Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 december 2005
gepubliceerd op 30 januari 2006

Koninklijk besluit betreffende de functionele opleidingen van de personeelsleden van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000683
pub.
30/01/2006
prom.
03/12/2005
ELI
eli/besluit/2005/12/03/2005000683/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit betreffende de functionele opleidingen van de personeelsleden van de politiediensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Overeenkomstig het regeringsakkoord van 12 juli 2003 hebben deze besluiten tot doel het mobiliteitsstelsel van de personeelsleden van de politiediensten te vereenvoudigen om zo een voldoende en punctuele versterking van de politie op het terrein te verzekeren.

Conceptueel gezien strekken de wijzigingen er toe de mobiliteitsprocedure te versnellen en de daarmee gepaard gaande administratieve last gevoelig te verminderen. Net zoals het koninklijk besluit van 31 augustus 2005 (Belgisch Staatsblad van 3 november 2005) tot wijziging van de arbeidstijdorganisatie, beogen deze teksten in fine een verbetering van de politionele dienstverlening naar de bevolking toe.

Technisch bekeken leunen deze twee besluiten nauw bij elkaar aan, enerzijds door het bepalen van een lijst van gespecialiseerde ambten en ambten waarvoor een bijzondere bekwaamheid is vereist, en anderzijds door het voorzien in functionele opleidingen die noodzakelijkerwijze moeten worden gevolgd om dergelijke ambten te kunnen uitoefenen.

De meeste opmerkingen van de Raad van State werden opgevolgd en behoeven slechts een geringe commentaar.

Meer toelichtingen zijn evenwel nodig met betrekking tot enkele bepalingen die in het ontwerp werden behouden, daar waar de Raad van State van oordeel is dat zij, gelet op de wettelijke bekrachtiging, zouden moeten worden weggelaten.

In die context ligt de juridische discussie betreffende de bekrachtiging door de wet van 26 april 2002 van de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten vervat in het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (RPPol), nog vers in het geheugen.

Zoals het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2001, p. 10863) en de memorie van toelichting bij de wet van 26 april 2002 (Parl. St., Kamer, G.Z., 2001-2002, 1683/001, p. 4) aanstippen, maakt de aanwijzing van de benoemende overheden zonder twijfel een essentieel element van het statuut uit, te bepalen door de wet dus. Deze bepaling werd derhalve geschrapt uit het ontwerpbesluit betreffende de mobiliteit en toegevoegd aan een voorontwerp van wet. Op dit punt werd het advies van de Raad van State derhalve gevolgd.

De Raad van State was destijds van mening dat de statutaire wet essentiële elementen van het statuut « bevat » zonder echter de equivalente bepalingen in het Mammoetbesluit (RPPol) te bevestigen en dat er zich bijgevolg nog een formele bekrachtiging opdrong (Parl.

St., Kamer, G.Z., 2001-2002, 1683/002, p. 70b-70c). Daarom heeft artikel 131 van de statutaire wet van 26 april 2002 deze essentiële statutaire elementen formeel bekrachtigd (Parl. St,. Kamer, G.Z. 2001-2002, 1683/001, p. 31-32). Deze formele bekrachtiging « dekt » het verleden; de materiële bekrachtiging geldt voor de toekomst. Deze statutaire wet moet derhalve worden samengelezen met het « reglementair residu » bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 121 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

De wijziging van de definitie van « gespecialiseerd ambt » en « functionele opleiding », de nieuwe bijlage 19 RPPol en de geldigheidstermijn van de brevetten zijn nu net wijzigingen van dergelijke « residuaire » statutaire bepalingen, toegelaten door artikel 121 van de wet van 7 december 1998 en de Raad van State zelf, en werden derhalve behouden.

In afwachting van een reglementaire coördinatie van de verschillende statutaire teksten, werd een zuiver technische aanpassing van het wettelijk bekrachtigde artikel VII.IV.7, 2°, RPPol, weggelaten. Het advies van de Raad van State werd derhalve ook op dit punt gevolgd.

