gepubliceerd op 18 augustus 2014
Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, wat betreft de omzetting van de aftrek van giften in een belastingvermindering en wat betreft de bepalingen inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen
4 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, wat betreft de omzetting van de aftrek van giften in een belastingvermindering en wat betreft de bepalingen inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen beoogt het KB/WIB 92 aan te passen, enerzijds ingevolge de bepalingen van de wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen, en anderzijds wat betreft de bepalingen inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen. 1. De voormelde wet van 13 december 2012 wijzigt in belastingverminderingen (de huidige artikelen 14533, 14535 en 14536, WIB 92), de van het totale netto-inkomen aftrekbare uitgaven, met name, de aftrek van giften in geld (artikel 104, 3° tot 5° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 - WIB 92), de aftrek van uitgaven voor de oppas van één of meer kinderen (artikel 104, 7°, WIB 92) en het niet door subsidies gedekte gedeelte van de uitgaven die de eigenaar van niet verhuurde gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen die zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het behoud van Monumenten en Landschappen of volgens een gelijkaardige wetgeving in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, heeft gedaan voor het onderhoud en de restauratie ervan, voor zover die onroerende goederen, delen van onroerende goederen of landschappen, voor het publiek toegankelijk zijn (artikel 104, 8°, WIB 92). Deze wijzigingen hebben tot gevolg dat de hierop betrekking hebbende bepalingen van het KB/WIB 92 moeten worden aangepast. Wat de uitgaven voor het onderhoud en de restauratie van beschermde monumenten en landschappen betreft, zijn de aanpassingen opgenomen in het koninklijk besluit van 30 juni 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de belastingverminderingen met betrekking tot de in artikel 5/5, § 4, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten bedoelde uitgaven. Dit besluit bevat de aanpassingen met betrekking tot één van de fiscale uitgaven die niet naar de gewesten zijn overgeheveld, met name de giften. Ingevolge het advies van de Raad van State zijn de bepalingen met betrekking tot de uitgaven voor kinderoppas uit het ontwerp gehaald.
De Raad van State formuleert een aantal opmerkingen inzake de medewerking van de gemeenschappen en de gewesten in het kader van de besluitvorming rond de erkenning van instellingen die in aanmerking komen (punt 6 van het advies). De Raad van State is van mening dat indien de federale overheid zich wil verzekeren van de medewerking van de gemeenschappen of de gewesten in het kader van de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen, er daartoe, zo er voldoende aanknopingspunten zijn met de bevoegdheden van de gemeenschappen of de gewesten, een samenwerkingsakkoord als bedoeld bij artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen dient te worden gesloten. De federale overheid zal, van zodra er een regering is met volle bevoegdheid, de nodige stappen ondernemen om een dergelijk samenwerkingsakkoord te sluiten.
Anderzijds mogen de lopende erkenningsprocedures en de aanvragen tot erkenning die in de nabije toekomst worden ingediend, niet nodeloos worden vertraagd. De procedure van "gezamenlijke besluitvorming" bestaat reeds sinds jaar en dag en heeft tot op vandaag, ook zonder samenwerkingsakkoord, niet tot problemen geleid. Het opzet van dit besluit is in eerste instantie een technische aanpassing van het KB/WIB 92 ingevolge de omvorming van de aftrek van giften in een belastingvermindering voor giften. Zo herneemt artikel 6318/2 KB/WIB 92 zoals het door artikel 3 van dit besluit wordt ingevoegd, gewoon de tekst van artikel 58, § 1, KB/WIB 92, zoals het bij het koninklijk besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van het KB/WIB 92 met betrekking tot de aftrek van uitgaven voor onderhoud en restauratie van beschermde onroerende goederen en de erkenning van instellingen die in aanmerking komen om giften te ontvangen, werd vervangen en bij artikel 2 van dit besluit wordt opgeheven. De ontworpen artikelen worden daarom behouden.
De terminologie van de opsomming in het nieuwe artikel 6318/1 KB/WIB 92 zou volgens de Raad van State tot begripsverwarring kunnen leiden (punt 9 van het advies). Artikel 6318/1 KB/WIB 92 herneemt evenwel de tekst van artikel 57, KB/WIB 92, dat door artikel 2 van het besluit wordt opgeheven. Deze opsomming, die historisch is ontstaan, heeft nooit aanleiding gegeven tot interpretatieproblemen. De volgorde van de categorieën die in artikel 6318/1 KB/WIB 92 worden onderscheiden, lopen ook niet volledig parallel met die van de bepalingen van artikel 14533, § 1, eerste lid, WIB 92. Zo worden de in artikel 6318/1, § 1, 3° en 4°, KB/WIB 92 vermelde instellingen beide bedoeld in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, e, WIB 92, maar worden ze toch onderscheiden omwille van de uitzondering bepaald in artikel 6318/1, § 6, KB/WIB 92. Door de bestaande opsomming te behouden, wordt bovendien vermeden dat in de volgende artikelen veel verwijzingen moeten worden aangepast.
