gepubliceerd op 14 september 2010
Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2010 tot wijziging van het reglement van 17 oktober 2006 op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen
3 SEPTEMBER 2010. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2010 tot wijziging van het reglement van 17 oktober 2006 op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 64;
Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de artikelen 43 en 49;
Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de artikelen 90 en 95;
Gelet op Richtlijn 2009/27/EG van de Commissie van 7 april 2009 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft;
Gelet op Richtlijn 2009/83/EG van de Commissie van 27 juli 2009 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft;
Gelet op Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België ontvangen in overeenstemming met artikel 43, § 5, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
Gelet op het advies van de Raad van Toezicht ontvangen in overeenstemming met artikel 49, § 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
Gelet op de raadpleging van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen via hun beroepsverenigingen;
Overwegende dat het besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 17 oktober 2006 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsinstellingen moet worden gewijzigd om in overeenstemming te worden gebracht met voornoemde richtlijnen;
Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2010 tot wijziging van het reglement van 17 oktober 2006 op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen, wordt goedgekeurd.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2010.
Art. 3.De Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 september 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS
Besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2010 tot wijziging van het besluit van 17 oktober 2006 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de artikelen 43 en 49;
Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de artikelen 90 en 95;
Gelet op Richtlijn 2009/27/EG van de Commissie van 7 april 2009 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft;
Gelet op Richtlijn 2009/83/EG van de Commissie van 27 juli 2009 tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft;
Gelet op Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België;
Gelet op het advies van de Raad van Toezicht;
Gelet op de raadpleging van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen via hun beroepsverenigingen;
Overwegende dat het besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 17 oktober 2006 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsinstellingen moet worden gewijzigd om in overeenstemming te worden gebracht met voornoemde richtlijnen.
Besluit :
Artikel 1.De in de artikelen 2 tot 14 van dit besluit vermelde wijzigingen worden aangebracht in het besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 17 oktober 2006 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsinstellingen.
Art. 2.In Titel I worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel I.1., eerste lid, 2°, worden de woorden "of vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumenten" opgeheven; 2° artikel I.2., punt (40), wordt aangevuld met een lid, luidende : « In het kader van de in artikel V.9 vastgestelde methode kunnen alle samenstellen van verrekenbare transacties met een en dezelfde wederpartij worden behandeld als één samenstel indien de negatieve gesimuleerde marktwaarden van de afzonderlijke samenstellen van verrekenbare transacties bij de raming van de verwachte risicopositie (EE) op 0 worden bepaald. »; 3° artikel I.8. wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. Wanneer een instelling een kredietrisicopositie buiten de handelsportefeuille afdekt met een kredietderivaat dat in haar handelsportefeuille is opgenomen (met behulp van een intern afdekkingsinstrument), dan mag, in afwijking van §§ 1 en 2, de risicopositie buiten de handelsportefeuille voor de berekening van eigenvermogensvereisten niet als afgedekt worden beschouwd, tenzij de instelling van een toelaatbare derde protectieverschaffer een kredietderivaat koopt dat voldoet aan de vereisten van Titel V, hoofdstuk V met betrekking tot de risicopositie buiten de handelsportefeuille. Ingeval een dergelijke protectie vanwege een derde wordt gekocht en voor de berekening van de eigenvermogensvereisten als een afdekkingsinstrument van een risicopositie buiten de handelsportefeuille wordt erkend, wordt, onverminderd artikel IX.11, tweede zin, voor de berekening van eigenvermogensvereisten noch het interne, noch het externe afdekkingsinstrument in de vorm van een kredietderivaat in de handelsportefeuille opgenomen. »; 4° er wordt een artikel I.12 ingevoegd, luidende : « Art. I.12. De CBFA kan via circulaire de begrippen uit dit reglement nader preciseren. »
Art. 3.In Titel II worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, a), wordt de bepaling onder i) vervangen als volgt : « i) het gestort kapitaal in de zin van het vennootschapsrecht plus de daarmee verbonden uitgiftepremies, voor zover het verliezen in doorgaande bedrijfsvoering volledig opvangt en het in geval van faillissement of vereffening achtergesteld is bij alle andere schuldvorderingen.»; 2° artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, a), wordt aangevuld met de bepaling onder iv), luidende : « iv) De tussentijdse winst van het boekjaar mag worden opgenomen in het eigen vermogen sensu stricto in zoverre zij is gecontroleerd door de erkende commissaris(sen)-revisor(en) van de instelling en alle voorzienbare kosten en dividenden ervan zijn afgetrokken.
In afwachting van de toerekening ervan, mag ook het positieve resultaat van het laatste afgesloten boekjaar, verminderd met de te verwachten dividenduitkering, onder dezelfde voorwaarden, worden opgenomen in het eigen vermogen sensu stricto. »; 3° in artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, wordt de bepaling onder c) vervangen als volgt : « c) de aan de instelling gestorte fondsen aangetrokken via schuldtitels met onbepaalde looptijd en andere financieringsinstrumenten die de in § 2 bepaalde voorwaarden vervullen om als bestanddeel van het eigen vermogen sensu stricto in aanmerking te komen.
Deze instrumenten komen in aanmerking : i) ten belope van maximum 15 % van de som van de bestanddelen vermeld in de punten a) tot c), na aftrek van de bestanddelen vermeld in b), zonder rekening te houden met het bedrag vermeld in b), viii) en ix) voor de instrumenten waarvoor is voorzien in een gematigde, door de CBFA bepaalde aflossingsprikkel voor de instelling; ii) ten belope van 35 % van de som van de bestanddelen vermeld in de punten a) tot c), na aftrek van de bestanddelen vermeld in b), zonder rekening te houden met het bedrag vermeld in b), viii) en ix) voor de instrumenten waarvoor niet is voorzien in een gematigde, door de CBFA bepaalde aflossingsprikkel voor de instelling. Voor de toetsing van de naleving van de limiet van 35 % worden de in punt i. bedoelde instrumenten in aanmerking genomen; iii) ten belope van 50 % van de som van de bestanddelen vermeld in de punten a) tot c), na aftrek van de bestanddelen vermeld in b), zonder rekening te houden met het bedrag vermeld in b), viii) en ix), wanneer de instrumenten waarvoor niet is voorzien in een gematigde, door de CBFA bepaalde aflossingsprikkel voor de instelling, in noodsituaties binnen een vooraf bepaalde marge geconverteerd moeten worden en op initiatief van de bevoegde autoriteiten in het licht van de financiële positie en de solvabiliteitspositie van de emittent te allen tijde geconverteerd mogen worden in bestanddelen genoemd in artikel II.1, § 1, al. 1, a), i). Voor de toetsing van de naleving van de limiet van 50 % worden de in punt i. bedoelde instrumenten in aanmerking genomen.
Bij overschrijding van een limiet waarvan sprake in voornoemde punten i tot iii wordt het surplus in aanmerking genomen bij de aanvullende bestanddelen van het eigen vermogen als in § 1, 2°, tweede lid, c), bedoelde gestorte fondsen aangetrokken via schuldtitels met onbepaalde looptijd en wordt het in aanmerking genomen bij de berekening van de naleving van de limiet die op die instrumenten van toepassing is krachtens § 1, 2°, tweede lid. »; 4° in artikel II.1 worden de paragrafen 2, 3 en 4 hernummerd tot respectievelijk 3, 4 en 5 en worden de verwijzingen in de tekst aangepast; 5° in artikel II.1 wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidende : « § 2. De in § 1, eerste lid, 1°, c), bedoelde instrumenten stemmen overeen met de in voornoemde punten a) tot d) vastgelegde vereisten : a) De instrumenten hebben geen vervaldatum of hebben een oorspronkelijke looptijd van ten minste dertig jaar.De instrumenten kunnen een of meer, uitsluitend op initiatief van de uitgevende instelling uit te oefenen callopties omvatten maar worden ten vroegste vijf jaar na de datum van uitgifte afgelost. Als de bepalingen die voor instrumenten zonder vervaldatum gelden, voorzien in een gematigde, door de CBFA te beoordelen aflossingsprikkel voor de instelling, mag die prikkel zich ten vroegste tien jaar na de datum van uitgifte voordoen. De bepalingen die voor instrumenten met vervaldatum gelden, staan niet toe dat van die instrumenten een prikkel tot aflossing op een andere datum dan de vervaldatum uitgaat.
Zowel instrumenten met als instrumenten zonder vervaldatum kunnen alleen met voorafgaande toestemming van de CBFA worden teruggekocht of afgelost. De CBFA kan deze toestemming verlenen mits het verzoek op initiatief van de instelling wordt gedaan en noch de financiële positie, noch de solvabiliteitspositie van de instelling al te zeer wordt aangetast. De CBFA kan van instellingen verlangen dat zij het instrument vervangen door in § 1, eerste lid, 1°, a), of § 1, eerste lid, 1°, c), bedoelde bestanddelen van dezelfde of een betere kwaliteit. b) De CBFA kan verlangen dat de aflossing van instrumenten met vervaldatum wordt opgeschort als de instelling niet aan de eigenvermogensvereisten van artikel III.1 of XV.1 of aan de concentratienormen van artikel III.4 voldoet en kan verlangen dat aflossing op andere tijdstippen wordt opgeschort op grond van de financiële positie en de solvabiliteitspositie van de instelling. c) De CBFA kan te allen tijde toestemming verlenen voor een vroegtijdige aflossing van instrumenten met of zonder vervaldatum ingeval de toepasselijke fiscale behandeling of indeling van deze instrumenten volgens de regelgeving een wijziging ondergaat die bij uitgifte niet was voorzien.d) De bepalingen die voor het instrument gelden, bieden de instelling de mogelijkheid om de rente- of dividenduitkering zo nodig voor onbepaalde tijd en op niet-cumulatieve basis te annuleren. De instelling dient dergelijke uitkeringen echter te annuleren als zij niet voldoet aan de eigenvermogensvereisten van artikel III.1 of XV.1.
De CBFA kan verlangen dat de rente- of dividenduitkering op grond van de financiële positie en de solvabiliteitspositie van de instelling wordt geannuleerd. Het annuleren van de rente- of dividenduitkering doet geen afbreuk aan het recht van de instelling om de rente- of dividenduitkering te vervangen door een betaling in de vorm van een instrument als bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, a), mits de instelling daardoor haar financiële middelen kan behouden. De CBFA kan aan die vervanging voorwaarden verbinden. e) De bepalingen die voor het instrument gelden, schrijven voor dat de hoofdsom en niet-uitgekeerde rente of dividend van dien aard moeten zijn dat verliezen ermee worden opgevangen, terwijl de instelling tegelijkertijd ook haar activiteiten kan voortzetten, en dat ze geen belemmering vormen voor de herkapitalisatie van de instelling met passende mechanismen.f) Bij het faillissement of de vereffening van de instelling zijn de instrumenten achtergesteld bij de in onderstaande §§ 3 en 4 bedoelde bestanddelen.»; 5° artikel II.1 wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. De CBFA kan een instelling toestemming geven om de in artikel II.1., § 1, eerste lid, 1°, c), in artikel II.1., § 1, eerste lid, 2°, tweede lid, en in artikel II.1, § 1, eerste lid, 2°, tweede lid, d) genoemde limieten in noodsituaties tijdelijk te overschrijden. »; 6° in artikel II.4, tweede lid, wordt het eerste streepje vervangen als volgt : « - voor de belangen van derden die de in artikel II.1, § 1, 1°, a) en c), en in artikel II.1, § 1, 2°, c) en d), bedoelde instrumenten vertegenwoordigen die zijn uitgegeven door verbonden ondernemingen, gelden, om in het eigen vermogen te worden opgenomen, dezelfde voorwaarden en limieten als voor de rechtstreeks door de instelling uitgegeven instrumenten »; 7° in artikel II.5 wordt de bepaling onder 12° opgeheven.