Verder verzet er zich niets tegen dat de medische criteria die gelden voor de personeelsleden van de politiediensten die kandidaat zijn voor gespecialiseerde betrekkingen, zouden worden vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken. Er weze immers aangestipt dat het aanvullende criteria betreffen naast deze die reglementair zijn bepaald en opgelegd in het raam van de aanwerving van kandidaten.

Uitgaande van een wil tot vereenvoudiging, lijkt het bovendien wenselijk dergelijke statutaire detailregelingen tot de ministeriële bevoegdheid te rekenen.

Ten slotte, de voorrang die wordt verleend aan de personeelsleden van het operationeel kader die ten minste 40 jaar oud zijn en sedert ten minste 10 jaar zijn aangewezen voor een betrekking op het grondgebeid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die een betrekking postuleren buiten dit gewest, strekt er toe de aantrekkingskracht van de Brusselse politiekorpsen te verhogen. Op het eerste gezicht lijkt een dergelijke maatregel tegenstrijdig met die geconcretiseerd in het koninklijk besluit van 3 februari 2004. De vrees echter om voor een zeer lange termijn te worden aangewezen in Brussel, legt nog steeds een zware hypotheek op de keuze voor Brussel. Het voordeel van een relatieve voorrang in het raam van de mobiliteit voor een ambt in een provincie, is dus een complementaire incentive. Het is in dat opzicht dat in een « rendementsperiode » werd voorzien die gekoppeld is aan leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden. Zie hier de objectieve rechtvaardiging van deze redelijke en proportionele maatregel.

Tot daar Sire de toelichtingen bij deze besluiten.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 7 juli 2005 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de functionele opleidingen van de personeelsleden van de politiediensten », heeft op 3 augustus 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, kan de afdeling wetgeving haar onderzoek beperken tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de vraag of aan de voorafgaande vormvereisten op correcte wijze is voldaan.

Wegens het grote aantal adviesaanvragen ingekomen bij de Raad van State waarin deze wetsbepaling wordt aangevoerd, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de voornoemde punten.

Voorafgaande vormvereiste De indiener van het ontwerp beoogt artikel 9, derde lid, toe te passen van het koninklijk besluit van 6 april 2000 met betrekking tot de Adviesraad van burgemeesters, dat als volgt luidt : « Wordt geen advies verstrekt binnen de gestelde termijn, dan wordt eraan voorbijgegaan ». In dat geval moet hij kunnen aantonen dat de vastgestelde termijn niet in acht is genomen.

Rechtsgrond Aanhef Artikel 142sexies van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus bevat geen enkele machtiging aan de Koning op grond waarvan Hij bepalingen kan vaststellen met betrekking tot functionele opleidingen. Het kan dus geen rechtsgrond opleveren voor het ontworpen besluit en moet vervallen.

In verband met artikel 142bis dient te worden gepreciseerd dat het gaat om punt 2°, d), van dit artikel.

Ook artikel 121 van de voormelde wet van 7 december 1998 kan een rechtsgrond opleveren voor het ontworpen besluit; het luidt als volgt : « De nadere regels van het statuut van de personeelsleden van het operationeel en het administratief en logistiek kader worden door de Koning bepaald. » In het eerste lid dienen de woorden « de artikelen 142bis en 142sexies » dus vervangen te worden door de woorden « artikel 121, zoals het is vervangen bij de wet van 26 april 2002, en artikel 142bis, 2°, d), ingevoegd bij de wet van 31 mei 2001 ».

Het tweede lid moet vervallen, daar de bepalingen waarnaar wordt verwezen geen rechtsgrond vormen van het ontworpen besluit en door dit besluit niet worden gewijzigd.

Dispositief Artikel 2 1. Het eerste en tweede lid van dit artikel verwijzen naar bepalingen van het besluit RPPol (bijlage 19 en artikel I.I.1, 27°) die worden behandeld in het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, waarover de afdeling wetgeving heden advies 38.728/2/V heeft verstrekt.