De woorden "niet nationaal zijn" in artikel 6318/1, § 6, eerste lid, eerste streepje, KB/WIB 92 moeten worden begrepen als "die niet op het volledige grondgebied actief zijn" (in afwijking artikel 6318/3, § 1, a, KB/WIB 92) (punt 12 van het advies). 2. Op het vlak van de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen die recht geven op een fiscaal voordeel, was één van de objectieven die werden beoogd door de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, "dat een vereniging of een instelling wordt erkend zelfs als ze meer dan één activiteit verricht". Dit doel komt tot uiting in artikel 15 van voormelde wet, dat artikel 110, WIB 92 heeft vervangen (het actuele artikel 14533, § 3, WIB 92).
Het in overeenstemming brengen van het KB/WIB 92 met het nieuwe artikel 110, WIB 92 hield concreet in dat de term "uitsluitend" moest worden geschrapt in de voorwaarden verbonden aan de erkenning. Dit werd doorgevoerd door het koninklijk besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van het KB/WIB 92 met betrekking tot de aftrek van uitgaven voor onderhoud en restauratie van beschermde onroerende goederen en de erkenning van instellingen die in aanmerking komen om giften te ontvangen.
Verder heeft het voormelde koninklijk besluit de term "rechtstreeks" ingevoegd als voorwaarde waar dit voorheen niet het geval was. Dit heeft ertoe heeft geleid dat de werking van bepaalde verenigingen, waarvan een groot deel al sinds jaar en dag erkend, opnieuw in vraag werd gesteld wanneer die verenigingen, in het kader van een stelsel dat door de fiscale administratie is aanvaard en dat binnen de toepassing valt van haar permanente en voor het publiek toegankelijke richtlijnen, financiële steun gaven aan andere verenigingen.
Gelet op het feit dat de invoeging van de term "rechtstreeks" duidelijk niet de bedoeling was van de wetgever, wordt voorgesteld om die term te schrappen daar waar hij in de plaats kwam van de term "uitsluitend".
Terzelfdertijd wordt voorgesteld om de term "rechtstreeks" te schrappen voor alle erkenningsvoorwaarden, en dit om tot een eenvormige behandeling te komen en om de praktijk te bevestigen die door de administratieve richtlijnen wordt toegestaan, wat de rechtszekerheid ten goede komt.
Tenslotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om aanpassingen op het vlak van de terminologie door te voeren en zo voor de coherentie tussen de twee talen en binnen dezelfde taal te zorgen. 3. Het koninklijk besluit van 26 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de instellingen die giften ontvangen, heeft een aantal wijzigingen aangebracht aan de erkenningsprocedure voor bepaalde instellingen die giften ontvangen. Door het voormelde koninklijk besluit van 26 december 2013 werd : - een artikel 56/1 ingevoegd in hoofdstuk I, afdeling XXII, van het KB/WIB 92; - een wijziging aangebracht in artikel 60, KB/WIB 92.
Deze wijzigingen zijn van toepassing op de aanvragen tot erkenning of hernieuwing van de erkenning die worden ingediend vanaf 1 januari 2014.
Artikel 2 van dit besluit heft in hoofdstuk I van het KB/WIB 92 de afdeling XXII met daarin de uitvoeringsbepalingen voor de aftrek voor giften waaronder het artikel 60 op. Deze bepalingen worden bij artikel 3 van dit besluit opnieuw ingevoegd in hoofdstuk I van het KB/WIB 92 ingevoegd in een nieuwe afdeling XXVundecies/1. Deze "verplaatsing" van de relevante uitvoeringsbepalingen heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2013, dus vroeger dan de wijzigingen die worden aangebracht door het koninklijk besluit van 26 december 2013.
Derhalve worden de wijzigingen vervat in het koninklijk besluit van 26 december 2013 dus eigenlijk aangebracht in niet langer bestaande bepalingen.
Om de wijzigingen ingevolge de wet van 13 december 2013 houdende fiscale en financiële bepalingen correct en transparant te kunnen aanbrengen, wordt het koninklijk besluit van 26 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de instellingen die giften ontvangen ingetrokken en worden door de artikelen 4 en 5 dit besluit equivalente wijzigingen aangebracht in de nieuw ingevoegde artikelen 6318/2 en 6318/4, KB/WIB 92 met dezelfde inwerkingtreding als het koninklijk besluit van 26 december 2013. 4. De wijzigingen die door de artikelen 2 en 3 van dit besluit worden aangebracht aan het KB/WIB 92, betreffen de voormelde punten 1 en 2. Om de continuïteit van de regelgeving te verzekeren, hebben ze uitwerking vanaf aanslagjaar 2013 (artikel 6, eerste lid, van het besluit). Vermits de ingevoerde regeling identiek is aan de opgeheven regeling, worden ook geen verkregen situaties aangetast.
De intrekking van het koninklijk besluit van 26 december 2013 en de wijzigingen die door de artikelen 4 en 5 van dit besluit worden aangebracht aan het KB/WIB 92, betreffen punt 3. De wijzigingen zijn van toepassing op de aanvragen tot erkenning of hernieuwing van de erkenning die worden ingediend vanaf 1 januari 2014 (artikel 6, tweede lid, van het besluit).