Art. 4.In Titel III worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel III.4, § 1, wordt vervangen als volgt : « § 1. De instellingen die zijn opgericht als vennootschap naar Belgisch recht, met uitzondering van : 1° beleggingsondernemingen die beschikken over een vergunning als vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;2° beleggingsondernemingen die beschikken over een vergunning als beursvennootschap en die geen posities mogen innemen voor eigen rekening, geen uitgiften van financiële instrumenten mogen overnemen of borg mogen staan voor de plaatsing hiervan; moeten de risico's op eenzelfde wederpartij, na toepassing van artikel X.7 tot en met X.12 beperken tot 25 % van hun eigen vermogen.
Wanneer de wederpartij een instelling is of wanneer een groep van verbonden cliënten een of meer instellingen omvat, kan deze waarde niet meer bedragen dan 25 % van het eigen vermogen van de instelling of - als dit hoger is 150 miljoen EUR, voor zover de som van de waarde van de posities, met inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicomatiging overeenkomstig de artikelen X.7 tot en met X.12, jegens alle verbonden cliënten die geen instelling zijn, niet meer bedraagt dan 25 % van het eigen vermogen van de instelling.
Indien het bedrag van 150 miljoen EUR meer bedraagt dan 25 % van het eigen vermogen van de instelling, mag de waarde van de positie, met inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicomatiging overeenkomstig de artikelen X.7 tot en met X.12, een redelijke limiet, gelet op het eigen vermogen van de instelling, niet te boven gaan.
Deze limiet wordt door instellingen bepaald in overeenstemming met de gedragslijnen en procedures bedoeld in Titel XII met het oog op het aanpakken en beheersen van concentratierisico's, en mag niet meer bedragen dan 100 % van het eigen vermogen van de instelling. »; 2° artikel III.4, § 3, wordt opgeheven; 3° artikel III.4, § 4, wordt vervangen als volgt : « § 4. De instellingen die, met toepassing van artikel 77 van de wet van 6 april 1995 of met toepassing van een soortgelijke buitenlandse bepaling, de door hun cliënteel toevertrouwde middelen op specifieke wijze moeten herbeleggen, mogen de in § 1 bedoelde begrenzingen onder de volgende voorwaarden overschrijden : 1° de overschrijding van de begrenzingen vloeit enkel voort uit de middelen waarop de herbeleggingsverplichting van toepassing is; 2° de wederpartij is een kredietinstelling of een beleggingsonderneming waaraan een weging kan worden toegekend die voor haar vorderingen overeenstemt met de in de tabellen 4 en 5 van artikel V.16, § 6, bedoelde kredietwaardigheidscategorie 3 en die instelling beschikt niet over een kredietbeoordeling voor de korte termijn die, conform artikel V.16, § 6, leidt tot een minder gunstig risicogewicht; 3° het geheel van de risico's op die wederpartij mag niet meer bedragen dan euro 16.000.000. »; 4° in artikel III.5, eerste lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° de instelling voldoet aan een aanvullend eigenvermogensvereiste ter dekking van de overschrijding van de in artikel III.4, §§ 1, en § 4, gestelde begrenzing; »; 5° artikel III.5, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende : « 5° wanneer de instelling deze risico's tijdelijk naar een andere onderneming, al dan niet behorend tot dezelfde groep, overdraagt en/of door middel van kunstmatige transacties waardoor het risico binnen de periode van tien dagen worden beëindigd en een nieuw risico wordt gecreëerd, blijft zij onderworpen aan het in dit artikel bedoeld aanvullend eigenvermogensvereiste alsof zij de risico's had behouden. »
Art. 5.In Titel IV worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel IV.8, § 2, eerste lid, wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : « a) de risicoposities op de centrale overheid, regionale overheden, lagere overheden en administratieve organen in de lidstaten van de EU, op voorwaarde dat voor deze risicoposities een risicoweging van 0 % geldt met toepassing van artikel V.16. »; 2° er wordt een artikel IV.9 ingevoegd, luidende : « Art. IV.9. Met uitzondering van risicoposities waardoor verplichtingen ontstaan in de vorm van de in Titel II genoemde eigenvermogensbestanddelen, mag de CBFA de risicoposities van een instelling op een wederpartij die haar moederonderneming, haar dochteronderneming of een dochteronderneming van haar moederonderneming, dan wel een onderneming die is verbonden door een relatie zoals bedoeld in artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen is, vrijstellen van de eigenvermogensvereisten voor het in artikel IV.1 bedoelde krediet- en verwateringsrisico, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de wederpartij is een instelling of een financiële holding, een financiële instelling, een vermogensbeheerder of een onderneming die nevendiensten verricht, waarop passende prudentiële voorschriften van toepassing zijn;b) de wederpartij is integraal opgenomen in dezelfde consolidatie als de instelling;c) de wederpartij is onderworpen aan dezelfde risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures als de instelling;d) de wederpartij is gevestigd in dezelfde lidstaat als de instelling; en e) er is geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de wederpartij aan de instelling kan verhinderen.»
Art. 6.In Titel V worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel V.2, § 2, wordt aangevuld met de bepaling onder het vierde streepje, luidende : « Onverminderd de bepalingen in de twee laatste bovenstaande streepjes, wordt de risicopositiewaarde van de uitstaande kredietrisicoposities, zoals bepaald door de CBFA, met een centrale wederpartij, bepaald overeenkomstig artikel V.5, § 9, op voorwaarde dat de wederpartijrisicoposities van de centrale wederpartij ten aanzien van alle deelnemers aan haar regelingen, dagelijks volledig door zekerheden worden gedekt. »; 2° in artikel V.2, § 2, wordt aangevuld met de bepaling, luidende : « Bij leaseovereenkomsten is de waarde van de risicopositie gelijk aan de gedisconteerde minimumleasebetalingen. Minimumleasebetalingen zijn de betalingen gedurende de leasetermijn die de leasenemer moet betalen of kan worden verplicht te betalen, alsmede alle gunstige koopopties (dit zijn opties die naar alle waarschijnlijkheid worden uitgeoefend).
Ook alle gegarandeerde restwaarden die voldoen aan de reeks voorwaarden in artikel V.25 met betrekking tot de toelaatbare protectieverschaffers alsmede de minimumvereisten voor de erkenning van andere soorten garanties in artikelen V. 35 tot en met V.37, zijn in de minimumleasebetalingen inbegrepen. Deze vorderingen worden overeenkomstig artikel V.15 in de desbetreffende categorie ondergebracht. »; 3° in artikel V.5, § 1, worden de woorden "afgeleide buitenbeursinstrumenten (OTC-derivaten)" vervangen door de woorden "afgeleide instrumenten"; 4° artikel V.5 wordt aangevuld met een paragraaf 9, luidende : « § 9. Voor het wederpartijrisico kan een risicopositiewaarde van nul worden toegekend aan derivatencontracten of retrocessieovereenkomsten, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met uitgestelde afwikkeling en margeleningstransacties die uitstaan bij een centrale wederpartij en die door deze centrale wederpartij niet zijn verworpen. Voorts kan een risicopositiewaarde van nul worden toegekend aan kredietrisicoposities ten aanzien van centrale wederpartijen die voortkomen uit derivatencontracten, retrocessieovereenkomsten, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met uitgestelde afwikkeling en margeleningstransacties of andere risicoposities, zoals bepaald door de CBFA, die de instelling heeft uitstaan bij de centrale wederpartij. De wederpartijrisicoposities van de centrale wederpartij ten aanzien van alle deelnemers aan haar regelingen, worden dagelijkse volledig door zekerheden gedekt. »; 5° in artikel V.5, § 5, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Wanneer een instelling protectie in de vorm van een kredietderivaat koopt ter afdekking van een risicopositie in de niet-handelsportefeuille of van een wederpartijrisicopositie, mag zij haar eigenvermogensvereisten voor het afgedekte activum berekenen overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling IV of, mits de CBFA daarmee instemt, overeenkomstig artikel VI.9, § 3 of artikel VI.97.
In deze gevallen, en indien de optie die wordt verleend door artikel IX.11, tweede zin, niet wordt toegepast, wordt de risicopositiewaarde wat het wederpartijrisico betreft voor deze kredietderivaten op nul bepaald.
