gepubliceerd op 22 juni 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector
3 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een Intern compensatiefonds, zoals laatst gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders, zoals laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1997;
Gelet op het advies van het Paritair comité voor de diamantnijverheid en -handel, gegeven op 4 mei 1999;
Gelet op het advies van de Raad van beheer van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders, gegeven op 7 mei 1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het dringend noodzakelijk is om onmiddellijk, ten overstaan van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector, de rechten en de plichten vast te leggen van elke natuurlijke of rechtspersoon die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid heeft, alsook van de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het Paritair comité voor de diamantnijverheid en -handel, dit ten einde zo spoedig als mogelijk uitvoering te geven aan de bedoeling van de wetgever die ertoe strekt om een stelsel in te voeren van alternatieve financiering van de sociale zekerheid voor wat het eigenlijk bewerken van diamant aangaat, dat dit stelsel in werking dient te treden op 1 april 1999 ten einde de werkgelegenheid in de diamantnijverheid veilig te stellen, dat het in die omstandigheden aangewezen is om het begrip « transactie » voorlopig vast te leggen ten einde de implementatie van het nieuwe stelsel te vergemakkelijken, dat een evaluatie van de genomen maatregelen zo nodig een herziening van de omschrijving van dit begrip noodzakelijk kan maken;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het opschrift van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Koninklijk besluit tot vaststelling van de statuten van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector ».
Art. 2.Artikel 1 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.De zetel van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector, hierna het Fonds genaamd, opgericht bij de wet van 12 april 1960, zoals laatst gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, is gevestigd te Antwerpen. »
Art. 3.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1986 en 21 maart 1997, wordt artikel 2A van dat besluit, met dien verstande dat in dat artikel de 2° en 3° worden opgeheven.
Art. 4.Na artikel 2A van hetzelfde besluit, worden de volgende artikelen ingevoegd : « Artikel 2B. Het Fonds heeft als opdracht compensatie-uitkeringen uit te betalen aan de werkgevers die werklieden of werksters tewerkstellen aan het eigenlijk bewerken van diamant, zijnde het klieven, het slijpen, het snijden, het verstellen en het zagen van diamant.
Artikel 2C. Het Fonds heeft als opdracht de onderscheiden bijdragen nodig voor de werking van het Fonds te innen en de vereffening te verzekeren van de voordelen bedoeld in artikel 2A en de compensatie-uitkeringen bedoeld in artikel 2B. »
Art. 5.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 3.De statuten van het Fonds zijn van toepassing op elke natuurlijke of rechtspersoon die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid heeft, alsook op de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het Paritair comité voor de diamantnijverheid en -handel. »
Art. 6.Het opschrift van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk III. Financiering, vergoedingen en compensatie-uitkeringen »
Art. 7.In het hoofdstuk III van hetzelfde koninklijk besluit, wordt een nieuwe afdeling ingevoegd compensatiestelsel die de artikelen 4 tot en met 15 omvat, luidend als volgt : « Afdeling 1. Compensatiestelsel bedoeld bij artikel 2, 1°, van de wet van 12 april 1960 ».
Art. 8.In artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1997, worden de woorden « artikel 2, 1°, a, » vervangen door de woorden « artikel 2A, 1°, a, ».
Art. 9.In artikel 15, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 1976, worden de woorden « artikel 2, 1°, » vervangen door de woorden « artikel 2A, 1°, ».
Art. 10.Na het artikel 15 van hetzelfde besluit, wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 2. Compensatiestelsel bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet van 12 april 1960.
Artikel 15bis A. Elke natuurlijke of rechtspersoon die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid heeft, is gehouden tot het betalen aan het Fonds, van een compensatiebijdrage. Deze compensatiebijdrage is met ingang van 1 april 1999 vastgesteld op 0,08 pct. van de van de waarde van elke transactie van diamant.