Er wordt verwezen naar de opmerking onder de artikelen 1, 2, 24 en 25 van dat ontwerp, luidens welke die bepalingen moeten vervallen.

Het eerste en tweede lid moeten dienovereenkomstig herzien worden. 2. Het derde lid parafraseert artikel 142sexies, zesde lid, van de voormelde wet van 7 december 1998;dit artikel luidt als volgt : « De cursisten die slagen voor een cyclus van functionele opleiding behalen een brevet, uitgereikt door de betrokken politieschool en gehomologeerd door de minister van Binnenlandse Zaken. » Deze werkwijze, die erin bestaat in een regelgevende tekst wetsbepalingen over te nemen of te parafraseren, kan niet worden aanvaard. Dit geldt des te meer wanneer aldus wetsbepalingen op bepaalde punten genuanceerd, aangevuld of beperkt worden.

Deze werkwijze schept immers verwarring wat het precieze rechtskarakter van deze regels betreft. Wanneer de tekst van de verordeningsbepalingen bovendien verschilt van de tekst van de wetsbepalingen, kan de draagwijdte van die wetsbepalingen door die tekst gewijzigd worden en kan die tekst aldus niet meer in overeenstemming ermee zijn.

Het derde lid moet bijgevolg vervallen.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 5, eerste lid, van het ontwerp.

Artikel 5 Geen enkele bepaling van de voormelde wet van 7 december 1998 machtigt de Koning om de geldigheidsduur van het krachtens artikel 142sexies, zesde lid, van deze wet verleende brevet vast te stellen.

Het tweede lid moet bijgevolg vervallen.

Artikel 8 Het is de Raad van State niet duidelijk op basis van welke rechtsgrond de Koning gemachtigd zou zijn om aan de Minister van Binnenlandse Zaken Zijn verordeningsbevoegdheid voor het vaststellen van de medische criteria die gelden voor de personeelsleden van de politiediensten die kandidaat zijn voor de gespecialiseerde betrekkingen die hij bepaalt, te subdelegeren. Aangezien deze kwestie niet als een detailkwestie kan worden aangemerkt, kan de Koning Zijn bevoegdheid terzake dus niet subdelegeren.

Het ontworpen artikel 8 moet vervallen.

Artikel 9 Bij ontstentenis van een bijzondere verantwoording, is er geen reden om van de gewone regel inzake de inwerkingtreding van regelgevende teksten af te wijken.

De kamer was samengesteld uit : De heer J. Messinne, kamervoorzitter;

De heren : J. Jaumotte en I. Kovalovszky, staatsraden;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. L. Vancrayebeck, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, B. Vigneron.

De Voorzitter, J. Messinne.

3 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit betreffende de functionele opleidingen van de personeelsleden van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121, zoals vervangen bij de wet van 26 april 2002, en 142bis, 2°, d), ingevoegd bij de wet van 31 mei 2001;

Gelet op de protocollen nr. 128 en 129, respectievelijk van 23 juni 2004 en van 22 oktober 2004 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 13 juli 2004;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 13 januari 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 14 oktober 2004;

Gelet op het advies 38.730/2/V van de Raad van State, gegeven op 3 augustus 2005;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definitie

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder « bevoegde overheid » : de directeur voor wat betreft de personeelsleden van de federale politie of de korpschef voor wat betreft de personeelsleden van de lokale politie. HOOFDSTUK II. - De functionele opleidingen

Art. 2.De functionele opleidingen betreffende de gespecialiseerde betrekkingen bedoeld in de bijlage 19, tabel I, RPPol, worden vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.

De Minister van Binnenlandse Zaken en, in voorkomend geval, de Minister van Justitie voor wat de gerechtelijke opleidingen betreft, kan andere functionele opleidingen bepalen, inzonderheid die betreffende een bijzondere bekwaamheid bedoeld in artikel I.I.1, 27°, RPPol.