Een instelling mag er echter voor kiezen om voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het wederpartijrisico consequent rekening te houden met alle niet in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die zijn gekocht als protectie voor een risicopositie in de niet-handelsportefeuille of voor een wederpartijrisicopositie wanneer de kredietprotectie op grond van dit reglement is erkend. »; 6° in artikel V.8, § 15, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Er is één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elke uitgevende instelling van een referentieschuldtitel die als onderliggende waarde van een kredietverzuimswap fungeert. Korfkredietverzuimswaps voor het n-de kredietverzuim worden als volgt behandeld : a) de omvang van een risicopositie in een referentieschuldtitel in een korf die als onderliggende waarde van een kredietverzuimswap voor het n-de kredietverzuim fungeert, is de effectieve notionele waarde van de referentieschuldtitel, vermenigvuldigd met de gewijzigde duur van het n-de kredietverzuimderivaat als gevolg van een verandering in de creditspread van de referentieschuldtitel;b) er is één samenstel van afdekkingsinstrumenten voor elke referentieschuldtitel in een korf die als onderliggende waarde van een bepaalde kredietverzuimswap voor het n-de kredietverzuim fungeert;de uitstaande posities die uit verschillende kredietverzuimswaps voor het n-de kredietverzuim voortvloeien, worden niet in hetzelfde samenstel van afdekkingsinstrumenten opgenomen; c) de wederpartijrisicovermenigvuldigings-factor voor elk samenstel van afdekkingsinstrumenten voor een van de referentieschuldtitels van een derivaat voor het n-de kredietverzuim bedraagt 0,3 % voor referentieschuldtitels die van een door de CBFA krachtens dit reglement erkende EKBI een kredietbeoordeling hebben gekregen die overeenkomt met kredietwaardigheidscategorie 1 tot 3, en 0,6 % voor andere schuldinstrumenten.»; 7° Artikel V.12, § 2, wordt vervangen als volgt : « § 2. De CBFA erkent een EKBI als zijnde geschikt voor de doeleinden van artikel V.11 slechts als ze zich ervan heeft overtuigd dat de beoordelingsmethodiek van de instelling voldoet aan de criteria objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie en dat de toegekende kredietbeoordelingen betrouwbaar en transparant zijn. Daartoe houdt de CBFA rekening met de technische criteria in hoofdstuk 6. Wanneer een EKBI is geregistreerd als kredietratingbureau overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 over Kredietratingbureaus, gaat de CBFA ervan uit dat de beoordelingsmethodiek van deze instelling aan de criteria van objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie voldoet. »; 8° Artikel V.16, § 1, 3°, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Tot 31 december 2015 wordt voor risicoposities op de centrale overheden en centrale banken van de lidstaten luidende en gefinancierd in de nationale munt van eender welke lidstaat dezelfde weging toegepast als zou worden toegepast op dergelijke risicoposities luidende en gefinancierd in hun nationale munt. »; 9° Artikel V.16, § 6, 3°, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Aan risicoposities op instellingen met een resterende effectieve looptijd van meer dan drie maanden waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt een weging toegekend overeenkomstig tabel 4, in overeenstemming met de onderbrenging door de CBFA van de kredietbeoordelingen van erkende EKBI's in zes categorieën van een kredietwaardigheidsbeoordelingsschaal. »; 10° Artikel V.16, § 6, 4°, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd punt 5° wordt aan risicoposities op instellingen met een resterende effectieve looptijd van ten hoogste drie maanden waarvoor een kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is, een weging toegekend overeenkomstig tabel 5, in overeenstemming met de onderbrenging door de CBFA van de kredietbeoordelingen van erkende EKBI's in zes categorieën van een kredietwaardigheidsbeoordelingsschaal. »; 11° Artikel V.16, § 7, 3°, wordt vervangen als volgt : « 3° Aan risicoposities op een onderneming waarvoor een kredietbeoordeling voor de korte termijn van een aangewezen EKBI beschikbaar is, wordt overeenkomstig tabel 8 een weging toegekend in overeenstemming met de onderbrenging door de CBFA van de kredietbeoordelingen van erkende EKBI's in zes categorieën van een kredietwaardigheidsbeoordelingsschaal. »; 12° In artikel V.16, § 14, wordt na het 7° een nieuw 8° ingevoegd, luidende : « 8° Wanneer de vordering een restwaarde van geleased goed is, wordt de risicoweging als volgt berekend : 1/t * 100 % waarbij t gelijk is aan 1 of de op het dichtstbijzijnde gehele getal afgeronde en in jaren uitgedrukte resterende duur van de leaseovereenkomst, al naargelang welke van beide getallen het hoogst is. »; 13° In artikel V.23, § 2, 4°, wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende : « Indien de ICB niet alleen mag beleggen in instrumenten die overeenkomstig de 1°, 2° en 3° van deze paragraaf als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt, kunnen de rechten van deelneming ter waarde van de in aanmerking komende activa als zekerheden worden aangemerkt in de veronderstelling dat de ICB tot de toegestane grens in niet in aanmerking komende activa heeft belegd. In de gevallen waarin niet in aanmerking komende activa als gevolg van uit eigendom voortvloeiende verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen een negatieve waarde hebben, berekent de instelling de totale waarde van de niet in aanmerking komende activa en vermindert zij de waarde van de in aanmerking komende activa met de waarde van de niet in aanmerking komende activa indien laatstgenoemde waarde in totaal negatief is. »; 14° In artikel V.23, § 3, wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende : « Indien de ICB niet alleen mag beleggen in instrumenten die overeenkomstig § 2, 1°, 2° en 3° als toelaatbaar kunnen worden aangemerkt, en in de onder a) van deze paragraaf bedoelde instrumenten, kunnen de rechten van deelneming ter waarde van de in aanmerking komende activa als zekerheden worden aangemerkt in de veronderstelling dat de ICB tot de toegestane grens in niet in aanmerking komende activa heeft belegd. In de gevallen waarin niet in aanmerking komende activa als gevolg van uit eigendom voortvloeiende verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen een negatieve waarde hebben, berekent de instelling de totale waarde van de niet in aanmerking komende activa en vermindert zij de waarde van de in aanmerking komende activa met de waarde van de niet in aanmerking komende activa indien laatstgenoemde waarde in totaal negatief is. »; 15° Artikel V.34, § 2, wordt vervangen als volgt : « § 2. Aan de leningverstrekkende instelling in pand gegeven levensverzekeringspolissen Aan de leningverstrekkende instelling in pand gegeven levensverzekeringspolissen worden slechts in aanmerking genomen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan : a) de levensverzekeringspolis is openlijk in pand gegeven of overgedragen aan de leningverstrekkende instelling;b) de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, is in kennis gesteld van de pandgeving of overdracht en mag als gevolg daarvan niet de onder de overeenkomst te betalen bedragen uitkeren zonder de toestemming van de leningverstrekkende instelling;c) de leningverstrekkende instelling heeft het recht de overeenkomst op te zeggen en de afkoopwaarde te ontvangen ingeval de leningnemer in gebreke blijft;d) de leningverstrekkende instelling wordt in kennis gesteld wanneer de verzekeringnemer nalaat betalingen onder de overeenkomst te verrichten;e) de kredietprotectie geldt voor de gehele looptijd van de lening; indien dit niet mogelijk is omdat de verzekeringsovereenkomst reeds voor de kredietovereenkomst afloopt, moet de instelling erop toezien dat het uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende bedrag tot het einde van de looptijd van de kredietovereenkomst de instelling als zekerheid dient; f) de pandgeving of de overdracht is juridisch rechtsgeldig en uitvoerbaar in alle op het tijdstip van de sluiting van de leningsovereenkomst relevante jurisdicties;g) de afkoopwaarde wordt aangegeven door de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, en is niet verminderbaar;h) de afkoopwaarde wordt zo spoedig mogelijk betaald indien daarom wordt verzocht;i) er kan niet om betaling van de afkoopwaarde worden verzocht zonder de toestemming van de instelling;j) de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, valt onder Richtlijn 2002/83/EG en Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad of staat onder toezicht van een bevoegde autoriteit van een derde land met een toezichts- en regelgevingsstelsel dat ten minste gelijkwaardig is aan de stelsels die in de Gemeenschap worden toegepast.»; 16° De aanhef van artikel V.36, § 1, komt als volgt te luiden : « § 1. Wanneer een risicopositie wordt beschermd door een garantie met een tegengarantie van een centrale overheid of een centrale bank, van een regionale of lokale overheid of een publiekrechtelijke entiteit indien de risicoposities op deze overheden overeenkomstig hoofdstuk 4 worden behandeld als risicoposities op de centrale overheid in wier rechtsgebied deze gevestigd zijn, van een multilaterale ontwikkelingsbank of een internationale organisatie waaraan overeenkomstig hoofdstuk 4 een risicoweging van 0 % wordt toegepast, of van een publiekrechtelijke entiteit indien de risicoposities op die entiteit worden behandeld als risicoposities op instellingen, mag de vordering worden behandeld als een vordering die wordt beschermd door een garantie die door de entiteit in kwestie is verstrekt, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : »; 17° Artikel V.54 wordt vervangen als volgt : « De eenvoudige benadering van financiële zekerheden mag slechts worden toegepast indien de risicogewogen activa overeenkomstig hoofdstuk 4 worden berekend. Een instelling mag niet zowel de eenvoudige benadering van financiële zekerheden als de uitgebreide benadering van financiële zekerheden toepassen, behalve voor de toepassing van artikelen IV.5, § 1 en IV.8. Instellingen tonen de CBFA aan dat een dergelijke uitzonderlijke toepassing van beide methoden niet selectief plaatsvindt met de bedoeling lagere minimumeigenvermogensvereisten te bewerkstellingen en evenmin tot regelgevingsarbitrage leidt. »; 18° Artikel V.56 wordt vervangen als volgt : « De risicoweging die overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze Titel van toepassing zou zijn indien de kredietgever een rechtstreekse risicopositie in het zekerheidsinstrument had, is van toepassing op die gedeelten van risicopositiewaarden die door de marktwaarde van erkende zekerheden zijn gedekt. Voor dit doel bedraagt de risicopositie van een in hoofdstuk 2, afdeling II, vermelde buitenbalanspost 100 % van het bedrag, en niet van de in die afdeling vermelde percentages. De risicoweging van het door zekerheden gedekte gedeelte bedraagt ten minste 20 %, behalve in de in artikel V.57 gespecificeerde gevallen. Aan het resterende gedeelte van de risicopositiewaarde wordt de risicoweging toegekend die overeenkomstig hoofdstuk 4 van toepassing zou zijn op een niet-gedekte risicopositie op de wederpartij. »; 19° Artikel V.60 wordt vervangen als volgt : « Ten aanzien van alle transacties, met uitzondering van die welke worden verricht uit hoofde van erkende kaderverrekeningsovereenkomsten waarop de bepalingen van de artikelen V.42 tot V.52 van toepassing zijn, wordt de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de zekerheid die in aanmerking moet worden genomen als volgt berekend : CVA = C x (1-HC-HFX) De voor volatiliteit gecorrigeerde risicopositie die in aanmerking moet worden genomen wordt als volgt berekend : EVA = E x (1+HE) en in geval van transacties in afgeleide buitenbeursinstrumenten, EVA = E. De volledig aangepaste risicopositiewaarde, waarin zowel de volatiliteit als het risicomatigende effect van de zekerheid in aanmerking worden genomen, wordt als volgt berekend : E* = max {0, [EVA - CVAM]} waarbij E de risicopositiewaarde is zoals zij met toepassing van hoofdstuk 2 bij afwezigheid van zekerheden zou worden bepaald. Voor dit doel bedraagt de risicopositie van een in hoofdstuk 2, afdeling II, vermelde buitenbalanspost 100 % van het bedrag, en niet van de in die afdeling vermelde percentages.
EVA is de voor volatiliteit gecorrigeerde risicopositiewaarde.
CVA is de voor volatiliteit gecorrigeerde waarde van de zekerheid.
CVAM stemt overeen met CVA, gecorrigeerd voor een eventueel looptijdverschil overeenkomstig de bepalingen van artikel V.78, § 2.
HE is de passende volatiliteitscorrectie van de risicopositie (E), berekend overeenkomstig de artikelen V.61 tot V.70.
HC is de passende volatiliteitscorrectie van de zekerheid, berekend overeenkomstig de artikelen V.61 tot V.70.
HFX is de passende volatiliteitscorrectie bij valutamismatch, berekend overeenkomstig de artikelen V.61 tot V.70.
E* is de volledig aangepaste risicopositiewaarde, waarin de volatiliteit en het risicomatigende effect van de zekerheid in aanmerking zijn genomen. »; 20° Artikel V.73, § 2, wordt vervangen als volgt : « § 2. Aan leningverstrekkende instellingen in pand gegeven levensverzekeringenpolissen Wanneer aan de in artikel V.34, § 2 gestelde voorwaarden is voldaan, wordt op het deel van de risicopositie dat door de actuele afkoopwaarde van kredietprotectie als bedoeld in artikel V.24, § 2 wordt gedekt, de hierna specifieerde risicogewichten toegepast.