Met ingang van 1 april 2000, is deze compensatiebijdrage vastgesteld op 0,10 pct. van de van de waarde van elke transactie van diamant, onverminderd de mogelijkheid van de beheersorganen om een andere percentage voor te stellen, na de eerste tussentijdse evaluatie, zoals bedoeld bij artikel 22bis van de statuten. » Artikel 15bis B. Onder transactie wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan elke overeenkomst welke gericht is op het creëren van een meerwaarden binnen het geheel van de handelingen van verkoop van diamant, zowel op de interne als op de externe markt. Onder het begrip transactie zijn niet begrepen het eenvoudig zenden van goederen op zicht of het geven in consignatie van goederen.
Artikel 15bis C, § 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die onderworpen is aan de verplichting tot de betaling van de compensatie-bijdrage, is gehouden tot het verrichten van een aangifte aan het Fonds. Deze aangifte bestaat in het invullen en het voor echt verklaren van de gegevens die dienen ingevuld te worden op het daartoe bestemde document dat opgesteld wordt door het Fonds. De gegevens dienen overeen te stemmen met de gegevens die aangewend worden voor het vervullen van andere verplichtingen ten overstaan van de overheid. § 2. In afwijking van het bepaalde onder § 1, van dit artikel, kan het innen van de compensatiebijdragen voorlopig worden opgedragen aan de Hoge Raad voor Diamant, v.z.w. te Antwerpen. Deze privaatrechtelijke instelling legt in dit geval, in gemeen overleg met het Fonds, de voorwaarden vast waaronder deze opdracht wordt waargenomen, zonder dat de rechten en de bevoegdheden kunnen ingekort worden van de personen belast met het toezicht op de wet van 12 april 1960. Onze Minister bevoegd voor de Arbeid dient deze beheersovereenkomst goed te keuren.
Artikel 15bis D. De verschuldigde compensatiebijdragen worden betaald aan het Fonds, na het verstrijken van elke trimester, zoals gedefinieerd in het raam van de sociale zekerheidswetgeving. De betaling van de compensatiebijdragen gebeuren voor het eerst na het verstrijken van het tweede trimester van 1999. De betaling van de compensatiebijdragen dient te gebeuren volgens dezelfde modaliteiten als deze die van toepassing zijn in het raam van het stelsel van de sociale zekerheid.
Artikel 15bis E. Van de eerste dag der tweede maand af volgend op de maand waarop de compensatiebijdragen betrekking hebben, is de schuldenaar verplicht een bijslag van 10 pct. op het bedrag der verschuldigde bijdragen te betalen, verhoogd met een verwijlintrest die gelijk is aan de wettelijke rentevoet, laatsts vastgelegd bij koninklijk besluit van 4 augustus 1996, op hetzelfde bedrag zonder dat hiervoor een in- gebrekestelling vereist is. In geval van behoorlijk gerechtvaardigde overmacht, kan het Fonds van de betaling van de bijslag en verwijlintresten afzien.
Artikel 15bis F, § 1. Het recht op compensatie-uitkeringen ontstaat voor elke werkgever : a) na het verstrijken van een trimester;b) uit hoofde van de tewerkstelling van werklieden of werksters;c) voor zover de tewerkstelling werkelijk gebeurt aan het eigenlijk bewerken van diamant, zijnde het klieven, het slijpen, het snijden, het verstellen en het zagen van diamant;d) in zover de tewerkstelling werkelijk gebeurt in een werkplaats die aangenomen is krachtens de wet van 30 december 1950 tot regeling der diamantnijverheid. De betaling van compensatie-uitkeringen kan voor het eerst gebeuren na het verstrijken van het derde trimester van 1999. § 2. De hoogte van de compensatie-uitkeringen wordt vastgelegd door het beheerscomité II, rekening houdende met de begrotingsvooruitzichten, in voorkomend geval de tussentijdse evaluatie en wordt goedgekeurd door Onze Minister bevoegd voor de Arbeid.
Artikel 15bis G. De werkgever die in aanmerking wenst te komen voor compensatie-uitkeringen, is gehouden om aan het Fonds de nodige gegevens ter beschikking te stellen, met het oog op de identificatie van de betrokken werklieden of werksters, het uitgeoefende diamantberoep en de verwijzing naar de aangenomen werkplaats waar de tewerkstelling plaats had en het bewijs van de betaling van de bijdragen in het stelsel van de sociale zekerheid.
