Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 april 2003
gepubliceerd op 19 mei 2003

Koninklijk besluit tot uitvoering van het artikel 133, lid 10, van het Wetboek van vennootschappen en tot oprichting van het advies- en controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2003011267
pub.
19/05/2003
prom.
04/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/04/2003011267/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 APRIL 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het artikel 133, lid 10, van het Wetboek van vennootschappen en tot oprichting van het advies- en controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit, dat wij de eer hebben u voor te leggen, is genomen in uitvoering van het artikel 133, lid 10, van het Wetboek van vennootschappen, zoals gewijzigd door de wet van 2 augustus 2002 houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen.

Het besluit regelt de oprichting van een Comité voor advies en controle met zetel te Brussel en bekleed met rechtspersoonlijkheid.

Krachtens genoemde bepaling verstrekt het Comité op verzoek van de commissaris een voorafgaandelijk advies over de verenigbaarheid van een prestatie met zijn onafhankelijke taakuitoefening.

Dit Comité kan tevens met betrekking tot de onafhankelijke taakuitoefening van een commissaris een zaak aanhangig maken bij het bevoegde tuchtorgaan van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Dezelfde wetsbepalingen voorzien eveneens dat het comité daartoe alle nuttige informatie kan opvragen bij het genoemde Instituut. Het Comité is samengesteld uit leden die niet behoren tot het Instituut der Bedrijfsrevisoren en worden door de Koning benoemd op voordracht van de minister van Economie en van de Minister van Justitie voor een hernieuwbare periode van vijf jaar. Aangezien dit Comité eigen rechtspersoonlijkheid heeft gegrond op de wet en zijn taak gericht is op de controle van de onafhankelijkheid van de commissaris, dient het orgaan voldoende autonoom te zijn om zijn opdracht te kunnen vervullen. Om deze reden werd dan ook voorzien dat de leden van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen niet in het Comité zitting kunnen hebben. Nochtans is het wenselijk dat tussen de twee organen er een voldoende samenwerking moet voorzien worden met het oog op het bereiken van een gemeenschappelijk beleid inzake de onafhankelijkheid van de commissaris.

Dit besluit bepaalt, overeenkomstig de laatste zin van artikel 133, lid 10, de samenstelling, de organisatie, de werking, de wijze van financiering van dit Comité alsmede de vergoeding van zijn leden.

Hierna volgt de commentaar per artikel : Artikel 1 Overeenkomstig de wettelijke bepalingen bepaalt het besluit dat de leden van het Comité geen lid kunnen zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Het Comité kan beschouwd worden als een gecentraliseerde overheidsdienst die op autonome wijze haar opdracht uitvoert. Het feit dat de autonomie van het Comité via de rechtspersoonlijkheid in de wet is ingeschreven heeft tot gevolg dat er geen ondergeschikte band met de Hoge Raad voor de Economische Beroepen mag bestaan.

Om deze reden wordt geacht dat de leden van de Hoge Raad zelf niet in het Comité kunnen zitting hebben.

In dit artikel wordt echter de gewenste samenwerking tussen de twee organen geconcretiseerd door middel van de mogelijkheid voor de Hoge Raad om een deskundige aan te duiden die aanwezig zal zijn voor de dossiers die ter advies of beslissing voorliggen.

Een deskundige zal ook door het Instituut der Bedrijfsrevisoren aangeduid worden voor de dossiers die ter advies of beslissing voorliggen.

Met het oog op een duidelijke weergave van de bevoegdheid van dit nieuwe orgaan zal dit Comité « Advies- en controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris » genoemd worden.

Het aantal leden wordt vastgesteld op negen met de precisering dat de Voorzitter en ondervoorzitter in dit aantal inbegrepen zijn. Een billijke taalverdeling wordt voorzien. De leden worden bij koninklijk besluit benoemd.

Artikel 2 Dit artikel stelt de bevoegdheid van de Voorzitter vast. De bekendmaking van de adviezen en beslissingen van het Comité zal kunnen gebeuren in de vorm door het Comité zelf beslist mits rekening te houden met de vertrouwelijkheid.