Art. 3.De Vaste commissie van de lokale politie geeft een voorafgaand advies over de inhoud van de functionele opleidingen bedoeld in de punten 1.1 tot en met 1.2.1, 4, 6, 7 en 8.1 tot en met 8.5 van de bijlage bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Het referentie-erkenningsdossier

Art. 4.Elke politieschool vraagt voor iedere door haar georganiseerde functionele opleiding, voorafgaandelijk de erkenning aan de Minister van Binnenlandse Zaken alsook, voor wat de gerechtelijke opleidingen betreft, aan de Minister van Justitie.

Hiertoe bezorgt de inrichtende macht van de betrokken politieschool, minimum één maand voorafgaand aan de organisatie van elke opleidingscyclus, een referentie-erkenningsdossier, te bepalen door de directie van de opleiding binnen de algemene directie personeel van de federale politie, voor goedkeuring aan de Minister van Binnenlandse Zaken en, in voorkomend geval, aan de Minister van Justitie.

Het referentie-erkenningsdossier bevat ten minste de volgende elementen : 1° een beschrijving van het doelpubliek, met inbegrip van de voorkennis;2° het op het einde van de opleidingscyclus te behalen competentieprofiel;3° het gedetailleerd programma van de opleidingscyclus, met inbegrip van de operationele doelstellingen, de verschillende modules, hun inhoud en het aantal uren;4° de eventuele stage, met inbegrip van de doelstellingen van de stage en het aantal uren;5° het uurrooster van de lessen;6° het evaluatiestelsel, met inbegrip van de soorten evaluatie (formatieve evaluatie, certificatieve evaluatie, transferevaluatie, procesevaluatie), de aard van de certificatieve evaluatie (mondeling, schriftelijk, praktijk), de samenstelling van de examencommissie en het aantal sessies;7° de eventuele vrijstellingen;8° de evaluatie van de kostprijs;9° de samenstelling van het professorenkorps. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen

Art. 5.Behoudens een andersluidende wettelijke of reglementaire bepaling, is het in het eerste lid bedoelde brevet geldig gedurende een periode van twaalf jaar na de stopzetting van de uitoefening van de aan het brevet gelinkte betrekking of activiteiten.

De voorrang die een brevet, in voorkomend geval, in het raam van de mobiliteit verleent, geldt daarentegen gedurende een periode van zeven jaar na de stopzetting van de uitoefening van de aan het brevet gelinkte betrekking of activiteiten.

Art. 6.In geval van niet slagen, beslist de bevoegde overheid over het geheel of gedeeltelijk overdoen van de functionele opleiding.

Art. 7.De cursist kan om gezondheidsredenen, wegens zwangerschap of omwille van ernstige of uitzonderlijke omstandigheden om uitstel verzoeken van het geheel of een gedeelte van de functionele opleiding.

De cursist richt hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de schooldirecteur die het advies inwint van de bevoegde overheid.

De schooldirecteur beslist over de toekenning van een uitstel en bepaalt, in voorkomend geval, de duur ervan. Hij brengt zijn beslissing ter kennis van de cursist en van de bevoegde overheid.

Art. 8.De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de medische criteria die gelden voor de personeelsleden van de politiediensten die kandidaat zijn voor de gespecialiseerde betrekkingen die hij bepaalt. HOOFDSTUK V. - Slotbepaling