Artikel 15bis H. Het beheerscomité II bepaalt de wijze waarop de aanvraag tot betaling van de compensatie-uitkering dient te gebeuren en stelt hiervoor de nodige documenten op.
Artikel 15bis I. De compensatie-uitkeringen zijn beperkt tot het bedrag van de werkgeversbijdragen in het algemene stelsel van de sociale zekerheid (bijdragen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid en bijdragen aan de Rijksverlofkas voor de diamantnijverheid), met uitsluiting van bijslagen en verwijlinteresten die verschuldigd zijn.
Voor de bepaling van de hoogte van de bijdragen die kunnen gecompenseerd worden dienen eerst alle andere bijdrage-verminderingen verrekend te worden.
Artikel 15bis J. De belangrijkheid van de compensatie-uitkeringen wordt vastgesteld door het algemeen beheersorgaan, na advies van het beheerscomité II, rekening houdende met de voorziene ontvangsten binnen de compensatie-regeling en wordt goedgekeurd door Onze Minister bevoegd voor de Arbeid. »
Art. 11.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit, wordt, na artikel 15bis J, een nieuwe afdeling ingevoegd die artikel 16 omvat, luidend als volgt : « Afdeling 1. Algemene bepalingen »
Art. 12.Artikel 16 van hetzelfde koninklijk besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 16.§ 1. Het Fonds wordt beheerd door een paritair samengesteld algemeen beheersorgaan, dat bijgestaan wordt door twee bijzondere beheerscomités, respectievelijk bevoegd voor de opdrachten voorzien bij artikel 2, 1°, en bij artikel 2, 2°, van de wet van 12 april 1960 en die als volgt zijn samengesteld : § 2. Het algemeen beheersorgaan bestaat : - enerzijds uit 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden van de representatieve werkgeversorganisaties, die in het Paritair comité voor de diamantnijverheid en -handel vertegenwoordigd zijn en vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van in- en uitvoerders van diamant; - anderzijds uit 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden van de representatieve werknemersorganisaties die in hetzelfde Paritair comité vertegenwoordigd zijn. § 3. Het bijzonder beheerscomité I, dat het algemeen beheersorgaan bijstaat voor de opdracht bedoeld bij artikel 2, 1°, van deze wet van 12 april 1960 is op een gelijke wijze samengesteld als het algemeen beheersorgaan. § 4. Het bijzonder beheerscomité II, dat het algemeen beheersorgaan bijstaat voor de opdracht bedoeld bij artikel 2, 2°, van deze wet van 12 april 1960 is als volgt samengesteld : - enerzijds, uit 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangende leden van de representatieve werkgeversorganisaties, die in het Paritair comité voor de diamantnijverheid en -handel vertegenwoordigd zijn en vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van in- en uitvoerders van diamant en van de diamanthandel; - anderzijds, uit 2 effectieve leden en 2 plaatsvervangende leden van de representatieve werknemersorganisaties die in hetzelfde Paritair comité vertegenwoordigd zijn. § 5. De leden van het algemeen beheersorgaan en van de beheerscomités, worden door Ons benoemd voor een termijn van zes jaar, hun mandaat is vernieuwbaar. § 6. De leden van het algemeen beheersorgaan en van de beheerscomités gaan geen persoonlijke verplichtingen aan uit hoofde van de verbintenissen door het Fonds aangegaan. Zij kunnen enkel verantwoordelijk gesteld worden voor het uitvoeren van hun mandaat. § 7. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt, vanaf 1 april 1999, het beheer van het Fonds voorlopig waargenomen door de bestaande raad van beheer, dit in afwachting van de benoeming van de leden van de nieuwe beheersorganen bedoeld in dit artikel. »
Art. 13.Na artikel 16 van hetzelfde besluit, wordt een nieuwe afdeling ingevoegd die de artikelen 16 tot en met 20 omvat, luidend als volgt : « Afdeling 2. Het algemeen beheersorgaan »
Art. 14.Na artikel 20 van hetzelfde besluit, wordt een nieuwe afdeling 3 ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 3. Het beheerscomité I Artikel 21A. § 1. Ieder jaar wijst het beheerscomité I in zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter aan. Het wijst daarenboven de persoon aan die belast wordt met het secretariaat. Deze laatste moet geen deel uitmaken van het beheerscomité I. § 2. Het beheerscomité I, vervult zijn werkzaamheden volgens regels die overeenstemmen met de regels die gelding hebben voor de werking van het algemeen beheersorgaan. § 3. Het beheerscomité I, geeft adviezen en doet voorstellen aan het algemeen beheersorgaan en is belast met de opvolging en evaluatie van de opdracht bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 12 april 1960. »