In het algemeen vertegenwoordigt de Voorzitter het Comité en verzekert hij het dagelijks bestuur.

Bij de indiening van een vraag door een commissaris met betrekking tot de onafhankelijkheid, en in het geval van een verwijzingsdossier naar de tuchtcommissie van het Instituut der Bedrijfsrevisoren wordt een termijn gesteld op de gevraagde informatie die door het Instituut zal moeten verstrekt worden.

Artikelen 3 en 4 Hoewel het Comité in het algemeen samenkomt op grond van een schriftelijke oproeping van de Voorzitter, wordt voorzien dat bij schriftelijk verzoek van de meerderheid van het Comité de Voorzitter de vergadering samenroept en de voorgestelde punten opneemt in de dagorde.

Het comité zal collegiaal beraadslagen overeenkomstig de regels van de beraadslagende vergaderingen. De mogelijkheid om via een schriftelijke procedure snel te werken is eveneens voorzien.

De tussenkomst van deskundigen kan gevraagd worden mits instemming van de leden.

De Voorzitter is tevens verantwoordelijk voor de overmaking van de adviezen of van verwijzingsdossiers.

De adviezen van het Comité worden in samengevatte vorm en op anonieme wijze aan de Voorzitter van de Hoge Raad doorgezonden. Wat de beslissingen inzake tuchtverwijzing betreft wordt in de mogelijkheid voorzien voor de Voorzitters van de Hoge Raad en van dit Comité om, naast de informatie van de Hoge Raad, overleg te plegen met het oog op een eventuele gezamenlijke verwijzing.

In het belang van de goede samenwerking tussen het Comité en de Hoge Raad wordt vooral de nadruk gelegd op de noodzaak tot wederzijdse uitwisseling van informatie.

Artikelen 5 en 6 Aangezien lid 10, van het artikel 133 van het Wetboek van vennootschappen vaststelt dat het Comité bekleed is met rechtspersoonlijkheid en de middelen voor de werking niet voorkomen op een begrotingspost van een centraal bestuur, maar een afzonderlijk vermogen vormt, samengesteld uit de bijdragen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren en de ondernemingen, zal het Comité zelfstandig zijn werking kunnen organiseren en eveneens de mogelijkheid hebben om personeel aan te werven en te ontslaan.

De Federale Overheidsdienst Economie wordt tenslotte belast met de organisatie van het administratief secretariaat en met de voorziening van de ruimtelijke infrastructuur.

De andere werkingskosten worden gedragen door de hogervermelde bijdragen (artikel 9).

Het wetenschappelijk personeel en het personeel van het secretariaat mogen geen feiten bekend maken, waarvan ze kennis zouden hebben uit hoofde van hun functie.

Artikel 8 Het bedrag van de zitpenningen is vastgelegd op hetzelfde niveau als voor de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. De terugbetaling van de reis- en verblijfkosten gebeurt volgens terzake op het rijkspersoneel van toepassing zijnde reglementering.

Artikel 9 De financiering van het Comité wordt gedragen door enerzijds het Instituut der Bedrijfsrevisoren en anderzijds door de ondernemingen die jaarlijks hun jaarrekening en/ of hun geconsolideerde jaarrekening neerleggen.

Het bedrag van deze financiering zal zodoende geen deel uitmaken van het budget van de departementen. Het Comité zal op grond van zijn rechtspersoonlijkheid zelf verantwoordelijk zijn voor het besteden van de gelden.

De financiering van het Comité door de bijdrage van de ondernemingen bij de neerlegging van hun jaarrekening is te verantwoorden door het feit dat alle ondernemingen ten allen tijde een commissaris kunnen benoemen, zelfs wanneer ze er niet toe verplicht zijn. Daarenboven zal, rekening houdend met de bescheidenheid van het te betalen bedrag per neerlegging, de inning van deze bijdragen administratief eenvoudig zijn aangezien alle neerleggende ondernemingen aan de verplichting worden onderworpen. Tenslotte komt deze financiering ten goede aan de transparantie van de markt en meteen ook het algemeen belang aangezien de controle van het Comité onrechtstreeks tot doel heeft de betrouwbaarheid van de door een commissaris gecontroleerde jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen te verhogen.