Art. 9.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 3 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage bij het koninklijk besluit van 3 december 2005 FUNCTIONELE OPLEIDINGEN 1. De opleidingen in gerechtelijke politie : 1.1. de opleiding in gerechtelijke politie voor het basiskader, het middenkader en het officierskader van de federale en de lokale politie : 1.1.1. de opleiding in gerechtelijke politie voor het basiskader, het middenkader en het officierskader van de federale en de lokale politie; 1.1.2. de specifieke opleiding in gerechtelijke politie voor het basiskader, het middenkader en het officierskader van de federale politie *; 1.1.3. de opleiding in gerechtelijke politie voor het officierskader van de federale en de lokale politie; 1.2. de bijkomende opleidingen in gerechtelijke politie voor het basiskader, het middenkader en het officierskader van de federale politie : 1.2.1. de opleiding operationele misdrijfanalist **; 1.2.2. de opleiding gedragsanalist; 1.2.3. de opleiding polygrafist; 1.2.4. de opleiding officier Bijzondere Technieken; 1.2.5. de opleiding officier Nationaal Informanten Beheerder/Lokaal Informanten Beheerder; 2. De opleiding in technische en wetenschappelijke politie : 2.1. de opleiding in technische en wetenschappelijke politie voor het basiskader en het administratief en logistiek kader niveau C; 2.2. de opleiding in technische en wetenschappelijke politie voor het middenkader en het administratief en logistiek kader niveau B; 2.3. de opleiding in technische en wetenschappelijke politie voor het officierskader en het administratief en logistiek kader niveau A; 3. De andere opleidingen in gerechtelijke politie : 3.1. de opleiding "Computer Crime Unit"; 3.2. de opleiding financieel deskundige; 4. De opleidingen voor hondengeleider : 4.1. de opleiding "patrouillehond en -geleider"; 4.2. de opleiding "actieve drughond en -geleider"; 4.3. de opleiding "stille drughond en -geleider"; 4.4. de opleiding "speurhond en -geleider"; 4.5. de opleiding "hond en geleider menselijke resten"; 4.6. de opleiding "hormonenhond en -geleider"; 4.7. de opleiding "brandhaarddetectiehond en -geleider"; 4.8. de opleiding "aanvalshond en -geleider"; 4.9. de opleiding "explosievenhond en -geleider"; 4.10. de opleiding "migratiecontrolehond en -geleider"; 5. De opleidingen voor gespecialiseerde eenheden: 5.1. de opleiding in gespecialiseerde observatie; 5.2. de opleiding in gespecialiseerde arrestatie; 5.3. de opleiding in gespecialiseerde interventie; 5.4. de opleiding "undercoveragent"; 5.5. de opleiding "undercover coördinator"; 5.6. de opleiding "undercover supervisor"; 5.7. de opleiding voor de technische eenheden; 5.8. de opleiding "Disaster Victim Identification"; 6. De opleidingen voor informatie- en communicatiebeheer : 6.1. de opleiding operator; 6.2. de opleiding call-taker; 6.3. de opleiding dispatcher; 6.4. de opleiding programmeur-encodeur; 6.5. de opleiding Field Training Manager; 6.6. de opleiding supervisor-coördinator; 6.7. de opleiding directeur CIC; 6.8. de opleiding adjunct-directeur CIC; 7. De opleidingen in informatiebeheer en de behandeling van de operationele politionele-informatie : 7.1. de opleiding functionele beheerder ISLP; 7.2. de opleiding operator in de behandeling van de operationele politionele informatie; 8. De andere functionele opleidingen : 8.1. de opleiding strategische analist; 8.2. de opleiding politie-assistent; 8.3. de opleiding "opleider"; 8.4. de opleiding wijkpolitie; 8.5. de opleiding verkeerspolitie; 8.6. de opleiding spoorwegpolitie; 8.7. de opleiding scheepvaartpolitie; 8.8. de opleiding luchtvaartpolitie; 8.9. de opleiding politieruiter; 8.10. de opleiding piloot; 8.11. de opleiding navigatiepersoneel; 8.12. de opleiding grenscontroleur. * Brevet niet vereist voor een ambtshalve aanwijzing en voor een herplaatsing evenals voor het verkrijgen van een voorrang in het raam van de mobiliteit. ** Eveneens voor de lokale politie.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 december 2005 betreffende de functionele opleidingen van de personeelsleden van de politiediensten.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^