De zaken waarvoor geen nieuw initiatief van de Regering is vereist en die met het oog op de continuïteit van het gezag door de Uitvoerende Macht moeten worden behandeld, omdat anders een voor de burgers nadelig vacuüm zou ontstaan, moeten in lopende zaken worden voortgezet.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, K. GEENS
ADVIES 56.427/3 VAN 27 JUNI 2014 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN HET KB/WIB 92, WAT DE OMZETTING BETREFT VAN SOMMIGE AFTREKKEN VAN HET INKOMEN IN BELASTINGVERMINDERINGEN EN WAT DE BEPALINGEN BETREFT INZAKE DE ERKENNING VAN INSTELLINGEN DIE GIFTEN KUNNEN ONTVANGEN' Op 27 mei 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 27 juni 2014, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het KB/WIB 92, wat de omzetting betreft van sommige aftrekken van het inkomen in belastingverminderingen en wat de bepalingen betreft inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen'.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 17 juni 2014.
De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jan SMETS en Kaat LEUS, staatsraden, Jan VELAERS en Johan PUT, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag is uitgebracht Frédéric VANNESTE, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo BAERT, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 27 juni 2014. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 `tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992' (hierna : KB/WIB 92). In de eerste plaats gaat het om aanpassingen ingevolge de omzetting bij de wet van 13 december 2012 `houdende fiscale en financiële bepalingen' van een aantal aftrekbare uitgaven in belastingverminderingen. Het betreft meer bepaald belastingverminderingen voor giften (zie de artikelen 2 en 4 van het ontwerp) en voor kinderoppas (artikelen 3 en 7).
In de tweede plaats bevat het ontwerp aanpassingen aan de uitvoeringsregels inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen die recht geven op een fiscaal voordeel (eveneens artikel 4).
In de derde plaats wordt het koninklijk besluit van 26 december 2013 `tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de instellingen die giften ontvangen' ingetrokken (artikel 1). De wijzigingen die er het voorwerp van waren, worden hernomen, en aangevuld met enkele andere punctuele aanpassingen (artikelen 5 en 6).
Rechtsgrond 4. Voor het ontworpen besluit kan rechtsgrond worden gevonden in de hierna vermelde wetsbepalingen. 4.1. Voor de meeste bepalingen van het ontworpen besluit wordt rechtsgrond geboden door artikel 14533, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 92), naar luid waarvan de Koning de verplichtingen en de formaliteiten bepaalt die de begiftigden moeten vervullen opdat de giften voor de belastingvermindering in aanmerking kunnen komen, door artikel 14533, § 3, eerste lid, van het WIB 92, naar luid waarvan de Koning de voorwaarden en de wijze bepaalt waarop de vermelde verenigingen en instellingen die in België zijn gevestigd, worden erkend, en door artikel 14535, zesde lid, van het WIB 92, dat bepaalt dat de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het maximumbedrag van de voor vermindering in aanmerking te nemen uitgave per oppasdag en per kind kan bepalen. 4.2. Voor de artikelen 2 en 3 van het ontworpen besluit, die er toe strekken de overeenstemmende afdelingen met betrekking tot de aftrekbare uitgaven voor giften en voor kinderoppas in hoofdstuk I van het KB/WIB 92 op te heffen, wordt rechtsgrond geboden door artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de wet van 13 december 2012.
Bij de artikelen 10 en 12 van die wet zijn enerzijds de artikelen 107 tot 111 (giften) en anderzijds de artikelen 113 en 114 (kinderoppas) van het WIB 92 opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2013 (artikel 39, achtste lid, van de wet), en die opheffing kaderde in de omvorming van de aftrekbare bestedingen in belastingverminderingen. De opheffing van de betrokken afdelingen van hoofdstuk I van het KB/WIB 92 spoort met de opheffing van de vermelde artikelen van het WIB 92.
Vormvereisten 5. Het gegeven dat voor het ontworpen besluit eveneens rechtsgrond wordt gezocht in artikel 14535, zesde lid, van het WIB 92, zoals ook uit de aanhef ervan blijkt, brengt met zich dat het ontwerp het voorwerp dient uit te maken van een overleg in de Ministerraad.Bij de adviesaanvraag is geen notificatie van de Ministerraad gevoegd waaruit blijkt dat dit is gebeurd. Daarover om uitleg verzocht, verstrekte de gemachtigde de volgende toelichting : "De opheffing van artikel 61 KB/WIB 92 dat een maximumbedrag inzake kosten kinderopvang vastlegt en in de invoeging van datzelfde maximumbedrag in het nieuw ingevoegd artikel 6318/8 KB/WIB 92 werd niet als een nieuwe beslissing inzake het maximumbedrag inzake kosten kinderopvang beschouwd, maar als een puur technische aanpassing (verplaatsing van bepalingen binnen het KB/WIB 92 om de logische volgorde in functie van de uit te voeren bepalingen te behouden) en derhalve ook niet voorgelegd aan de Ministerraad." Met die zienswijze kan niet worden ingestemd. Een belastingaftrek is immers iets anders dan een belastingvermindering, zodat het vaststellen van een gelijk maximumbedrag voor beide, namelijk 11,20 euro, verschillende gevolgen heeft en meer is dan een louter technische aanpassing. Een overleg in Ministerraad over artikel 7 van het ontwerp is derhalve nodig.