De begroting van het Comité wordt jaarlijks door de Koning vastgesteld rekening houdende met de kosten van het verlopen jaar. Desgevallend worden de bijdragen van de ondernemingen aangepast. Op die wijze zal worden getracht jaarlijks tot een aanvaardbare begroting te bekomen.

Aangezien voor de bijdragen van de ondernemingen zal moeten gewacht worden tot in de loop van het jaar 2003, wanneer de neerleggingen krachtens de wet moeten worden uitgevoerd, wordt voorgesteld, met akkoord van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, dat dit Instituut voor het eerste werkingsjaar een bedrag van 60.000 EUR zal storten als eigen bijdrage en een voorschot van hetzelfde bedrag dat tijdens het tweede werkingsjaar zal teruggestort worden.

De autonomie van het Comité vindt zijn tegengewicht in de verplichting om jaarlijks een begroting op te stellen. De rekeningen goedgekeurd door het Comité worden voorgelegd aan de Minister van Economie die er de juistheid kan van doen nagaan.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaars, De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Economie, Ch. PICQUE

ADVIES 35.096/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 18 maart 2003 door de Minister van Economie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot uitvoering van het artikel 133, lid 10, van het Wetboek van vennootschappen en tot oprichting van het advies en controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris », heeft op 21 maart 2003 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « L'urgence est motivée par les considérations suivantes.

La détermination des prestations qui mettent en cause l'indépendance du commissaire doit être faite le plus rapidement possible en vue d'assurer la sécurité juridique sur l'exercice indépendant de la fonction de commissaire.

Cet arrêté doit également être publié immédiatement afin de pouvoir faire entrer en vigueur les articles 4 et 5 de la loi précitée du 2 août 2002, conformément à l'article 55 de la même loi.

La crédibilité du commissaire est d'un intérêt vital pour notre économie, car elle affecte la confiance des investisseurs. Tout retard inutile peut donc être fort nuisible. Par ailleurs, le présent arrêté doit être publié au plus vite, car les commissaires doivent pouvoir en étudier l'impact avant qu'il entre en vigueur.

Une publication rapide de la liste des prestations interdites est le seul moyen pour obtenir la clarté voulue pour le commissaire qui, outre son mandat légal de contrôle des comptes annuels, souhaite exécuter d'autres prestations dans la même entreprise ou dans le même groupe. » Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State beperkt de afdeling Wetgeving van de Raad van State zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Gelet op de zeer korte termijn die de Raad van State is toegemeten en op het grote aantal zaken dat hem met verzoek om spoedbehandeling is voorgelegd, beperkt hij zich tot het maken van de volgende opmerkingen.

Rechtsgrond Algemene opmerking Het ontwerpbesluit, dat zijn rechtsgrond uitsluitend ontleent aan artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 2 augustus 2002 houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, moet in werking treden op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Bijgevolg moet ook het voornoemde artikel 133, tiende lid, op die datum in werking treden. Artikel 10 van het ontwerp moet in die zin worden aangevuld en met die wijziging moet rekening worden gehouden in artikel 4 van het ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de prestaties die de onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang brengen », waarover de Raad van State heden eveneens een advies heeft uitgebracht (35.095/2).

Aanhef 1. In het eerste lid moet worden verwezen naar artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen, doch niet naar artikel 4 van de voornoemde wet van 2 augustus 2002.2. Er hoeft niet te worden verwezen naar besluiten die niet door het ontwerp worden gewijzigd of opgeheven.Een koninklijk besluit kan immers per definitie niet de rechtsgrond vormen van een ander koninklijk besluit.

Het tweede en het derde lid moeten bijgevolg vervallen. 3. Het advies d.d. 4 oktober 2002 van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen is niet verplicht en moet dus vervallen.