Hierbij wordt uitgegaan van het risicogewicht dat wordt toegekend aan een niet-achtergestelde risicopositie zonder kredietprotectie op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten : a) een risicogewicht van 20 % wanneer aan een niet-achtergestelde risicopositie zonder kredietprotectie op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 20 % wordt toegekend;b) een risicogewicht van 35 % wanneer aan een niet-achtergestelde risicopositie zonder kredietprotectie op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 50 % wordt toegekend;c) een risicogewicht van 70 % wanneer aan een niet-achtergestelde risicopositie zonder kredietprotectie op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 100 % wordt toegekend;d) een risicogewicht van 150 % wanneer aan een niet-achtergestelde risicopositie zonder kredietprotectie op de onderneming waarbij de levensverzekering is gesloten, een risicogewicht van 150 % wordt toegekend.»; 21° Artikel V.75, § 2, wordt vervangen als volgt : « § 2. Volledige protectie Voor de toepassing van artikel V.1 is g de weging die moet worden toegepast op een risicopositie waarvan de risicopositiewaarde (E) volledig gedekt wordt door niet-volgestorte kredietprotectie (GA), waarbij : E de risicopositiewaarde is als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling II. Voor dit doel bedraagt de risicopositie van een in hoofdstuk 2, afdeling II, vermelde buitenbalanspost 100 % van het bedrag, en niet van de in die afdeling vermelde percentages; g de weging is die wordt toegepast op de risicopositie op de protectieverschaffer, en GA de waarde is van G* als berekend overeenkomstig artikel V.74, § 2 en nader gecorrigeerd voor een eventueel looptijdverschil als beschreven in afdeling V. »; 22° Artikel V.75, § 3, wordt vervangen als volgt : « § 3. Gedeeltelijke protectie - gelijke rangorde Wanneer het bedrag van de protectie lager is dan de risicopositiewaarde en de gedekte en ongedekte delen dezelfde rangorde hebben - d.w.z. dat de instelling en de protectieverschaffer eventuele verliezen naar rato delen - wordt een proportionele vermindering van het eigenvermogensvereiste toegekend. Voor de toepassing van artikel V.1 worden de bedragen van de gewogen risicovolumes overeenkomstig de volgende formule berekend : (E-GA) x r + GA x g waarbij : E de risicopositiewaarde is als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling II. Voor dit doel bedraagt de risicopositie van een in hoofdstuk 2, afdeling II, vermelde buitenbalanspost 100 % van het bedrag, en niet van de in die afdeling vermelde percentages;
GA de waarde is van G* als berekend overeenkomstig artikel V.74, § 2 en nader gecorrigeerd voor een eventueel looptijdverschil als beschreven in artikel V.78, § 3; r de weging is van risicoposities op de debiteur zoals aangegeven in hoofdstuk 4; g de weging is van risicoposities op de protectieverschaffer zoals aangegeven in hoofdstuk 4. »
Art. 7.In Titel VI worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel VI.13, § 1, c), wordt vervangen als volgt : « c) Voor risicoposities die ontstaan ingevolge transacties met betrekking tot volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte afgeleide instrumenten die zijn opgesomd in artikel V.5 en van volledig of bijna volledig door zekerheden gedekte margeleningstransacties die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst, is M gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de transacties, waarbij M ten minste gelijk is aan 10 dagen. Voor repo's of opgenomen of verstrekte effecten- of grondstoffenleningen die onderworpen zijn aan een kaderverrekeningsovereenkomst, is M gelijk aan de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de transacties, waarbij M ten minste gelijk is aan 5 dagen. Voor de weging van de looptijd wordt de notionele waarde van elke transactie gebruikt. »; 2° in artikel VI.13, § 2, wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « § 2. In afwijking van bovenstaande § 1, a), b), c) en d), en van artikel VI.36, §§ 1 tot 3, is M ten minste gelijk aan één dag voor : »; 3° in artikel VI.22 wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : « § 2. Op het niveau van de aandelenportefeuille mogen de gewogen risicovolumes niet minder zijn dan de som van de bij de PD/LGD-benadering vereiste minimale gewogen risicovolumes en de overeenkomstige verwachte verliezen vermenigvuldigd met 12,5, en berekend op basis van de in artikel VI.23, §§ 1 en 2, genoemde PD-waarde en de bijbehorende, in artikel VI.24, genoemde LGD-waarden. »; 4° in artikel VI.26 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de paragrafen 1 en 2 worden vervangen als volgt : « § 1.Als risicoposities in de vorm van een instelling voor collectieve belegging (ICB) voldoen aan de criteria van artikel V.16, § 13, 4° en 5°, en de instelling op de hoogte is van alle of een deel van de onderliggende risicoposities van de ICB, berekent zij de gewogen risicovolumes en de verwachte verliezen op basis van de in deze Titel beschreven methodes.
Paragraaf 3 is van toepassing op het deel van de onderliggende risicoposities van de ICB waarvan de instelling niet op de hoogte is of redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn. Paragraaf 3 is met name van toepassing indien het voor de instelling nodeloos omslachtig zou zijn rekening te houden met de onderliggende risicoposities ten einde gewogen risicovolumes en verwachte verliezen te berekenen volgens de in deze Titel beschreven methoden. § 2. Wanneer de instelling niet voldoet aan de voorwaarden om de in deze afdeling beschreven methoden voor alle of een deel van de onderliggende risicoposities van de ICB te mogen gebruiken, worden de gewogen risicovolumes en de verwachte verliezen als volgt berekend : 1° voor risicoposities die behoren tot de categorie risicoposities op aandelen, zal de eenvoudige risicogewichtenbenadering gehanteerd worden;2° voor alle overige onderliggende risicoposities zal de standaardbenadering toegepast worden, die echter op de volgende punten afwijkt : a) bij risicoposities waarvoor een bepaald risicogewicht voor risicoposities zonder rating geldt of waarvoor de kredietwaardigheidscategorie geldt die de hoogste risicoweging oplevert voor een bepaalde categorie risicoposities, wordt het risicogewicht vermenigvuldigd met de factor 2, maar kan dit gewicht niet meer bedragen dan 1250 %;b) bij alle overige risicoposities wordt het risicogewicht vermenigvuldigd met een factor 1,1 en bedraagt dit gewicht ten minste 5 %. Als de instelling niet in staat is om voor de toepassing van punt 1° een onderscheid te maken tussen risicoposities in niet ter beurze verhandelde, ter beurze verhandelde en overige aandelen, behandelt zij de desbetreffende risicoposities als risicoposities in overige aandelen. Wanneer deze risicoposities, onverminderd artikel IV.8, § 2, e), samen met de rechtstreekse risicoposities van de instelling in deze categorie risicoposities, niet omvangrijk zijn in de zin van artikel IV.8, § 1, c), kan artikel IV.8, § 1, worden toegepast, mits de CBFA daarmee instemt. »; b) in § 3 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Als alternatief voor de in het eerste lid beschreven methode kunnen instellingen aan een derde opdracht geven de gemiddelde gewogen risicovolumes op basis van de onderliggende risicoposities van de ICB te berekenen en hen van de resultaten op de hoogte te brengen, of zij kunnen deze posten zelf berekenen.Wel moet voldoende gewaarborgd zijn dat de berekening en de rapportage volgens de regels plaatsvinden.
Voor de berekeningen worden de in § 2, punten 1° en 2°, genoemde benaderingen gevolgd. »; 5° in artikel VI.39 wordt paragraaf 3 vervangen als volgt : « § 3. De gewogen risicovolumes worden berekend aan de hand van de volgende formule : Gewogen risicovolume = 100 % * risicopositiewaarde, behalve wanneer de risicopositie een restwaarde van geleased onroerend goed is, want dan moet het gewogen risicovolume als volgt worden berekend : 1/t * 100 % * risicopositiewaarde, waarbij t gelijk is aan 1 of de op het dichtstbijzijnde gehele getal afgeronde in jaren uitgedrukte resterende duur van de leaseovereenkomst, al naargelang welk van beide getallen het hoogst is. "; 6° artikel VI.60, 2°, 1), b, wordt aangevuld met de volgende zin : « Te dien einde wordt de risicopositiewaarde van de in artikel VI.7 vermelde posten berekend met gebruikmaking van een omrekeningsfactor of percentage van 100 % in plaats van de in dat artikel vermelde omrekeningsfactoren of percentages. »; 7° artikel VI.60 wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : « 3° Wanneer aan de in artikel V.34, § 2, gestelde voorwaarden is voldaan, wordt op het deel van de risicopositie dat door de actuele afkoopwaarde van kredietprotectie als bedoeld in artikel V.24, § 2, wordt gedekt, een LGD van 40 % toegekend.
In geval van een valutamismatch wordt de actuele afkoopwaarde verminderd in overeenstemming met artikel V.74, § 2, waarbij de waarde van de kredietprotectie de actuele afkoopwaarde van de levensverzekeringsovereenkomst is. »; 8° artikel VI.62 wordt vervangen als volgt : « Met het oog op artikel VI.48, § 2, moeten de instellingen die de risicoweging en het bedrag van de verwachte verliezen berekenen volgens IRB 'foundation', zich aan de volgende regel houden in plaats van aan de overeenstemmende regels die zijn vermeld in Titel V, hoofdstuk 5. a. Wat het gedekte gedeelte van de risicopositiewaarde (E) (op basis van de aangepaste waarde van de kredietprotectie GA) betreft, kan de voor de toepassing van hoofdstukken 3 tot 7 van deze Titel te ramen kans op wanbetaling (PD), de kans op wanbetaling van de protectieverschaffer zijn, of een waarde tussen de kans op wanbetaling van de leningnemer en die van de garantiegever indien de vervanging niet als volledig wordt beschouwd.Indien een achtergestelde risicopositie wordt gedekt door niet-volgestorte, niet-achtergestelde protectie, mag voor de toepassing van de hoofdstukken 3 tot 7 van deze Titel de waarde van de LGD worden gebruikt die van toepassing is op een niet-achteregstelde vordering. b. Voor elk ongedekt gedeelte van de risicopositiewaarde (E) is de kans op wanbetaling (PD) die van de leningnemer en is het verlies bij wanbetaling (LGD) dat van de onderliggende risicopositie. c. GA is de waarde van G* zoals berekend overeenkomstig artikel V.74, § 2, nader gecorrigeerd voor een eventueel looptijdverschil zoals beschreven in artikel V.63. E is de risicopositiewaarde als bedoeld in hoofdstuk 2. Te dien einde wordt de waarde van de in artikelen VI.7 en VI.8 vermelde risicoposities berekend met gebruikmaking van een omrekeningsfactor of percentage van 100 % in plaats van de in die artikelen vermelde omrekeningsfactoren of percentages. »; 9° artikel VI.97, § 1, wordt vervangen als volgt : « § 1. Indien de ramingen van LGD worden gebruikt, zijn de vereisten van dit artikel van toepassing. De in dit artikel gestelde vereisten gelden evenwel niet voor garanties verstrekt door instellingen, centrale overheden en centrale banken, alsook door ondernemingen die voldoen aan de in artikel V.25, § 1, g), gestelde eisen, mits de instelling toestemming heeft gekregen om de regels van Titel V toe te passen op de risicoposities op dergelijke entiteiten. In dat geval zijn de vereisten van Titel V, hoofdstuk 5, en in voorkomend geval die in Titel VI, hoofdstuk 8, van toepassing. »
Art. 8.In Titel VII worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel VII.4, § 2, wordt aangevuld me de volgende zin : « Wanneer een EKBI is geregistreerd als kredietratingbureau overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009, gaat de CBFA ervan uit dat de beoordelingsmethodologie van deze instelling aan de criteria van objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie voldoet. »; 2° in artikel VII.9 wordt de eerste zin vervangen als volgt : « § 1. De initiërende instelling van een traditionele effectisering mag geëffectiseerde risicoposities buiten de berekening van gewogen risicovolumes en verwachte verliezen houden indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan : a) een aanzienlijk deel van het aan de geëffectiseerde risicoposities verbonden kredietrisico is geacht te zijn overgedragen aan derden;b) de initiërende instelling past een risicogewicht van 1250 % toe op alle effectiseringsposities die zij in de betrokken effectisering inneemt. § 2. Tenzij de CBFA in een specifiek geval besluit dat de eventuele vermindering van de gewogen risicovolumes die de initiërende instelling door de betrokken effectisering zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, wordt in de volgende gevallen aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen : a) de gewogen risicovolumes van de mezzanine-effectiseringsposities die de initiërende instelling in deze effectisering inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de gewogen risicovolumes van alle in het kader van deze effectisering bestaande mezzanine-effectiseringsposities;b) ingeval er in het kader van een gegeven effectisering geen mezzanine-effectiseringsposities bestaan en de initiator kan aantonen dat de waarde van de post van de effectiseringsposities waarop een risicogewicht van 1250 % van toepassing zou zijn, aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de geëffectiseerde risicoposities, houdt de initiërende instelling niet meer dan 20 % van de waarde van de post van de effectiseringsposities waarop een risicogewicht van 1250 % van