Gelet op het ontbreken van het overleg in de Ministerraad, is de adviesaanvraag niet ontvankelijk wat artikel 7 van het ontwerp betreft. Over dat artikel wordt derhalve geen advies gegeven. (1) Bevoegdheid 6. In de ontworpen artikelen 6318/2 en 6318/4 van het KB/WIB 92 (artikel 4 van het ontwerp) wordt bepaald wie beslist over de erkenning of de intrekking ervan.In sommige gevallen wordt die beslissingsbevoegdheid gezamenlijk toegekend aan de (federale) Minister van Financiën en organen van de gemeenschappen (2) (bv. artikel 6318/2, § 1, eerste lid : "de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen") en in sommige gevallen wordt de beslissingsbevoegdheid gekoppeld aan de verplichting advies te vragen aan organen van de gemeenschappen of de gewesten (bv. artikel 6318/2, § 6 : "aan de Regering van het Gewest waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert").
Aan de gemachtigde is gevraagd of, gelet op de autonomie van de gemeenschappen en gewesten, voor deze gezamenlijke besluitvorming een samenwerkingsakkoord bestaat, althans voor zover de rechtsgrond niet voorziet in hun medewerking (3). Het antwoord luidt : "Dit is een letterlijke overname van art. 58, § 1, KB/WIB 92 dat door art. 2 van het ontwerp wordt opgeheven. Het gaat hier louter om een verplaatsing van een groep artikelen binnen het KB/WIB 92 om de logische volgorde te behouden. Die volgorde steunt op de volgorde van de uit te voeren artikelen uit het WIB 92. Er zijn derhalve, naar onze mening, geen nieuwe afspraken met de Gemeenschappen vereist." In advies 54.378/36 (4) heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, de volgende opmerking gemaakt met betrekking tot de ontworpen bepalingen van artikel 14533 van het WIB 92 : "9. Voor federale belastingverminderingen is de federale overheid exclusief bevoegd, zodat de vraag rijst op welke grond in de ontworpen bepalingen beslissingsbevoegdheden worden toegekend aan ministers van de gemeenschappen en de gewesten.
Krachtens artikel 35, tweede lid, van de Grondwet kan de federale wetgever bij gewone wet geen bevoegdheden overdragen aan de gemeenschappen of de gewesten. Bovendien moet worden gewezen op het beginsel van de autonomie van de gemeenschappen en de gewesten, krachtens hetwelk de federale overheid, enerzijds, geen verplichtingen kan opleggen aan de gemeenschappen of de gewesten terwijl zij, anderzijds, de uitoefening van haar eigen bevoegdheden niet afhankelijk kan maken van de medewerking van de gemeenschappen of de gewesten. Indien de federale overheid zich wil verzekeren van de medewerking van de gemeenschappen of de gewesten, dient, zo er voldoende aanknopingspunten zijn met de bevoegdheden van de gemeenschappen of de gewesten, daartoe een samenwerkingsakkoord als bedoeld bij artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' te worden gesloten.
Het is de federale overheid echter niet verboden, binnen het raam van de eigen bevoegdheden, rechtsgevolgen te verbinden aan de erkenning of de subsidiëring door een andere overheid. De oplossing kan er bijgevolg in bestaan in het huidige artikel 14533, § 1, d) en j), van het WIB 92 als voorwaarde toe te voegen, het erkend zijn door de bevoegde gemeenschaps- of gewestoverheid hetzij als culturele instelling, hetzij als instelling die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel heeft." Wat niet door de wetgever kan worden voorgeschreven, kan evenmin bij de uitvoering van de wet worden bepaald. De opmerking uit advies 54.378/3 is dus ook van toepassing voor het voorliggende ontwerp van het koninklijk besluit.
Onderzoek van de tekst Aanhef 7. Gelet op hetgeen is opgemerkt betreffende de rechtsgrond voor het ontworpen besluit, dient aan de aanhef een lid te worden toegevoegd (dat het eerste lid wordt) waarin gewag wordt gemaakt van artikel 108 van de Grondwet. Daarenboven zal de aanhef moeten worden aangevuld met een lid (dat het derde lid wordt) waarin wordt gerefereerd aan de artikelen 107 tot 111, 113 en 114 van de wet van 13 december 2012 `houdende fiscale en financiële bepalingen'.
Artikel 2 8. In artikel 2 van het ontwerp wordt verwezen naar "hetzelfde besluit", wat gelet op artikel 1 een verwijzing naar het koninklijk besluit van 26 december 2013 inhoudt, terwijl het KB/WIB 92 is bedoeld.De woorden "hetzelfde besluit" zullen derhalve vervangen moeten worden door de woorden "het KB/WIB 92".