Dispositief Artikel 1 1. Het eerste lid is slechts een parafrase van een gedeelte van artikel 133, tiende lid, eerste zin, van het Wetboek van vennootschappen, zodat het moet vervallen.2. Artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen bepaalt onder meer : « Het comité is samengesteld uit leden die niet behoren tot het beroep van bedrijfsrevisor en worden benoemd door de Koning op voordracht van de Minister van Economie en de Minister van Justitie voor een hernieuwbare periode van vijf jaar.Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden van het comité. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling, de organisatie, de werking en de wijze van financiering van dit comité, alsook de vergoeding van zijn leden. » Bijgevolg is het onaanvaardbaar dat het comité bestaat uit personen -de waarnemers - die niet worden genoemd in het voornoemde artikel 133, tiende lid, die niet onderworpen zijn aan het beroepsgeheim en die worden voorgedragen door het Instituut der Bedrijfsrevisoren of door de Hoge Raad voor de Economische Beroepen.

Hooguit kunnen die personen uitgenodigd worden als deskundige, met het gevolg dat ze niet aan de beraadslaging of aan de stemming deelnemen.

Het zesde tot het achtste lid moet bijgevolg vervallen.

Artikelen 1 en 2 Artikel 1, tweede lid, en artikel 2, eerste lid, moeten vervallen.

Artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen bepaalt immers al dat de leden van het comité door de Koning worden benoemd, op de voordracht van de Minister van Economie en van de Minister van Justitie, voor een hernieuwbare periode van vijf jaar.

Een koninklijk besluit mag een wetsbepaling niet parafraseren, noch - a fortiori - wijzigen. Het ontwerp wijzigt echter artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen, doordat het niet voorziet in de voordracht, door de Minister van Economie en van de Minister van Justitie, van de gewone leden van het comité en doordat de voordracht van de voorzitter en de ondervoorzitter « respectievelijk » geschiedt, wat inhoudt dat de voorzitter voorgedragen wordt door de Minister van Economie, en de ondervoorzitter door de Minister van Justitie.

Artikel 2 Het verdient aanbeveling in het verslag aan de Koning te preciseren welke sanctie gesteld wordt op het overschrijden van de termijnen voorgeschreven bij de bepaling van het ontwerp.

Artikel 5 Volgens de gemachtigde van de minister wordt het wetenschappelijk personeel bij arbeidsovereenkomst aangeworven; de Raad van State ziet derhalve niet in waarom verwezen wordt naar een « statuut ».

Artikel 6 Artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen bepaalt onder meer : « Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden van het comité. » Het is derhalve onnodig te preciseren dat de leden van het comité « geen feiten mogen bekendmaken waarvan ze kennis zouden hebben uit hoofde van hun functie. ».

Artikel 9 De Raad van State heeft binnen de korte termijn die hem is toegemeten niet nader kunnen onderzoeken of, onder meer rekening houdend met de parlementaire voorbereiding van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen een genoegzame rechtsgrond vormt om te voorzien in de bij het ontwerp voorgestelde vergoeding (1).

Slotopmerking Er moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de betrokken commissaris gehoord wordt vóór het comité, voordat het een advies verstrekt of een beslissing neemt.

De kamer was samengesteld uit De heer Y. Kreins, kamervoorzitter.

De heer J. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, kamervoorzitter.

De heer B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. A. Lefebvre, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de H. M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J. Jaumotte.

De griffier, De voorzitter, B. Vigneron Y. Kreins. _______ Nota (1) De Raad van State heeft in een advies 28.839/3, op 11 februari 1999 verstrekt over een voorontwerp van wet dat de wet van 13 mei 1999 houdende diverse bepalingen « Volksgezondheid » is geworden, aan het volgende herinnerd : « Voor het invoeren van een belasting is immers, volgens artikel 170 van de Grondwet, de rechtstreekse bemoeiing van de bevoegde wetgever vereist, niet alleen voor het opleggen van de belastingplicht zelf, doch ook voor het bepalen van de hoofdbestanddelen ervan. De bevoegde wetgever moet het beginsel van de belasting vaststellen, de grondslag ervan bepalen en de heffing ervan regelen. Die bevoegdheid van de wetgever kan niet aan de uitvoerende macht worden overgedragen, tenminste niet wat de hoofdbestanddelen ervan betreft : de grondslag en het tarief van de belasting. Daarentegen vereist artikel 173 van de Grondwet slechts de onrechtstreekse bemoeiing van de bevoegde wetgever voor het invoeren van retributies. Wanneer die wetgever bepaalt in welke gevallen een retributie verschuldigd is, kan hij aan de uitvoerende macht opdragen er de grondslag van vast te stellen.