toepassing zou zijn. § 3. Voor de toepassing van § 2 worden onder "mezzanine-effectiseringsposities" effectiseringsposities verstaan waarop een risicogewicht van minder dan 1250 % van toepassing is en die van een lagere rangorde zijn dan de positie die in de betrokken effectisering de hoogste rang heeft, en tevens van een lagere rangorde zijn dan een effectiseringspositie in deze effectisering die is ondergebracht in : a) kredietwaardigheidscategorie 1 in het geval van een effectiseringspositie waarop hoofdstuk 4, afdeling 2, van toepassing is, of b) kredietwaardigheidscategorie 1 of 2 in het kader van hoofdstuk 4 in het geval van een effectiseringspositie waarop hoofdstuk 4, afdeling 3, van toepassing is. § 4. Bij wijze van alternatief voor §§ 2 en 3 mag worden aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen indien de CBFA ervan overtuigd is dat er bij een instelling gedragslijnen en methodologieën bestaan die garanderen dat de eventuele vermindering van eigenvermogensvereisten die de initiator door de effectisering bewerkstelligt, gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden. De CBFA is daar pas van overtuigd indien de initiërende instelling kan aantonen dat een dergelijke overdracht van kredietrisico aan derden ook wordt erkend voor de doeleinden van het interne risicobeheer en de interne kapitaalsallocatie van de instelling. § 5. Benevens §§ 1 tot 4 is aan alle volgende voorwaarden voldaan : »; 3° in artikel VII.10 wordt de eerste zin vervangen als volgt : « § 1. Een initiërende instelling van een synthetische effectisering mag gewogen risicovolumes, en, in voorkomend geval, verwachte verliezen voor de geëffectiseerde risicoposities berekenen overeenkomstig onderstaande afdeling III indien aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan : a) een aanzienlijk deel van het kredietrisico is geacht te zijn overgedragen aan derden via ofwel volgestorte, ofwel niet-volgestorte kredietprotectie;b) de initiërende instelling past een risicogewicht van 1250 % toe op alle effectiseringsposities die zij in de betrokken effectisering inneemt. § 2. Tenzij de CBFA in een specifiek geval besluit dat de eventuele vermindering van de gewogen risicovolumes die de initiërende instelling door de betrokken effectisering zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, wordt aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan : a) de gewogen risicovolumes van de mezzanine-effectiseringsposities die de initiërende instelling in deze effectisering inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de gewogen risicovolumes van alle in het kader van deze effectisering bestaande mezzanine-effectiseringsposities;b) ingeval er in het kader van een gegeven effectisering geen mezzanine-effectiseringsposities bestaan en de initiator kan aantonen dat de waarde van de post van de effectiseringsposities waarop een risicogewicht van 1250 % van toepassing zou zijn, aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de geëffectiseerde risicoposities, houdt de initiërende instelling niet meer dan 20 % van de waarde van de post van de effectiseringsposities waarop een risicogewicht van 1250 % van toepassing zou zijn. § 3. Voor de toepassing van § 2 worden onder « mezzanine-effectiseringsposities » effectiseringsposities verstaan waarop een risicogewicht van minder dan 1250 % van toepassing is en die van een lagere rangorde zijn dan de positie die in de betrokken effectisering de hoogste rang heeft, en tevens van een lagere rangorde zijn dan elke effectiseringspositie in deze effectisering die is ondergebracht in : a) kredietwaardigheidscategorie 1 in het geval van een effectiseringspositie waarop hoofdstuk 4, afdeling 2, van toepassing is;of b) kredietwaardigheidscategorie 1 of 2 in het geval van een effectiseringspositie waarop hoofdstuk 4, afdeling 3, van toepassing zijn. § 4. Bij wijze van alternatief voor §§ 2 en 3 mag worden aangenomen dat een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen indien de CBFA ervan overtuigd is dat er bij een instelling gedragslijnen en methodologieën bestaan die garanderen dat de eventuele vermindering van eigenvermogensvereisten die de initiator door de effectisering bewerkstelligt, gerechtvaardigd is door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden. De CBFA is daar pas van overtuigd indien de initiërende instelling kan aantonen dat een dergelijke overdracht van kredietrisico aan derden ook wordt erkend voor de doeleinden van het interne risicobeheer en de interne kapitaalsallocatie van de instelling. § 5. Benevens §§ 1 tot 4 is aan alle volgende voorwaarden voldaan : »; 4° in artikel VII.13 wordt de vermelding « § 1. » voor de eerste zin geplaatst en wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidende : « § 2. Om te kunnen worden erkend, moet een EKBI, met betrekking tot de kredietbeoordelingen in verband met gestructureerde financiële instrumenten, bovendien publiekelijk bekendmaken hoe de prestaties van de korfactiva haar kredietbeoordelingen beïnvloeden. »; 5° in artikel VII.22 wordt de eerste zin van paragraaf 1 vervangen als volgt : « Wanneer aan de hiernavolgende voorwaarden is voldaan, mag, om de waarde van een liquiditeitsfaciliteit zonder kredietbeoordeling te bepalen, op de nominale waarde ervan een omrekeningsfactor van 50 % worden toegepast : »; 6° in artikel VII.22 wordt paragraaf 3 opgeheven en worden paragrafen 4, 5 en 6 hernummerd tot respectievelijk 3, 4 en 5; 7° in artikel VII.29 wordt paragraaf 3 opgeheven en worden paragrafen 4 en 5 hernummerd tot respectievelijk 3 en 4; 8° in Titel VII wordt een hoofdstuk 5 ingevoegd dat artikel VII.35 bevat, luidende : « Hoofdstuk 5 : Blootstelling aan overgedragen kredietrisico's Art. VII.35 § 1. Een instelling die niet optreedt als initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, staat alleen bloot aan het kredietrisico van een effectiseringspositie in of buiten de handelsportefeuille indien de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker jegens de kredietinstelling expliciet te kennen heeft gegeven om permanent een materieel netto economisch belang aan te houden dat in elk geval niet minder dan 5 % mag bedragen.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "aanhouden van een netto economisch belang" verstaan : a) het aanhouden van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de tranches die aan de beleggers zijn verkocht of overgedragen;b) in het geval van effectiseringen van revolverende risicoposities, het aanhouden van een initiatorbelang van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van de geëffectiseerde risicopositie;c) het aanhouden van willekeurig gekozen risicoposities die niet minder dan 5 % vertegenwoordigen van het nominale bedrag van de geëffectiseerde risicoposities, indien deze anders in de effectisering zouden zijn betrokken, mits het aantal potentieel geëffectiseerde risicoposities bij het initiëren niet minder dan 100 bedraagt, of d) het aanhouden van de eerste verliestranche en, indien nodig, andere tranches met hetzelfde of een hoger risicoprofiel die geen vroegere vervaldag hebben dan die welke aan beleggers zijn overgedragen of verkocht, zodat de aangehouden waarde in totaal niet minder is dan 5 % van de nominale waarde van de geëffectiseerde risicoposities. Het netto economisch belang wordt gemeten bij het initiëren en wordt doorlopend gehandhaafd. Er vindt geen kredietrisicomatiging plaats, en er worden geen korte posities ingenomen noch andere afdekkingstransacties verricht. Het netto economisch belang wordt bepaald door de nominale waarde voor buitenbalansposten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder « doorlopend » verstaan dat bij de aangehouden posten, rente en risicoposities geen afdekking of verkoop plaatsvindt.
Er is geen meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden voor een effectisering. § 2. Wanneer een in de Europese Unie gevestigde moederinstelling of financiële moederholding, dan wel een dochteronderneming daarvan, als initiator of sponsor risicoposities effectiseert van verscheidene kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen die onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, kan aan het in § 1 bedoelde vereiste worden voldaan aan de hand van de geconsolideerde situatie van de in de Europese Unie gevestigde moederinstelling of financiële moederholding. Deze paragraaf is enkel van toepassing indien de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of financiële instellingen die de geëffectiseerde risicoposities hebben gecreëerd, zich ertoe verbonden hebben de vereisten van § 6 in acht te nemen en de informatie die nodig is om te voldoen aan de vereisten van § 7, tijdig aan de initiator of sponsor en aan de in de Europese Unie gevestigde moederinstelling of financiële moederholding te verstrekken. § 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer de geëffectiseerde risicoposities vorderingen of voorwaardelijke vorderingen zijn op of volledig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door : a) centrale overheden of centrale banken;b) regionale en lokale overheden en publiekrechtelijke entiteiten van de lidstaten; c) instellingen waaraan een risicoweging van 50 % of minder is toegekend uit hoofde van artikel VI.16, of d) multilaterale ontwikkelingsbanken. Paragraaf 1 is niet van toepassing op : a) transacties gebaseerd op een duidelijke, transparante en toegankelijke index, indien de onderliggende referentie-entiteiten identiek zijn aan die van een index van entiteiten die op ruime schaal wordt verhandeld, of andere verhandelbare effecten zijn dan effectiseringsposities, of b) syndicaatsleningen, aangekochte vorderingen of kredietverzuimswaps, wanneer deze instrumenten niet worden gebruikt voor het verpakken en/of afdekken van een effectisering die onder § 1 valt. § 4. Instellingen kunnen aan de CBFA vóór een belegging en zo nodig daarna voor elk van hun individuele effectiseringsposities aantonen dat zij beschikken over een breed en gedegen inzicht in en formele gedragslijnen en procedures hebben ingevoerd die zijn afgestemd op hun handelsportefeuille en hun verrichtingen buiten de handelsportefeuille en in verhouding staan tot het risicoprofiel van hun geëffectiseerde risicoposities, voor de toetsing en registratie van : a) de krachtens § 1 door initiators of sponsors verstrekte informatie ter precisering van het netto economisch belang dat zij permanent aanhouden in de effectisering;b) de risicokenmerken van elke individuele effectiseringspositie;c) de risicokenmerken van de onderliggende risicoposities van de effectiseringsposities;d) de reputatie en verlieservaring in eerdere effectiseringen van de initiators of sponsors in de desbetreffende onderliggende risicopositiecategorieën van de effectiseringspositie;e) de verklaringen en informatie van de initiators of sponsors, dan wel hun gemachtigden of adviseurs, over de nodige zorgvuldigheid die zij in acht hebben genomen met betrekking tot de geëffectiseerde risicoposities en, in voorkomend geval, met betrekking tot de kwaliteit van de zekerheden ter dekking van de geëffectiseerde risicoposities;f) in voorkomend geval, de methodieken en concepten waarop de waardering van de kwaliteit van de zekerheden ter dekking van de geëffectiseerde risicoposities berust, alsook de gedragslijnen die de initiator of sponsor heeft vastgelegd om de onafhankelijkheid van de schatter te waarborgen, en g) alle structurele kenmerken van de effectisering die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de resultaten van de effectiseringspositie van de instelling. Instellingen verrichten periodiek hun eigen stresstests die aansluiten bij hun effectiseringsposities. Daartoe kunnen instellingen afgaan op financiële modellen die door een EKBI zijn ontwikkeld, mits deze instellingen desgevraagd kunnen aantonen dat zij vóór de belegging de nodige zorgvuldigheid in acht hebben genomen om de relevante hypothesen en structuren van de modellen te valideren en dat zij de methoden, de aannames en de resultaten begrijpen. § 5. Instellingen die niet optreden als initiator of sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, leggen formele procedures vast die zijn afgestemd op hun handelsportefeuille en hun verrichtingen buiten de handelsportefeuille en in verhouding staan tot het risicoprofiel van hun beleggingen in geëffectiseerde risicoposities, om prestatie-informatie over de onderliggende risicoposities van hun effectiseringsposities doorlopend en tijdig te monitoren. In voorkomend geval, wordt gekeken naar het soort positie, het percentage leningen met meer dan 30, 60 en 90 achterstallige dagen, wanbetalingsgraden, het percentage vervroegde aflossingen, leningen in de executiefase, het soort zekerheid en de bezetting, de frequentieverdeling van de kredietscores of andere maatstaven voor de kredietwaardigheid over de onderliggende risicoposities, de sectorale en geografische spreiding en de frequentieverdeling van de LTV-ratio's (Loan to Value-ratio's) met bandbreedtes die een deugdelijke gevoeligheidsanalyse vergemakkelijken. Wanneer de onderliggende risicoposities zelf effectiseringsposities vormen, moeten instellingen over de in deze paragraaf vermelde informatie beschikken, niet enkel met betrekking tot de onderliggende effectiseringstranches, zoals de naam en kredietwaardigheid van de emittent, maar ook met betrekking tot de kenmerken en resultaten van de onderliggende pools van effectiseringstranches.