Artikel 4 9. De terminologie van de opsomming in het ontworpen artikel 6318/1, § 1, eerste lid, van het KB/WIB 92 verschilt van die in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, van het WIB 92 (5).De opsomming in het ontwerp is nochtans geënt op die in het WIB 92, zodat beide opsommingen zouden moeten overeenstemmen. Door de verschillen riskeert men begripsverwarring. Het is ter wille van de rechtszekerheid raadzaam in de verschillende ontworpen bepalingen telkens te verwijzen naar de specifieke bepaling van het WIB 92 in plaats van een afwijkende omschrijving te gebruiken. 10. Bovendien moet worden vastgesteld dat in het ontwerp bepalingen uit het WIB 92 worden hernomen (vgl.bv. artikel 6318/2, § 3, eerste lid, van het KB/WIB 92 met artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, g), van het WIB 92 : "erkend door de minister van Financiën").
Het overnemen in een lagere regeling van bepalingen van een hogere regeling dient te worden vermeden. Niet alleen is een dergelijke werkwijze op het normatieve vlak overbodig aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien kan ze tot verwarring leiden over de precieze aard van het in de lagere regeling opgenomen voorschrift en kan ze inzonderheid aanleiding ertoe zijn dat later uit het oog verloren wordt dat alleen de hogere regelgever het betrokken voorschrift kan wijzigen.
Het overnemen van wettelijke bepalingen in een koninklijk besluit kan dan ook alleen maar worden gedoogd in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van het besluit, in welk geval een uitdrukkelijke verwijzing naar de betrokken wetsbepaling het aangewezen middel zal zijn om de aard van de betrokken bepaling herkenbaar te houden ("Overeenkomstig artikel ... van het WIB 92"). 11. In het ontworpen artikel 6318/1, § 5, eerste lid, van het KB/WIB 92 wordt bepaald dat "de termijn (...) niet korter (mag zijn) dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt". De gemachtigde heeft dit als volgt verduidelijkt : "Het betreft de minimumtermijn voor de indiening van de aanvraag tussen de oprichting en de effectieve aanvraag; dit is vooral nuttig voor instellingen die op het einde van het jaar worden opgericht." 12. Het is niet duidelijk wat in het ontworpen artikel 6318/1, § 6, eerste lid, eerste streepje, van het KB/WIB 92 de precieze draagwijdte is van de woorden "niet nationaal zijn". Artikelen 5 en 6 13. De artikelen 5 en 6 van het ontworpen besluit strekken ertoe wijzigingen aan te brengen in het nieuwe artikel 6318/2, dat in het KB/WIB 92 wordt ingevoegd bij artikel 4 van het te nemen besluit.Waar de invoeging van het nieuwe artikel uitwerking krijgt met ingang van het aanslagjaar 2013 (artikel 8, eerste lid), zijn de wijzigingen die het voorwerp zijn van de artikelen 5 en 6 van het ontwerp "van toepassing op aanvragen tot erkenning of hernieuwing van de erkenning die worden ingediend vanaf 1 januari 2014" (artikel 8, tweede lid).
Over de bedoeling van een en ander, gaf de gemachtigde volgende toelichting : "De wijzigingen die worden aangebracht door het koninklijk besluit van 26 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de instellingen die giften ontvangen en de artikelen 5 en 6 van het ontwerp beogen een vereenvoudiging van de erkenningsprocedure voor culturele instellingen en instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen tot doel hebben, door deze niet langer bij koninklijk besluit maar bij ministeriële beslissing te laten gebeuren. Op advies van de Raad van State (advies 54.378/3, punt 8) wordt deze delegatie aan de minister niet geregeld bij wet, maar bij koninklijk besluit.
Bij het koninklijk besluit van 26 december 2013 werd : - een artikel 56/1 ingevoegd in hoofdstuk I, afdeling XXII, van het KB/WIB 92; - een wijziging aangebracht in artikel 60, KB/WIB 92.
Deze wijzigingen zijn van toepassing op de aanvragen tot erkenning die worden ingediend vanaf 1 januari 2014.
Artikel 2 van het ontwerp heft in hoofdstuk I van het KB/WIB 92 de afdeling XXII met daarin de uitvoeringsbepalingen voor de aftrek voor giften waaronder het artikel 60 (historiek tot KB 21 februari 2011), op. Deze bepalingen worden opnieuw ingevoegd bij artikel 4 van het ontwerp van KB in hoofdstuk I van het KB/WIB 92 ingevoegd in een nieuwe afdeling XXVundecies/1. Deze "verplaatsing" van de relevante uitvoeringsbepalingen gaat in vanaf aanslagjaar 2013 en dus in beginsel vroeger dan de wijzigingen die worden aangebracht door het koninklijk besluit van 26 december 2013. De wijzigingen van het KB van 26/12/2013 worden dus eigenlijk aangebracht in niet langer bestaande bepalingen. Derhalve leek het aangewezen om het koninklijk besluit van 26 december 2013 op te heffen (6) en de wijzigingen in te voegen in nieuw ingevoegde bepalingen met dezelfde inwerkingtreding als het koninklijk besluit van 26 december 2013." Het verdient aanbeveling om een toelichting in die zin op te nemen in het verslag aan de Koning.
Artikel 8 14. Aan sommige bepalingen van het ontworpen besluit wordt terugwerkende kracht verleend.In dat verband moet worden opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar kan worden geacht.
Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.
Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt. 15. In overeenstemming met de legistieke gebruiken schrijve men in artikel 8, eerste lid, van het ontwerp "hebben uitwerking met ingang" in plaats van "zijn van toepassing vanaf".(7) De griffier, G. Verberckmoes.