Algemeen wordt aangenomen dat van een retributie enkel sprake kan zijn, als de heffing verschijnt als de geldelijke vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige individueel beschouwd. Er moet dus een vergoeding van kosten zijn en die kosten moeten veroorzaakt zijn door een dienst die aan de individuele heffingsplichtige in zijn belang wordt verleend, en niet in het belang van de gemeenschap. Bovendien moet er een redelijke verhouding bestaan tussen, enerzijds, de waarde van de bewezen dienst en, anderzijds, de gevorderde retributie : bij gemis van een zodanige verhouding zou de retributie haar vergoedend karakter verliezen en van fiscale aard worden. Het is meer bepaald dat vergoedend karakter en het vereiste van de redelijke verhouding tussen de gepresteerde dienst en de gevorderde retributie, die verantwoorden dat het vaststellen van het bedrag van de retributie aan de uitvoerende macht wordt opgedragen ».

4 APRIL 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen en tot oprichting van het advies en controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen;

Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen voor de commissaris de mogelijkheid heeft voorzien om bij twijfel over zijn onafhankelijkheid voorafgaandelijk het advies te vragen van een Comité voor advies en controle van de onafhankelijkheid van de commissaris;

Aangezien tevens aan dit nieuwe Comité een wettelijke opdracht werd gegeven om, inzake de onafhankelijke taakuitoefening van de commissaris, een zaak aanhangig te maken bij het bevoegde tuchtorgaan van het Instituut der Bedrijfsrevisoren;

Aangezien tenslotte het voor de toepassing van de genoemde bepaling nodig is dat het nieuwe Comité zo snel als mogelijk wordt opgericht en kan werken;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 21 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 11 maart 2003;

Op de voordracht van Onze Minister voor Justitie en van Onze Minister van Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het Advies- en Controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris, bedoeld in artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen, wordt samengesteld uit negen leden, inbegrepen de Voorzitter en de ondervoorzitter. Ten minste vier leden zijn Nederlandstalig en ten minste vier leden zijn Franstalig. De Voorzitter moet een grondige kennis van het Nederlands en het Frans bezitten.

In geval van vervanging van een lid beëindigt het nieuw aangewezen lid het mandaat van degene die hij vervangt.

De leden van het Comité kunnen geen lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, noch van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen.

Het Instituut der Bedrijfsrevisoren en de Hoge Raad voor de Economische Beroepen duiden elk een effectief en een plaatsvervangend deskundige aan.

De Voorzitter van het Comité nodigt deze deskundigen uit voor de dossiers die ter advies of beslissing voorliggen. De deskundigen nemen niet deel aan de beslissingen van het Comité.

Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bovenvermelde deskundigen.

Art. 2.In geval van vervanging van de Voorzitter of de ondervoorzitter beëindigt de nieuw benoemde Voorzitter of ondervoorzitter het mandaat van degene die hij vervangt.

De Voorzitter bereidt de vergaderingen van het Comité voor. Hij zit de vergaderingen voor en verzekert de uitvoering van de door het Comité genomen beslissingen.

Hij ziet toe op het opstellen van de notulen van de vergaderingen, alsmede van de adviezen en verslagen uitgaande van het Comité.

Hij vertegenwoordigt het Comité tegenover de Regering, de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, het Instituut der Bedrijfsrevisoren, de tuchtinstanties en tegenover derden in het algemeen.