Art. 15.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 16.Na het artikel 21A van hetzelfde besluit, wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 4. Het beheerscomité II Artikel 21B, § 1. Ieder jaar wijst het beheerscomité II, in zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter aan. Het wijst daarenboven de persoon aan die belast wordt met het secretariaat. Deze laatste moet geen deel uitmaken van het beheerscomité II. § 2. Het beheerscomité II, vervult zijn werkzaamheden volgens regels die overeenstemmen met de regels die gelding hebben voor de werking van het algemeen beheersorgaan. § 3. Het beheerscomité II, geeft adviezen en doet voorstellen aan het algemeen beheersorgaan en is belast met de opvolging en evaluatie van de opdracht bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 12 april 1960. »
Art. 17.Na het artikel 21B van hetzelfde besluit wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 5. De regeringscommissaris Artikel 21 C. De regeringscommissaris bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet van 12 april 1960, wordt door Ons benoemd op voorstel van de minister die bevoegd is voor de Arbeid. Zijn bevoegdheid strekt zich enkel uit tot de aangelegenheden die betrekking hebben op de compensatie-regeling, zoals bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet van 12 april 1960. In voorkomend geval wijst de minister die bevoegd is voor de Arbeid, een plaatsvervangend regeringscommissaris aan.
De regeringscommissaris woont, met raadgevende stem, de vergaderingen bij van de beheersorganen, alsook in voorkomend geval van de controleorganen. De regeringscommissaris kan binnen een termijn van vier vrije dagen beroep instellen tegen elke beslissing die hij met de wet of met de statuten strijdig acht. Het beroep is opschortend.
Deze termijn gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing genomen werd, voor zover de regeringscommissaris daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.
Heeft de minister die bevoegd is voor de Arbeid, binnen een termijn van twintig vrije dagen, ingaand dezelfde dag als deze bedoeld in het vorig lid, de nietigverklaring niet uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief. »
Art. 18.Na artikel 22 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 22bis ingevoegd luidend als volgt : « Artikel 22bis, § 1. In het verslag, de begroting en de rekeningen, maakt het Fonds, voor zover als mogelijk, een onderscheid tussen de opdrachten bedoeld bij de artikelen 2, 1°, en 2; 2°, van de wet van 12 april 1960. § 2. Omtrent het compensatie-stelsel bedoeld bij artikel 2, 2°, wordt daarenboven periodiek een tussentijdse evaluatie overgemaakt aan de Minister bevoegd voor de Arbeid. De tussentijdse evaluatie heeft plaats op initiatief van de beheersorganen en ten minste eenmaal tussen elke opmaak van de begrotingsvooruitzichten, of na een gemotiveerd verzoek van de Minister die bevoegd is voor de Arbeid. »
Art. 19.Na artikel 23 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 23bis ingevoegd luidend als volgt : «
Artikel 23bis.In afwijking van het bepaalde in artikel 23, neemt het maatschappelijk jaar, voor wat betreft de compensatieregeling bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet van 12 april 1960, voor de eerste maal een aanvang op 1 april 1999 en eindigt op 31 december 1999. » Art.20. In de statuten van het Fonds, worden, met uitzondering van artikel 16, § 7, de woorden « de raad van beheer », vervangen door de woorden « het algemeen beheersorgaan ».
Art. 21.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999.
Art. 22.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 30 december 1950 tot regeling der diamantnijverheid, Belgisch Staatsblad van 31 december 1950. Wet van 12 april 1960, Belgisch Staatsblad van 7 mei 1960.
Wet van 29 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.
Koninklijk besluit van 21 november 1960, Belgisch Staatsblad van 8 december 1960.
Koninklijk besluit van 27 april 1976, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1976.
Koninklijk besluit van 21 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 3 april 1997.