Instellingen moeten een solide inzicht hebben in alle structurele aspecten van een effectiseringstransactie die een significant effect zouden hebben op het resultaat van hun risicopositie in de transactie, zoals de contractuele watervalstructuur en watervalstructuurgerelateerde stimulansen, de kredietverbetering, de liquiditeitsverbetering, reactiemechanismen op basis van de marktwaarde en transactiespecifieke omschrijving van "wanbetaling" Wanneer in enig significant opzicht, ingevolge nalatigheid of niet-handelen van de instelling, niet wordt voldaan de vereisten van §§ 4 en 7 en van de onderhavige paragraaf, legt de CBFA een evenredig extra risicogewicht op van niet minder dan 250 % van het risicogewicht (met een maximum van 1250 %) dat, overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze Titel, met uitzondering van deze paragraaf, zou gelden voor de betrokken effectiseringsposities, en verhoogt zij geleidelijk het risicogewicht bij elke volgende overtreding van de zorgvuldigheidsregels. De CBFA houdt rekening met de vrijstellingen voor bepaalde effectiseringen als bepaald in § 3 door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zou opleggen met betrekking tot een effectisering waarop § 3 van toepassing is. § 6. Als initiator en als sponsor optredende instellingen passen op te effectiseren risicoposities dezelfde gedegen en welomschreven criteria voor de kredietverlening toe als zij toepassen op risicoposities die zij in hun portefeuille zullen aanhouden. Daartoe volgen de als initiator en als sponsor optredende instellingen dezelfde procedures voor de acceptatie en, in voorkomend geval, aanpassing, vernieuwing en herfinanciering van kredieten. Instellingen passen ook dezelfde analysenormen toe op van derden afkomstige deelnemingen in of overnemingen van effectiseringen, ongeacht of dergelijke deelnemingen of overnemingen in of buiten hun handelsportefeuille worden aangehouden.
Wanneer niet aan de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde vereisten wordt voldaan, wordt artikel VII.2, § 1, niet toegepast door een als initiator optredende instelling en mag die als initiator optredende instelling de geëffectiseerde risicoposities niet buiten de berekening van haar eigenvermogensvereisten ingevolge deze richtlijn laten. § 7. Als sponsor en als initiator optredende instellingen maken aan beleggers bekend welk netto economisch belang zij uit hoofde van de in § 1 bedoelde verbintenis in de effectisering aanhouden. Als sponsor en als initiator optredende instellingen zorgen ervoor dat aspirant-beleggers gemakkelijk toegang krijgen tot alle wezenlijk relevante gegevens over de kredietwaardigheid en de resultaten van de individuele onderliggende risicoposities, kasstromen en zekerheden ter dekking van een effectiseringspositie, alsook tot de informatie die nodig is om omvangrijke en op goede informatie gebaseerde stresstests op de kasstromen en de waarde van de zekerheden voor de onderliggende risicoposities te kunnen uitvoeren. Hiertoe worden « wezenlijk relevante gegevens » vastgesteld op de datum van de effectisering en, zo nodig als gevolg van de aard van de effectisering, daarna. § 8. Paragrafen 1 tot en met 7 zijn van toepassing op nieuwe effectiseringen die op of na 1 januari 2011 worden uitgegeven.
Paragrafen 1 tot en met 7 zijn vanaf 31 december 2014 van toepassing op bestaande effectiseringen ingeval na die datum onderliggende risicoposities worden toegevoegd of vervangen. De CBFA kan besluiten de voorschriften van §§ 1 en 2 gedurende perioden van algemene liquiditeitsspanning op de markt tijdelijk op te schorten. »
Art. 9.In Titel VIII wordt volgende wijziging aangebracht : 1° in artikel VIII.29 wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : « § 1. De instelling is in staat haar historische interne verliesgegevens toe te wijzen aan de bedrijfslijnen bedoeld in artikel VIII.16 en aan de soorten gebeurtenissen bedoeld in § 2, en de aldus toegewezen gegevens over te maken aan de CBFA. Verliesgebeurtenissen die een negatief effect op de gehele instelling hebben, mogen wegens uitzonderlijke omstandigheden aan een bijkomende bedrijfslijn Ondernemingsposten (Corporate items) worden toegewezen. »
Art. 10.In Titel IX worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel IX.11 wordt vervangen als volgt : « Wanneer een in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaat deel uitmaakt van een intern afdekkingsinstrument en de kredietprotectie erkend is op grond van artikel V.27, wordt aangenomen dat aan de positie in het kredietderivaat geen wederpartijrisico verbonden is.
Bij wijze van alternatief mag een instelling voor de berekening van eigenvermogensvereisten voor het wederpartijrisico consequent rekening houden met alle in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die deel uitmaken van interne afdekkingsinstrumenten of die zijn gekocht als protectie voor een wederpartijrisicopositie wanneer de kredietprotectie op grond van artikel V.27 is erkend. »; 2° In artikel IX.20 worden de drie eerste leden van paragraaf 2 vervangen als volgt : « Voor de partij die het kredietrisico overdraagt (« de protectienemer ») worden de posities vastgesteld als spiegelbeeld van die van de protectieverschaffer, behalve voor credit linked notes (die bij de emittent geen aanleiding geven tot een korte positie). Als op een gegeven moment een combinatie van een call-optie en een step-up optreedt, wordt het desbetreffende tijdstip beschouwd als de looptijd van het protectie-instrument. In het geval van kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim en kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim wordt het spiegelbeeldbeginsel niet toegepast, maar geldt de hierna beschreven behandeling : a) Kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim : wanneer een instelling voor een aantal onderliggende referentie-entiteiten van een kredietderivaat kredietprotectie verkrijgt op voorwaarde dat het eerst optredende kredietverzuim aanleiding geeft tot betaling en dat deze kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich brengt, mag deze instelling overgaan tot compensatie van het specifieke risico van de referentie-entiteit die volgens de tabel die is opgenomen in artikel IX.25 de laagste eigenvermogensvereiste voor het specifieke risico van alle onderliggende referentie-entiteiten heeft. b) Kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim : in het geval waarin het n-de kredietverzuim ingevolge de kredietprotectie aanleiding geeft tot betaling, mag de protectienemer slechts tot compensatie van het specifieke risico overgaan indien tevens protectie is verkregen voor kredietverzuim 1 tot en met n-1 of wanneer zich reeds n-1 wanbetalingen hebben voorgedaan.In dergelijke gevallen wordt dezelfde methodologie toegepast als die welke voor kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim is beschreven, dienovereenkomstig aangepast voor producten voor het n-de kredietverzuim. »; 3° In artikel IX.25 wordt de tabel vervangen als volgt : 4° In artikel IX.87 wordt de datum 31 december 2009 vervangen door de datum 31 december 2010.
Art. 11.Titel X wordt vervangen als volgt : « Titel X : Risicoconcentratie : Wederpartijconcentratierisico Hoofdstuk 1 : Algemene beginselen Art. X.1. Voor de toepassing van de in Titel III, hoofdstuk 1, afdeling II, bepaalde begrenzingsnormen wordt onder "eenzelfde wederpartij" verstaan, hetzij een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, hetzij een groep van personen die, ongeacht hun statuut of rechtsvorm, uit risico-oogpunt als een geheel moeten worden beschouwd.
Dienen uit risico-oogpunt als een geheel te worden beschouwd : a) een persoon en de met deze persoon verbonden ondernemingen, tot bewijs van het tegendeel;b) twee of meer natuurlijke of rechtspersonen tussen wie geen zeggenschapsrelatie als bedoeld in letter a) bestaat, maar die uit een oogpunt van risico als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij onderling zodanig afhankelijk zijn dat, indien een van hen financiële problemen zou ondervinden, en met name financierings- of betalingsmoeilijkheden, andere of alle anderen waarschijnlijk in financierings- of betalingsmoeilijkheden zouden komen. Art. X.2. Onder voorbehoud van hoofdstuk 2, omvat het "geheel van de risico's" voor toepassing van de in artikel III.4 bepaalde begrenzingsnormen, de balans- en buitenbalansposten als bedoeld in Titel V, hoofdstuk 2, en Titel VII, hoofdstuk 4, zonder toepassing van de aldaar aangeduide risicoweging of verhoudingen. De risicoposities die betrekking hebben op de in Titel V, hoofdstuk 3 genoemde posten, worden berekend op basis van één van de in dat hoofdstuk beschreven methoden.
Art. X.3. Voor de toetsing van de begrenzingsnormen met betrekking tot de risico's van eenzelfde wederpartij worden de risico's met betrekking tot de activiteiten in en buiten het kader van de handelsportefeuille opgeteld, met inachtneming van de artikelen X.7 tot X.12.
Art X.4. § 1. De risico's die voortvloeien uit de handelsportefeuille, worden opgenomen in de begrenzingsnormen door optelling van de volgende bestanddelen, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij artikelen X.7 tot en met X.12 : 1° Het verschil - indien positief - tussen de netto lange en netto korte posities van de instelling in alle door de betrokken wederpartij uitgegeven financiële instrumenten.De nettopositie in elk onderschreven instrument wordt berekend volgens de in de Titel IX, hoofdstukken 2 tot 5, omschreven methodes; 2° In het geval van vaste overneming van effecten of in het geval van waarborg van goede afloop met betrekking tot een effectenverrichting, is het risico voor de instelling haar nettorisico (i.e. bij vaste overneming berekend door aftrek van de op grond van een formele overeenkomst bij derden geplaatste of door derden overgenomen posities), gereduceerd met toepassing van de verlagingsfactoren bedoeld in Titel IX, hoofdstuk 5; 3° Onverminderd het bepaalde in artikel X.6, § 1, c) de risico's in verband met Titel IX, hoofdstuk 1, bedoelde transacties, overeenkomsten en contracten afgesloten met de betrokken wederpartij; deze risico's worden berekend als voorgeschreven in Titel IX, hoofdstuk 1, zonder toepassing van de risicowegingsfactoren. § 2. Het totaal van de risico's op een groep van personen die eenzelfde wederpartij vormen en die behoren tot de handelsportefeuille, wordt bekomen door optelling van de risico's op elk van de verschillende personen die tot de groep behoren, als berekend in overeenstemming met § 1.
Art. X.5. Voor de toepassing van de in Titel III, hoofdstuk 1, afdeling II, bepaalde begrenzingsnormen wordt onder « groot risico » verstaan, het geheel van de risico's van een instelling, op eenzelfde wederpartij onverminderd hoofdstuk 2, waarvan het totaalbedrag gelijk is aan of groter is dan 10 % van het eigen vermogen van de instelling.