Hij neemt de nodige maatregelen om de adviezen en beslissingen van het Comité, op anonieme wijze en na de elementen verwijderd te hebben die door het beroepsgeheim getroffen worden, bekend te maken wanneer en in de vorm waarin het Comité daartoe besloten heeft.

Hij staat in voor het dagelijks bestuur van het Comité en neemt hiervoor de nodige maatregelen. Hij kan het dagelijks bestuur delegeren aan de ondervoorzitter of een lid van het secretariaat van het Comité.

In geval van een vraag om advies van een commissaris met betrekking tot de onafhankelijkheid, ingediend met toepassing van het zesde of tiende lid van artikel 133 van het Wetboek van vennootschappen, zal de Voorzitter van het Comité van de verzoeker binnen de drie werkdagen alle informatie kunnen vragen ter vervollediging van het dossier. Hij zal ook van de aanvrager bevestiging kunnen ontvangen dat hij aan het Comité alle nuttige informatie heeft verstrekt met het oog op een correcte beoordeling van de vraag. Het dossier zal minstens vijf werkdagen vóór de vergadering aan de leden moeten toegezonden worden.

Het Comité moet een advies verstrekken binnen de vijftien werkdagen die volgen op de toezending van een volledig dossier.

Bij de behandeling van een dossier, waarin een verwijzing naar de tuchtcommissie van het Instituut der Bedrijfsrevisoren voorligt, zal de Voorzitter bijkomende inlichtingen kunnen vorderen die hij nuttig acht voor de beoordeling om een tuchtprocedure in te leiden tegen een lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. De aldus gevraagde inlichtingen zullen binnen een termijn van hoogstens vijf werkdagen door de Voorzitter van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of door zijn vertegenwoordiger, aan het Comité worden overgemaakt wanneer ze betrekking hebben op een commissaris. De gevraagde inlichtingen met betrekking tot het beroep in zijn geheel worden door de Voorzitter van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of door zijn vertegenwoordiger aan het Comité overgemaakt binnen een termijn van uiterlijk één maand.

Art. 3.Het Comité vergadert op schriftelijke uitnodiging van de Voorzitter. De uitnodiging omvat de dagorde en de documenten die voor de te behandelen punten ten vertrouwelijke titel aan de leden worden overgemaakt. Behalve in geval van hoogdringendheid beslist door de Voorzitter, moet de uitnodiging ten minste vijf werkdagen vóór de vergadering verstuurd worden.

Op schriftelijk verzoek van vier leden van het Comité roept de Voorzitter de vergadering samen en neemt de voorgestelde punten op in de dagorde.

Art. 4.Het Comité besluit overeenkomstig de regels van de beraadslagende vergaderingen.

Het Comité kan slechts geldig besluiten indien vijf leden aanwezig zijn met inbegrip van de Voorzitter of de ondervoorzitter.

De beslissingen worden genomen met eenvoudige meerderheid van stemmen.

Indien na een tweede stemming geen meerderheid is bereikt is de stem van de Voorzitter doorslaggevend.

Een lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor de stemming.

De Voorzitter kan ertoe besluiten om een dossier aan de leden en aan de deskundigen bedoeld in artikel 1, vierde lid, toe te zenden met een voorstel van advies en met een termijn van vijf werkdagen om schriftelijk eventuele opmerkingen te maken en zich eventueel niet akkoord te verklaren met de voorgestelde tekst. In dat laatste geval zal de Voorzitter het Comité moeten samenroepen volgens de bepalingen van artikel 3 van dit besluit.

De adviezen en de beslissingen van het Comité moeten met redenen omkleed zijn.

De commissaris wordt gehoord op zijn vraag, of op vraag van het comité.

De Voorzitter kan bovendien, met instemming van de leden, andere deskundigen dan degene bedoeld in artikel 1 horen of er beroep op doen tijdens de vergaderingen. Deze personen kunnen niet deelnemen aan de stemming.

De Voorzitter zorgt onverwijld voor de overmaking van het advies aan de commissaris en van de beslissing tot verwijzing in tucht naar de desbetreffende commissie van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, alsmede aan de Voorzitter van dit Instituut en aan de revisor tegen wie een tuchtprocedure is ingeleid.