De voorzitter, J. Baert. _______ Nota's (1) Vermits overleg in Ministerraad is vereist voor artikel 7 van het ontwerp, noodzaakt die bepaling ook tot het uitvoeren van een regelgevingsimpactanalyse (zie artikel 6, § 1, van de wet van 15 december 2013 `houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging').Ook aan dat vormvereiste is niet voldaan. (2) Mogelijk ook de gewesten, althans in zoverre de wetgever met de woorden "de minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort" in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, i), van het WIB 92 niet de federale minister bevoegd voor leefmilieu zou hebben bedoeld.(3) Zie bv.artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, e), van het WIB 92 : "na advies van de raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen tot wiens bevoegdheid die bijstand behoort". (4) Adv.RvS 54.378/3 van 28 november 2013 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 21 december 2013 `houdende diverse fiscale en financiële bepalingen' (Parl. St. Kamer 2013-14, nr. 53-3236/001, 95). (5) Vergelijk : artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, b), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 1°, van het KB/WIB 92;artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, d), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 5°, van het KB/WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, e), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 3° en 4°, van het KB/ WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, g), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 6°, van het KB/WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, i), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 7°, van het KB/WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, j), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 9°, van het KB/WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, 1, eerste lid, l), van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 10°, van het KB/WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 2°, van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 4°, van het KB/WIB 92; artikel 14533, § 1, eerste lid, 3°, van het WIB 92 met het ontworpen artikel 6318/1, § 1, 8°, van het KB/WIB 92. (6) Lees in plaats van "op te heffen" : "in te trekken" (zie immers artikel 1 van het ontwerp : "ingetrokken"). (7) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, formule F4-5-1-3, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be).
4 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, wat betreft de omzetting van de aftrek van giften in een belastingvermindering en wat betreft de bepalingen inzake de erkenning van instellingen die giften kunnen ontvangen (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 14533, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012;
Gelet op de wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen;
Gelet op het KB/WIB 92;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 6 februari 2014;
Gelet op de akkoordbevinding van de minister van Begroting, d.d. 13 mei 2014;
Gelet op advies 56.427/3 van de Raad van State, gegeven op 27 juni 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het koninklijk besluit van 26 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de instellingen die giften ontvangen, wordt ingetrokken.
Art. 2.In hoofdstuk I van het KB/WIB 92, wordt Afdeling XXII. - Instellingen die giften ontvangen. (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 108 en 110) dat de artikelen 57 tot 60/3 bevat, vervangen bij koninklijk besluit van 21 februari 2011, opgeheven.
Art. 3.In hoofdstuk I van hetzelfde besluit, wordt een afdeling XXVundecies/1 ingevoegd, die de artikelen 6318/1 tot 6318/7 bevat, luidende : "Afdeling XXVundecies/1. - Vermindering voor giften (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 14533, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid)
Art. 6318/1.1. § 1. Voor de toepassing van artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, g, i, j en l, 2° en 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen worden erkend : 1° de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek;2° de instellingen die oorlogsslachtoffers bijstaan;3° de instellingen die mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaan;4° de instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden;5° de culturele instellingen;6° de instellingen opgericht voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;7° de instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu;8° de instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen;9° de instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben;10° de instellingen die duurzame ontwikkeling ten doel hebben. § 2. De erkenning wordt voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren verleend. § 3. De in paragraaf 1 vermelde instellingen moeten, naast de in de artikelen 6318/3 vermelde bijzondere voorwaarden aan volgende algemene voorwaarden voldoen : 1° zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten en gevestigd zijn in België;2° zij mogen generlei gewin bejagen, noch voor zichzelf, noch voor hun organen, noch voor hun leden als zodanig. § 4. Om te worden erkend moeten de instellingen als vermeld in paragraaf 1 daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald. § 5. De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de erkenning of hernieuwing van de erkenning wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt.
In afwijking van het voorgaande lid kan voor de instellingen als bedoeld in paragraaf 1, 6° en 8°, een aanvraag om erkenning eveneens geldig worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden vanaf de datum van de aanvang van de hulpverlening door de betrokken instelling. In afwijking van paragraaf 2 wordt in dat geval de erkenning toegestaan voor een periode van ten hoogste 3 kalenderjaren.
Wat het eerste kalenderjaar betreft, geldt de erkenning pas vanaf de aanvang van de hulpverlening. § 6. Voor de instellingen bedoeld in paragraaf 1, 3°, kan de erkenning in gevallen van uitzonderlijke en dringende bijstand aan behoeftigen eveneens worden toegestaan wanneer : - de werkzaamheden van de instelling die bijstand verleent, niet nationaal zijn of niet gericht zijn op bijstand aan behoeftigen; - of nog de aanvraag om erkenning niet voorafgaat aan de bijstand.