Art. X.6. § 1. In afwijking van artikelen X.2 tot X.5, worden niet in het geheel van de risico's opgenomen : a) De bestanddelen die overeenkomstig de bepalingen van Titel II zijn afgetrokken van het eigen vermogen;b) in het geval van valutatransacties, de posities die in het kader van de normale afwikkeling van de verrichting worden ingenomen in de periode van twee werkdagen te rekenen nadat de betaling heeft plaatsgevonden;c) Vorderingen ingevolge aan- en verkopen van effecten en waardepapieren, in het kader van de normale afwikkeling van de verrichting, gedurende de periode van vijf werkdagen te rekenen vanaf het ogenblik waarop de instelling haar verbintenis heeft uitgevoerd;d) In het geval van betalingsverrichtingen, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en daarmee samenhangende clearing van bank- of financiële instrumenten, afwikkeling en bewaring ten behoeve van cliënten, uitgestelde opbrengsten bij de financiering en andere posities in verband met die cliëntenactiviteiten die uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan;of e) in het geval van betalingsverrichtingen waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en daarmee samenhangende bankdiensten, intra-day posities jegens instellingen die deze diensten aanbieden. § 2. Om uit te maken of er bij risicoposities zoals bedoeld in artikel V.15, § 1, m), o) en p), sprake is van eenzelfde wederpartij, beoordeelt de instelling bij risicoposities in onderliggende activa de constructie als zodanig of de onderliggende posities ervan, dan wel beide. Daartoe beoordeelt zij de economische kenmerken en de risico's die verbonden zijn aan de structuur van de transactie.
Hoofdstuk 2 : Berekening van het wederpartijconcentratierisico Art. X.7. De volgende posities worden vrijgesteld van de begrenzingsnormen zoals bepaald in Titel III, hoofdstuk 1, afdeling II : a) Risicoposities op centrale overheden, centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken of publiekrechtelijke lichamen die als ze niet gegarandeerd waren, ingevolge artikel V.16 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen; b) Risicoposities welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door centrale overheden, centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken of publiekrechtelijke lichamen waarbij de niet-gegarandeerde risicoposities op de entiteit die de debiteur dan wel de garantiegever is, ingevolge artikel V.16 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen; c) Risicoposities op regionale of lokale overheden van de lidstaten als deze risicoposities ingevolge artikel V.16 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen, alsmede andere risicoposities jegens of gegarandeerd door de regionale of lokale overheden als deze ingevolge artikel V.16 een risicogewicht van 0 % zouden krijgen; d) Risicoposities op wederpartijen als bedoeld in artikel IV.9, als deze ingevolge Titel V een risicogewicht van 0 % zouden krijgen.
Risicoposities die niet aan deze criteria voldoen, worden ongeacht of ze van artikel III.4, § 1 zijn vrijgesteld, behandeld als risicoposities op derden; e) Risicoposities die zijn gegarandeerd door zekerheden in de vorm van deposito's in contanten bij de leningverstrekkende instelling, of bij een instelling die de moederonderneming of een dochteronderneming van de leningverstrekkende instelling is.Dit omvat ook contanten die ontvangen worden in het kader van een door de instelling uitgegeven credit linked note, alsmede leningen en deposito's van een wederpartij aan, respectievelijk bij deze instelling die onder een ingevolge Titel V, hoofdstuk 5 erkende overeenkomst tot verrekening van balansposten vallen; f) Risicoposities die zijn gegarandeerd door zekerheden in de vorm van depositocertificaten die zijn uitgegeven door de leningverstrekkende instelling of door een instelling die de moederonderneming of een dochteronderneming van de leningverstrekkende instelling is, en die bij een van deze zijn gedeponeerd;g) Risicoposities die voortvloeien uit niet-opgenomen kredietfaciliteiten die op elk ogenblik, onvoorwaardelijk en zonder vooropzeg kunnen worden beëindigd of die voorzien in een automatische beëindiging ingeval de kwaliteit van de ontlener erop achteruitgaat. Het betreft risicoposities die zijn ingedeeld bij de posten buiten de balanstelling met een laag risico, mits met de groep van personen die eenzelfde wederpartij vormen een overeenkomst is gesloten waarin is bepaald dat de faciliteit alleen mag worden opgenomen als vaststaat dat de limiet die ingevolge artikel III.4, § 1, van toepassing is, daardoor niet wordt overschreden.
Art. X.8. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel X.7, worden de volgende posities vrijgesteld van de begrenzingsnormen zoals bepaald in artikel III.4, § 1 : a) Risicoposities bestaande uit activa op centrale banken in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale valuta uitgedrukt zijn;b) Risicoposities bestaande uit activa op centrale overheden in de vorm van wettelijk vereiste liquiditeit die in overheidspapier worden aangehouden, en die in de nationale valuta uitgedrukt en gefinancierd zijn, mits, aan de centrale overheid een externe rating werd toegekend die is ingedeeld in kredietwaardigheidscategorie 3 of beter;c) Risicoposities wanneer de wederpartij een dochteronderneming is die onderworpen is aan het toezicht op geconsolideerde basis.d) Mits voorafgaande goedkeuring van de CBFA, de risicoposities wanneer de wederpartij een dochteronderneming, de moederonderneming of een dochteronderneming van de moederonderneming van de instelling is, en die zijn onderworpen aan het toezicht op geconsolideerde basis als bedoeld in artikel 49 van de wet van 22 maart 1993 of artikel 95 van de wet van 6 april 1995, of aan een evenwaardig toezicht, mits onder andere aan volgende voorwaarden voldaan wordt : - de instelling wordt bijna uitsluitend door professionele wederpartijen gefinancierd; - de ontvangen deposito's van niet-professionele wederpartijen zijn beperkt in omvang binnen het geheel van het Belgische bancair systeem. § 2. De volgende posities worden slechts voor 20 % opgenomen in de begrenzingsnormen zoals bepaald in artikel III.4, § 1 : a) Risicoposities jegens of gegarandeerd door regionale en lokale overheden van de lidstaten als deze risicoposities ingevolge artikel V.16 een risicogewicht van 20 % zouden krijgen; b) Risicoposities jegens kredietinstellingen, ingenomen door instellingen die op niet-concurrerende basis werkzaam zijn en in het kader van wetgevingsprogramma's of overeenkomstig hun statuten leningen verstrekken waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren, waarbij de overheid op de een of andere manier toezicht houdt en beperkingen gelden voor de besteding van de leningen.Voorwaarde is wel dat de desbetreffende risicoposities voortvloeien uit leningen die via andere instellingen zijn doorgegeven aan de begunstigden. § 3. De volgende posities worden slechts voor 25 % opgenomen in de begrenzingsnormen zoals bepaald in artikel III.4, § 1 : a) Risicoposities wanneer de wederpartij de moederonderneming of een dochteronderneming van de moederonderneming is en die zijn onderworpen aan het toezicht op geconsolideerde basis als bedoeld in artikel 49 van de wet van 22 maart 1993 of artikel 95 van de wet van 6 april 1995, of aan een evenwaardig toezicht. § 4. De volgende posities worden slechts voor 50 % opgenomen in de begrenzingsnormen zoals bepaald in artikel III.4, § 1 : a) gedekte obligaties in de zin van artikel V.16, § 12; b) Documentaire kredieten met de onderliggende zending als zekerheid. Art X.9. § 1. Een instelling kan voor de toepassing van deze Titel de waarden van de risicopositie met maximaal 50 % van de waarde van het niet-zakelijk onroerend goed in kwestie verlagen indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan : a) de risicopositie is gegarandeerd door een hypotheek op niet-zakelijk onroerend goed of door aandelen in Finse bedrijven voor de bouw van woningen, die werkzaam zijn volgens de Finse wet op de woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving;b) de risicopositie houdt verband met een transactie inzake financieringshuur (leasing) krachtens de welke de lessor de volledige eigendom van het verhuurde niet-zakelijk onroerend goed behoudt zolang de huurder (lessee) zijn koopoptie niet heeft uitgeoefend. De waarde van het onroerend goed wordt ten genoegen van de CBFA berekend op basis van voorzichtige, in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgelegde waarderingsnormen. De waardering vindt ten minste eenmaal per drie jaar plaats voor particuliere woningen.
Voor de toepassing van deze paragraaf gelden de vereisten van artikel V.32 en van artikel V.72.
Onder niet-zakelijk onroerend goed wordt verstaan : een woning die bewoond of verhuurd wordt/zal worden door de eigenaar. § 2. Een instelling kan voor de toepassing van deze Titel de waarde van de positie met maximaal 50 % van de waarde van het zakelijk onroerend goed in kwestie verlagen enkel indien de betrokken bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar het zakelijk onroerend goed gelegen is, toestaan dat de volgende posities ingevolge artikel V.16 een risicogewicht van 50 % krijgen : a) de posities zijn gegarandeerd door een hypotheek op kantoren of andere panden voor handelsdoeleinden of aandelen in Finse bedrijven voor de bouw van woningen, die werkzaam zijn volgens de Finse wet op de woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkaardige wetgeving die betrekking heeft op kantoren of andere panden voor handelsdoeleinden;of b) de posities houden verband met transacties inzake financieringshuur (leasing) van kantoren of andere panden voor handelsdoeleinden. De waarde van het onroerend goed wordt ten genoegen van de CBFA berekend op basis van voorzichtige, in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgelegde waarderingsnormen.
Het zakelijk onroerend goed is volledig opgebouwd, geleased en levert voldoende huurinkomsten op.
Art X.10. § 1. Voor de toepassing van de artikelen X.7 tot en met X.12 omvat het begrip "garantie" ook de in het kader van Titel V, hoofdstuk 5 in aanmerking genomen kredietderivaten, behalve credit linked notes. § 2. Wanneer op grond van de artikelen X.7 tot en met X.12 al dan niet volgestorte kredietprotectie in aanmerking wordt genomen, wordt behoudens paragraaf 3 van dit artikel voldaan aan de voorwaarden voor inaanmerkingneming en andere minimumeisen die in Titel V, hoofdstuk 5 worden genoemd. § 3. Als een instelling gebruik maakt van artikel X.11, § 2, wordt volgestorte kredietprotectie alleen in aanmerking genomen als voldaan is aan de desbetreffende voorschriften van Titel VI. § 4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk houdt een instelling geen rekening met de zekerheden als genoemd in artikel VI.49, 2°, 3° en 4°, tenzij dit ingevolge artikel X.9 is toegestaan.
Art. X.11. § 1. Behoudens § 3 van dit artikel kan een instelling bij de berekening van de waarde van het geheel van de risico's voor de toepassing van artikel III.4, § 1, gebruik maken van de overeenkomstig de Titel V, hoofdstuk 5 berekende "volledig aangepaste waarde van de positie" waarbij rekening is gehouden met kredietrisicolimitering, volatiliteitsaanpassingen en eventuele looptijdverschillen (E*). § 2. Behoudens § 3 van dit artikel maakt een instelling die voor een categorie risicoposities gebruik mag maken van eigen LGD-ramingen en omrekeningsfactoren op basis van Titel VI en die ten genoegen van de CBFA het effect van financiële zekerheden op haar posities kan inschatten, los van andere LGD-relevante aspecten, toestemming worden verleend om deze effecten in aanmerking te nemen bij de berekening van de waarde van het geheel van de risico's voor de toepassing van artikel III.4, § 1.
Ten genoegen van de CBFA wordt aangetoond dat de ramingen van de instelling geschikt zijn om de waarde van de posities voor de toepassing van artikel III.4, § 1 te verlagen.
Als een instelling haar eigen ramingen van de effecten van financiële zekerheden mag gebruiken, dan dient zij dat te doen op een grondslag die aansluit op de benadering die is toegepast bij de berekening van de eigenvermogensvereisten.
Een instelling die voor een categorie risicoposities haar eigen LGD-ramingen en omrekeningsfactoren op basis van Titel VI mag gebruiken en voor de berekening van de waarde van haar posities niet gebruikmaakt van de in het eerste lid van deze paragraaf genoemde methode, kan deze waarde berekenen aan de hand van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de benadering van artikel X.12, § 1, b). § 3. Een instelling die voor de berekening van de waarde van het geheel van de risico's voor de toepassing van artikel III.4, § 1, gebruikmaakt van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of gebruik mag maken van de in § 2 van dit artikel genoemde benadering, voert op gezette tijden een stresstest op hun kredietconcentraties uit die ook de realiseerbare waarde van de zekerheden omvat.