De adviezen worden door de Voorzitter op anonieme wijze en in de vorm van een samenvatting aan de Voorzitter van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen overgemaakt.

De beslissingen tot verwijzing in tucht naar de desbetreffende Commissie van het Instituut der Bedrijfsrevisoren worden door de Voorzitter overgemaakt aan de Voorzitter van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. Tussen beide Voorzitters zal er met betrekking tot een eventuele gezamenlijke verwijzing overleg gepleegd worden.

Art. 5.Het Comité kan wetenschappelijk personeel aanwerven en ontslaan, volgens de modaliteiten die het bepaalt.

Het administratief personeel en de lokalen van het Comité worden door de Ministers van Justitie en van Economie ter beschikking gesteld.

Art. 6.De leden van het Comité, de deskundigen, het wetenschappelijk personeel en de personen die het administratief secretariaat waarnemen, mogen geen feiten bekendmaken waarvan ze kennis zouden hebben uit hoofde van hun functie.

Art. 7.Het Comité stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de ministers die bevoegd zijn voor Justitie en Economie.

Art. 8.Aan de voorzitter, aan de leden van het Comité, die geen lid zijn van het Rijkspersoneel in de zin bepaald door het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende statuut van het Rijkspersoneel, wordt, per vergadering of per schriftelijke procedure die tot een advies of een verwijzingsbeslissing leidt, en aan de deskundigen bedoeld in artikel 1, vierde lid, een zitpenning toegekend waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 125 EUR. De Voorzitter, de leden en de deskundigen bedoeld in artikel 1, vierde lid, hebben recht op terugbetaling van hun verplaatsings- en verblijfskosten die worden vergoed ten belope van het bedrag van de werkelijke kosten mits het voorleggen van bewijskrachtige bescheiden.

Bij gebrek aan dergelijke bescheiden worden deze kosten vergoed volgens het hoogste barema dat geldt voor de federale ambtenaren. De werkelijke kosten mogen dit barema evenmin overschrijden.

Art. 9.De kosten bedoeld in artikel 8 en alle andere kosten van het Comité worden gedeeltelijk gedekt door de bijdragen van het Instituut der bedrijfsrevisoren en gedeeltelijk door de bijdragen van de ondernemingen ter gelegenheid van de neerlegging van hun jaarrekening en van hun geconsolideerde jaarrekening.

Het bedrag bedoeld in het eerste lid bedraagt 0,50 EUR per jaarrekening en per geconsolideerde jaarrekening die neergelegd worden vanaf 1 januari 2004. De Nationale Bank van België neemt de jaarrekeningen, de geconsolideerde jaarrekeningen en de stukken die tegelijk hiermee moeten worden neergelegd niet in ontvangst zolang de bijdrage niet is betaald. In voorkomend geval brengt de Nationale Bank van België, binnen acht werkdagen na de datum van ontvangst van de stukken, ter kennis van de onderneming dat de neerlegging van de stukken niet aanvaard wordt wegens niet betaling van de vereiste bijdrage.

Het bedrag van het budget van het Comité wordt jaarlijks vastgesteld, met een maximum van 300.000 EUR, op grond van de berekening van de kosten van het verlopen jaar.

Desgevallend worden de bijdragen bedoeld in lid 1 aangepast.

Voor het eerste werkingsjaar wordt het aandeel van het te storten bedrag door het Instituut der Bedrijfsrevisoren bepaald op 60.000 EUR. Voor het eerste jaar zal het Instituut der Bedrijfsrevisoren eveneens een gedeelte dat door de ondernemingen moet gestort worden, hetzij 60.000 EUR voorschieten en zal in het tweede jaar dit bedrag teruggestort krijgen.

Art. 10.Lid 10 van artikel 133 van het Wetboek van vennootschappen, zoals ingevoegd door artikel 4, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen treedt in werking de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van de tweede, de derde en de vierde zin die in werking treden op 1 september 2003.

Art. 11.Onze Minister bevoegd voor Economie en Onze Minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 april 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^