In die gevallen moet de aanvraag om erkenning uiterlijk 6 maanden na de aanvang van de bijstand worden ingediend en wordt de erkenning beperkt tot een maximumduur van 3 opeenvolgende kalenderjaren. § 7. De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten omvatten : 1° alle nuttige gegevens die de bevoegde raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende instelling aan de in paragraaf 3 gestelde algemene voorwaarden en de in artikel 6318/3 gestelde bijzondere voorwaarden voldoet;2° een verklaring waarbij de aanvragende instelling de verbintenis aangaat : a) tot het dekken van de kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct.van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende instellingen; b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de erkenning is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan te bezorgen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde;c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten;d) aan de diensten die worden aangewezen door de voor de erkenning bevoegde organen van de Staat, van de Gewesten of van de Gemeenschappen, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om erkenning nuttig zijn. Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een voor eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar. § 8. In afwijking van paragraaf 7, eerste lid, 2°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de erkenning wordt verleend, op papier worden bezorgd.
Art. 6318/2.§ 1. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning, na het advies van de voormelde raadgevende instellingen te hebben ingewonnen, tenzij zij gebruik maken van de in het derde lid gestelde mogelijkheid.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
De Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, mogen zich ervan onthouden het advies van die voormelde raadgevende instellingen in te winnen met betrekking tot de instellingen waarvoor, ter gelegenheid van een vroegere aanvraag om erkenning, reeds een advies is uitgebracht. § 2. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 5°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 6318/3, § 2, 1°, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies aan de Regering van de Gemeenschap waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert. § 3. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 6°, beoogde instellingen beslist de Minister van Financiën over de aanvraag om erkenning.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. § 4. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 7°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. § 5. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 8°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. § 6. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 9°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 6318/3, § 6, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies : a) aan de Regering van het Gewest waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert;b) aan de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wanneer het invloedsgebied van de aanvragende instelling zich uitstrekt in het Duitse taalgebied. § 7. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 10°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de duurzame ontwikkeling behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
Art. 6318/3.§ 1. De werkzaamheden van de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, vermelde instellingen moeten : a) worden uitgeoefend op het volledige grondgebied van een of meerdere lidstaten van de Europese Economische Ruimte waar die instellingen actief zijn, of betrekking hebben op het centraliseren en coördineren van plaatselijke of gewestelijke werkzaamheden of werkzaamheden in meerdere lidstaten;b) gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek, op bijstand aan misdeelden in de zin van artikel 6318/1, § 1, 2° en 3°, of op hulpverlening aan ontwikkelingslanden;c) de activiteiten aanvullen die op de hierboven vermelde gebieden worden verricht door de Belgische overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is. § 2. De in artikel 6318/1, § 1, 5°, vermelde instellingen moeten : 1° werkzaamheden verrichten die gericht zijn op de verspreiding van de cultuur, met name op het gebied van : a) bescherming en luister van de taal;b) aanmoediging van de vorming van navorsers;c) schone kunsten met inbegrip van toneel en film;d) cultureel patrimonium, musea en andere wetenschappelijk- culturele instellingen;e) bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten;f) radio-omroep en televisie;g) jeugdbeleid;h) permanente opvoeding en culturele animatie;i) lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven;j) vrijetijdsbesteding en toerisme;2° wegens hun werkzaamheden door de Staat of door één van de Gemeenschappen worden gesubsidieerd;3° met hun invloedsgebied één van de Gemeenschappen of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn. § 3. De werkzaamheden van de in artikel 6318/1, § 1, 6°, vermelde instellingen moeten gericht zijn op hulpverlening aan de in dat artikel beoogde slachtoffers. § 4. De in artikel 6318/1, § 1, 7°, vermelde instellingen moeten : a) in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte werkzaamheden uitoefenen die gericht zijn op het natuurbehoud en/of de bescherming van het leefmilieu;b) een belangrijke rol spelen bij de bewustmaking van de bevolking en de milieuopvoeding van de jeugd;c) aantonen dat hun activiteiten een doorlopend en duurzaam karakter omvatten zodat instellingen die éénmalige of gelegenheidsacties uitoefenen, uitgesloten zijn;d) sedert ten minste twee volledige kalenderjaren die de periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd, voorafgaat, de rechtspersoonlijkheid bezitten en voormelde activiteiten uitoefenen;e) wegens hun werkzaamheden door de federale overheid of door één van de Gewesten worden gesubsidieerd;f) met hun invloedsgebied zich over meer dan een gemeente uitstrekken. § 5. De werkzaamheden van de in artikel 6318/1, § 1, 8°, vermelde instellingen moeten : a) gericht zijn op hulpverlening, hetzij in België, hetzij in het buitenland, aan de in artikel 6318/1, § 1, 8°, vermelde slachtoffers;b) de activiteiten aanvullen die op het hierboven vermelde gebied worden verricht door de federale overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is. § 6. De in artikel 6318/1, § 1, 9°, vermelde instellingen moeten : a) werkzaamheden in België verrichten die gericht zijn op het behoud of de zorg van monumenten en landschappen;b) wegens hun werkzaamheden door de Staat, door één van de Gewesten of de Duitstalige Gemeenschap worden gesubsidieerd;c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn. § 7. De in artikel 6318/1, § 1, 10°, vermelde instellingen moeten : a) werkzaamheden in België verrichten die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling;b) wegens hun werkzaamheden door de Staat worden gesubsidieerd;c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
Art. 6318/4.Ingeval een instelling als bedoeld in artikel 6318/1, § 1, één van de voor haar erkenning gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar erkenning ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd : a) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van elk van de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen voor de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, bedoelde instellingen;b) door de Koning op voorstel van de Minister van Financiën, voor de in artikel 6318/1, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen;c) bij beslissing van de Minister van Financiën, voor de in artikel 6318/1, § 1, 6°, bedoelde instellingen;d) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort voor de in artikel 6318/1, § 1, 7°, bedoelde instellingen;e) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken voor de in artikel 6318/1, § 1, 8°, bedoelde instellingen;f) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister bevoegd voor duurzame ontwikkeling voor de in artikel 6318/1, § 1, 10°, bedoelde instellingen. Voor de in artikel 6318/1, § 1, 1° tot 4°, 6°, 7°, 8° en 10°, bedoelde instellingen treedt de intrekking van de erkenning in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van de betekening van de beslissing.
