Art. 6.In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 mei 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 4° wordt opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van dit artikel dient onder « wetenschappelijk werk » werk te worden verstaan dat door de ambtenaar is verricht en dat betrekking heeft op de finaliteit van de inrichting en waarvan de waarde door de commissie erkend is.»
Art. 7.Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 14.Elk personeelslid krijgt op zijn aanvraag toegang tot rang C indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° het bewijs leveren dat hij in de tak der wetenschap waarop het ambt betrekking heeft, uitzonderlijk wetenschappelijk werk heeft verricht luidens een gunstig en met redenen omkleed advies van de commissie;2° twaalf jaar wetenschappelijke anciënniteit hebben, waarvan ten minste twee jaar in rang B.»
Art. 8.Artikel 16 van hetzelfde besluit, opgeheven door het koninklijk besluit nr. 121 van 30 december 1982 en opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 19 november 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 16.In afwijking van artikel 7, eerste lid, mag de Koning rechtstreeks in rang B aanwerven en benoemen, na gunstig en met redenen omkleed advies van de commissie en onder voorbehoud dat de voorwaarden gesteld in artikel 13, 2° tot 3°, worden nagekomen. »
Art. 9.In artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, 1° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° hetzij houder zijn van een doctorsdiploma dat behaald werd na verdediging in het openbaar van een verhandeling, hetzij voor de commissie het bewijs bedoeld in de artikelen 11, 2° of 13, 2°, geleverd hebben;» 2° § 3, 1° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° houder zijn van een doctorsdiploma dat behaald werd na verdediging in het openbaar van een verhandeling;».
Art. 10.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « vijftien werkdagen ».
Art. 11.In artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1991, worden het derde en het vierde lid vervangen door de volgende bepalingen : « Elke gegadigde beschikt over tien werkdagen, te rekenen vanaf de betekening van de conclusies van het verslag, om aan de voorzitter van de Raad per bij de post aangetekende brief zijn schriftelijke opmerkingen kenbaar te maken.
Op zijn verzoek wordt hij door de Raad gehoord. In dat geval verschijnt hij persoonlijk : hij kan zich niet laten bijstaan noch laten vertegenwoordigen.
Indien de gegadigde, hoewel regelmatig opgeroepen, zonder geldige verontschuldiging afwezig is, wordt de procedure in verband met hem als afgesloten beschouwd.
De Raad doet uitspraak op grond van de geschreven opmerkingen, zelfs als de kandidaat een geldige verontschuldiging heeft, van zodra de opmerkingen in een tweede zitting besproken worden. »
Art. 12.In artikel 25 van hetzelfde besluit, waarvan de huidige tekst een § 1 zal uitmaken, wordt een § 2 ingevoegd luidend als volgt : « § 2. Elk lid van het niet-leidend personeel kan door de bevoegde minister of door het hoofd van de inrichting aan wie hij deze bevoegdheid heeft overgedragen, van een organieke afdeling naar een andere van een zelfde inrichting worden overgeplaatst met naleving van de in § 1 vastgestelde voorwaarden. » HOOFDSTUK II. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 13.Voor de periode tussen 1 februari 1992 en de datum waarop dit besluit van kracht wordt, moet artikel 18, § 2, 1° van het voormelde koninklijk besluit van 21 april 1965 als volgt worden gelezen : « 1° hetzij houder zijn van een doctorsdiploma dat behaald werd na verdediging in het openbaar van een verhandeling, van een diploma van geaggregeerde voor het hoger onderwijs of van speciaal doctor, hetzij voor de commissie de verantwoording hebben geleverd die bedoeld is in artikel 11, 2°, 13, 2° of 14, 1°. »
Art. 14.De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit houder zijn van het diploma van geaggregeerde voor het hoger onderwijs of van speciaal doctor worden geacht te voldoen aan de voorwaarde van artikel 14, 1°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 april 1965.
Art. 15.De gegadigde voor een leidinggevend ambt bedoeld in artikel 18, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 21 april 1965 waarvan het wetenschappelijk werk voor 1 februari 1992 door de minister vergelijkbaar is verklaard met een doctoraatsverhandeling in toepassing van de voor deze datum geldende statutaire regelen, wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde inzake bewijs bepaald in artikel 18, § 2, 1°, van hetzelfde besluit.
Art. 16.De gegadigde voor een leidinggevend ambt bedoeld in artikel 18, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 21 april 1965 die, tussen 1 februari 1992 en de datum waarop dit besluit in werking treedt, met toepassing van de op die datum van kracht zijnde statutaire regels tot eerstaanwezend assistent werd benoemd, wordt geacht aan de in artikel 18, § 2, 1°, van hetzelfde besluit voorgeschreven rechtvaardigingsvoorwaarde te voldoen.
Art. 17.De wervings-, bevestigings- of bevorderingsprocedures die aangevat zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden verder geregeld door de op die datum toepasselijke bepalingen.
Art. 18.Het koninklijk besluit van 23 juli 1973 houdende tijdelijke maatregelen ten gunste van sommige leden van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat wordt opgeheven.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 13, 15 en 16 die uitwerking hebben op 1 februari 1992.
Art. 20.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 februari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT