gepubliceerd op 01 juni 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
3 MEI 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999 en bij de wet van 24 december 1999, inzonderheid op artikel 2, § 5bis, vierde lid, 4°;
Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999 en bij de wet van 29 december 1999, inzonderheid op artikel 57quater, § 3, vierde lid, 4°;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 februari 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 20 februari 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat onverwijld de nodige maatregelen moeten worden genomen zowel voor de werkgevers als voor de werknemers werkzaam in het kader van het nieuw activeringsprogramma betreffende de sociale inschakelingsinitiatieven ingevoerd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2000; dat voormeld activeringsprogramma dat op 1 september 2000 in werking is getreden voor de gerechtigden op het bestaansminimum en voor de personen van vreemde nationaliteit ingeschreven in het bevolkingsregister, die, omwille van hun nationaliteit, geen aanspraak kunnen maken op het bestaansminimum en gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp, de mogelijkheid moet bieden, net zoals voor de werklozen, te kunnen genieten van de voordelen van dit programma; dat onverwijld de nodige maatregelen moeten genomen worden die toelaten om vanaf het vakantiedienstjaar 2000 de financiering en dus de uitbetaling van het vakantiegeld te verzekeren van de arbeiders die tewerkgesteld zijn in dit nieuw programma voor het activeren van het bestaansminimum en van de financiële maatschappelijke hulp; dat dit koninklijk besluit bijgevolg dringend moet worden genomen;
Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en van Onze Minister van Sociale Zaken, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3. De werkgever die een werknemer tewerkstelt binnen het kader van een inschakelingsprogramma bedoeld in de artikelen 15bis tot en met 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum evenals in de artikelen 15bis tot en met 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, geniet voor deze van een vrijstelling van de werkgeversbijdragen zoals vastgesteld bij artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9° en § 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. »
Art. 2.Dit besluit is van toepassing vanaf het vakantiedienstjaar 2000.
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2000.
Art. 4.Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 mei 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale zaken, F. VANDENBROUCKE