In zo'n test wordt gekeken naar de risico's die ontstaan als zich eventueel veranderingen in de marktsituatie voordoen die een ongunstige invloed uitoefenen op de toereikendheid van het eigen vermogen van de instelling, en naar de risico's die ontstaan als zekerheden in crisissituaties worden gerealiseerd. De instelling toont ten genoegen van de CBFA aan dat zij in staat is om dergelijke risico's met haar stresstests te beoordelen.
Mocht uit een dergelijke test blijken dat de realiseerbare waarde van een zekerheid lager is dan die waarvan op grond van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in § 2 van dit artikel genoemde benadering eigenlijk uit mag worden gegaan, wordt de waarde van de zekerheid die bij de berekening van de waarde van de posities voor de toepassing van artikel III.4, § 1, in aanmerking mag worden genomen, dienovereenkomstig verlaagd.
De strategieën van deze instellingen om het concentratierisico te verminderen, omvatten ook : a) gedragslijnen en procedures om de risico's tegen te gaan die ontstaan als er sprake is van een mismatch tussen de looptijd van enerzijds de posities en anderzijds de kredietprotectie in verband met deze posities;b) gedragslijnen en procedures voor het geval dat bij een stresstest blijkt dat de realiseerbare waarde van een zekerheid lager is dan die waarvan op grond van de uitgebreide benadering van financiële zekerheden of de in § 2 genoemde benadering mocht worden uitgegaan;en tevens c) gedragslijnen en procedures inzake het concentratierisico dat ontstaat door kredietrisicolimitering, met name bij grote indirecte kredietrisico's (waarvan bijvoorbeeld sprake is als de effecten die als zekerheid worden aanvaard, slechts één emittent als uitgevende instelling hebben). Art. X.12. § 1. Wanneer een positie jegens een wederpartij is gegarandeerd door een derde, dan wel door een zekerheid uitgegeven door een derde, kan een instelling : a) het gegarandeerde deel van de positie beschouwen als een positie jegens de garantiegever en niet jegens de wederpartij, mits de niet-gegarandeerde positie jegens de garantiegever ingevolge Titel V een risicogewicht zou krijgen dat gelijk is aan of lager is dan een risicogewicht van de niet-gegarandeerde positie jegens de wederpartij;b) het deel van de positie dat met de marktwaarde van een erkende zekerheid is gedekt, beschouwen als een positie jegens de derde en niet jegens de wederpartij, als de positie met een zekerheid is gedekt en het gedekte deel van de positie ingevolge Titel V een risicogewicht zou krijgen dat gelijk is aan of lager is dan een risicogewicht van de ongedekte positie jegens de wederpartij. Een instelling past de benadering van punt b) niet toe wanneer de looptijd van de positie niet overeenstemt met de looptijd van de protectie.
Een instelling kan voor de toepassing van dit hoofdstuk zowel de uitgebreide benadering van financiële zekerheden als de aanpak overeenkomstig b) alleen hanteren, als zij voor de toepassing van artikel III.1, § 1, 3°, zowel de uitgebreide als de eenvoudige benadering van financiële zekerheden mag hanteren. § 2. Wanneer een instelling § 1, a), toepast, dan geldt het volgende : a) Als de garantie luidt in een andere valuta luidt dan de positie wordt de waarde van de positie die als gedekt geldt, berekend aan de hand van de in Titel V, hoofdstuk 5 vervatte voorschriften voor de behandeling van valutamismatches bij niet-volgestorte kredietprotectie;b) bij een verschil tussen de looptijd van de positie en de looptijd van de kredietprotectie worden de in Titel V, hoofdstuk 5 vervatte voorschriften voor de behandeling van looptijdverschillen gevolgd;en c) een gedeeltelijke dekking mag in aanmerking worden genomen, maar alleen als het bepaalde in Titel V, hoofdstuk 5 in acht wordt genomen. Hoofdstuk 3 : Risicobeheerproces voor wederpartijconcentratierisico Art. X.13. § 1. De CBFA verwacht dat er in elke instelling een degelijke administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures bestaan voor het identificeren en registreren van alle grote risico's en daarin optredende wijzigingen, overeenkomstig dit reglement, alsmede voor het bewaken van die grote risico's in het licht van het ter zake vastgelegde beleid van de instelling. § 2. De CBFA verwacht dat de instellingen voor zover mogelijk hun posities jegens uitgevers van zekerheden, verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie en onderliggende activa overeenkomstig artikel X.4, § 2 analyseren op eventuele concentraties en zo nodig ingrijpen. De CBFA dient op de hoogte gehouden te worden van de bevindingen van betekenis door de instellingen.
Art. X.14. Als artikel III.6 van toepassing is op een moederinstelling of wanneer een instelling, conform de wettelijke bepalingen, op vennootschappelijke basis is vrijgesteld van de in Titel III, hoofdstuk 1, afdeling II, bepaalde begrenzingsnormen, moeten de nodige maatregelen worden genomen voor een voldoende spreiding van de risicoposities binnen de groep."
Art. 12.In Titel XII worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel XII.2, § 2 worden de bepalingen onder f) vervangen als volgt : « f) de blootstelling aan en de meting en het beheer van het liquiditeitsrisico door de instellingen, waaronder onderzoek van alternatieve scenario's, het beheer van risicomatiging (met name de omvang, samenstelling en kwaliteit van liquiditeitsbuffers) en effectieve noodplannen; »; 2° Artikel XII.2 wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. Voor de toepassing van punt 1, onder e), onderwerpt de CBFA het algehele liquiditeitsrisicobeheer van de instellingen regelmatig aan een uitgebreide evaluatie en bevordert zij de ontwikkeling van solide interne methodieken. Bij deze evaluaties let zij op de rol die de instellingen op de financiële markten spelen. De CBFA neemt de gevolgen die haar besluiten kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten naar behoren in overweging. »
Art. 13.In Titel XIV worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel XIV.7, § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3. De instellingen maken de volgende informatie openbaar over hun eigen vermogen : a) Beknopte informatie over de voornaamste kenmerken van alle eigenvermogensposten en bestanddelen daarvan, waaronder de in artikel II.1, § 1, 1°, c) bedoelde instrumenten, instrumenten waarvan de wettelijke of contractuele bepalingen een aflossingsprikkel voor de instelling bevatten, en instrumenten die onder artikel XV.2, §§ 1 et 2 vallen; b) Het bedrag van het eigen vermogen sensu stricto met afzonderlijke vermelding van alle positieve posten en aftrekposten;Het totaalbedrag van de instrumenten als bedoeld in artikel II.1, § 1, 1°, c) en de instrumenten waarvan de wettelijke of contractuele bepalingen een aflossingsprikkel voor de instelling bevatten, wordt ook afzonderlijk openbaar gemaakt. Ook wordt telkens gespecifieerd welke instrumenten onder artikel XV.2, §§ 1 en 2 vallen. c) Het totale bedrag van het aanvullend eigen vermogen en van het eigen vermogen volgens de in artikel II.3 vervatte definitie; d) De bestanddelen die overeenkomstig Titel II van het eigen vermogen sensu stricto en van het aanvullend eigen vermogen worden afgetrokken, met afzonderlijke vermelding van de in artikel II.1, § 1, 1°, b), viii) en artikel II.1, § 1, 2°, f genoemde posten; en e) Het totale eigen vermogen met aftrek van de in Titel II bedoelde af te trekken bestanddelen en toe te passen limieten.»; 2° Artikel XIV.7, § 10 wordt vervangen als volgt : « § 10. De volgende informatie wordt openbaar gemaakt door elke instelling die haar eigenvermogensvereisten berekent overeenkomstig Titel IX, hoofdstuk 8 : a) Voor elke subportefeuille waarvoor dekking wordt geboden : i) de kenmerken van de gebruikte modellen; ii) een beschrijving van de op de subportefeuille toegepaste stresstests; iii) een beschrijving van de benaderingen die wordt toegepast om de juistheid en consistentie van de interne modellen en modelleringsprocessen achteraf te testen en te valideren. b) De aanvaardbaarheid van het model voor de bevoegde toezichthouder;c) Een uiteenzetting van de mate en de methoden voor de naleving van de vereisten als uiteengezet in Titel I, hoofdstuk 3, afdeling III;d) De hoogste, de laagste en de gemiddelde waarde van de dagelijkse metingen van de value-at-risk (VAR) over de verslagperiode en de VAR-meting aan het einde van de periode;en e) Een vergelijking tussen de dagelijkse VAR-metingen aan het einde van de dag en de eendaagse veranderingen in de waarde van de portefeuille aan het einde van de volgende werkdag, samen met een analyse van alle aanzienlijke overschrijdingen tijdens de verslagperiode.»; 3° Artikel XIV.8, § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3. De instellingen die gebruik maken van de geavanceerde meetbenadering in Titel VIII, hoofdstuk 4 voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico geven een beschrijving van het gebruik van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht met het oog op risicomatiging. » .
Art. 14.In Titel XV worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel XV.2 wordt vervangen als volgt : « § 1. Instellingen die per 31 december 2010 niet aan de limieten van artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, c) voldoen, stellen strategieën en procedures vast voor de nodige maatregelen om deze situatie vóór de in § 2 van dit artikel bepaalde data te verhelpen.
Deze maatregelen worden in het kader van Titel XII aan evaluatie onderworpen. § 2. Instrumenten die per 31 december 2010 conform het eigenvermogensreglement dat tot die datum van toepassing is, zijn aangemerkt als gelijkwaardig met de bestanddelen genoemd in artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, a), i), en artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, c), maar niet onder artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, a), i) vallen op grond van de door de CBFA vastgestelde criteria, of niet voldoen aan de criteria van artikel II.1, § 2, worden geacht tot en met 31 december 2040 onder artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, c) te vallen, met inachtneming van de volgende beperkingen : a) tot maximum van 20 % van de som van de bestanddelen van de punten a) tot en met c) van artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, verminderd met de bestanddelen van punt b), zonder rekening te houden met het bedrag bedoeld in b), viii) en ix), tussen 10 en 20 jaar na 31 december 2010; b) tot maximum 10 % van de som van de bestanddelen van de punten a) tot en met c) van artikel II.1, § 1, eerste lid, 1°, verminderd met de bestanddelen van punt b) , zonder rekening te houden met het bedrag bedoeld in b) , viii) en ix), tussen 20 en 30 jaar na 31 december 2010. »; 2° artikel XV.3 wordt vervangen als volgt : « § 1. Voor de toepassing van artikel III.4 en van Titel X worden activa bestaande uit vorderingen en andere risicoposities op instellingen die reeds vóór 31 december 2009 bestonden, op dezelfde wijze behandeld als geschetst in artikel III.4 en van Titel X, zoals deze luidden vóór 7 december 2009, maar niet langer dan tot 31 december 2012. § 2. Voor de toepassing van artikel III.4 en van Titel X worden activa bestaande uit vorderingen en andere risicoposities op wederpartijen zoals bedoeld in artikel X.8, § 3, op dezelfde wijze behandeld als geschetst in artikel III.4 en van Titel X, zoals deze luidden vóór 29 juni 2010, maar niet langer dan tot 31 december 2012. Deze activa dienen evenwel stelselmatig afgebouwd te worden. Intussen nemen de instellingen de nodige maatregelen om voor de bovenvermelde risicoposities zo snel mogelijk aan de begrenzingsnormen, zoals bepaald in artikel III.4, te voldoen. »
Art. 15.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2010.
Brussel, 27 juli 2010.
De Voorzitter, J.-P. Servais.