Voor de in artikel 6318/1, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen heeft het besluit waarbij de erkenning wordt ingetrokken uitwerking met ingang van 1 januari volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6318/5.§ 1. Voor de toepassing van artikel 14533, § 1, 1°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten de werkzaamheden van de VZW's gericht zijn op het beheer van dierenasielen zoals gedefinieerd door het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren. § 2. Teneinde de machtiging te verkrijgen om voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren ontvangstbewijzen uit te reiken die recht geven op de aftrek van de giften die zijn gedaan aan de in paragraaf 1 bedoelde VZW, moeten deze laatsten daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald. § 3. De aanvragen om machtiging moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de machtiging wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt. § 4. De aanvragen om machtiging moeten omvatten : 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van het gedateerde en gehandtekende erkenningsbewijs afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren, en dit voor de volledige periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd;2° alle nuttige gegevens die de diensten, belast met de behandeling van de machtigingsaanvraag, in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende VZW aan de in paragraaf 1 gestelde voorwaarden voldoet;3° een verklaring waarbij de aanvragende VZW de verbintenis aangaat : a) tot het dekken van kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct.van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende of gemachtigde instellingen; b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en bij de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de machtiging is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan in te leveren overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde;c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten;d) aan de diensten bevoegd voor de machtiging, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om machtiging nuttig zijn. Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar. § 5. In afwijking van paragraaf 4, eerste lid, 3°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de machtiging wordt verleend, op papier worden bezorgd. § 6. De beslissing van de Minister van Financiën wordt aan de aanvragende VZW betekend. § 7. Ingeval een VZW de voor haar machtiging gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar machtiging ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd door een beslissing van de Minister van Financiën.
De intrekking van de machtiging treedt in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van betekening van de beslissing.
Art. 6318/6.Vanaf het derde kalenderjaar waarvoor de erkenning of de machtiging wordt verleend, kan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde de toelating verlenen aan de erkende of gemachtigde instelling om de in de artikelen 6318/1, § 7, eerste lid, 2°, b, en 6318/5, § 4, eerste lid, 3°, b, vermelde afschriften van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest niet in te dienen langs elektronische weg zolang zij en, in voorkomend geval, de persoon die gemachtigd is de bedoelde ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van deze ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest geschieden op papier.
De toelating vermeldt de na te leven voorwaarden en kan steeds worden ingetrokken.
Art. 6318/7In het geval bedoeld in artikel 14533, § 3, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt in afwijking van de artikelen 6318/1, § 7, eerste lid, 2°, a, en 6318/5, § 4, eerste lid, 3°, a, de grens van 20 pct. ingesteld inzake het dekken van kosten van algemeen beheer, berekend op het geheel van de bestaansmiddelen van alle aard van de verschillende activiteiten, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende of gemachtigde instellingen.".
Art. 4.In artikel 6318/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij artikel 3 van dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden, luidende : "De Minister van Financiën is gemachtigd om de erkenning te verlenen. Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend."; 2° paragraaf 6 wordt aangevuld met twee leden, luidende : "De Minister van Financiën is gemachtigd om de erkenning te verlenen. Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.".
Art. 5.In artikel 6318/4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij artikel 3 van dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, b, worden de woorden "door de Koning op voorstel van de Minister van Financiën," vervangen door de woorden "bij beslissing van de Minister van Financiën,"; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "De intrekking van de erkenning treedt in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van de betekening van de beslissing."; 3° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 6.De artikelen 2 en 3 hebben uitwerking met ingang van aanslagjaar 2013.
De artikelen 4 en 5 zijn van toepassing op aanvragen tot erkenning of hernieuwing van de erkenning die worden ingediend vanaf 1 januari 2014.
Art. 7.De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 augustus 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, K. GEENS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 10 april 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1992. Wet van 13 december 2012, Belgisch Staatsblad van 20 december 2012, 3de editie.
Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, Belgisch Staatsblad van 13 september 1993.
Koninklijk besluit van 21 februari 2011, Belgisch Staatsblad van 25 februari 2011, 3de editie, err. 3 maart 2011.
Koninklijk besluit van 26 december 2013, Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, 2de editie.
Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.