Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 september 2005
gepubliceerd op 12 september 2005

Koninklijk besluit ter waarborging van het welzijn van dieren die tot het vermaak van het publiek worden gebruikt in circussen of rondreizende tentoonstellingen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2005022712
pub.
12/09/2005
prom.
02/09/2005
ELI
eli/besluit/2005/09/02/2005022712/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 SEPTEMBER 2005. - Koninklijk besluit ter waarborging van het welzijn van dieren die tot het vermaak van het publiek worden gebruikt in circussen of rondreizende tentoonstellingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, inzonderheid op artikel 6, § 2, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1995, en op artikel 44, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 2 juni 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting gegeven op 31 mei 2005;

Gelet op het advies nr 38.579/3 van de Raad van State gegeven op 7 juli 2005 in toepassing van artikel 84, § 1, 1e alinea, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. Dienst : de Federale Overheidsdienst belast met de dierenbescherming;2. Minister : de Minister bevoegd voor dierenwelzijn;3. Verantwoordelijke : de persoon die de leiding heeft over het circus of de rondreizende tentoonstelling;4. Circus : een al dan niet mobiele inrichting waarin dieren gehouden worden en kunsten vertonen waartoe zij aangezet worden door een trainer of africhter tot vermaak van het publiek, met uitzondering van een dierentuin;5. Rondreizende tentoonstelling : een mobiele inrichting waarin dieren tentoongesteld worden tot vermaak en educatie van het publiek;6. Dier(en) : dier(en) die gebruikt word(en) tot vermaak van het publiek in circussen of rondreizende tentoonstellingen;7. Diersoorten die voorkomen op de lijst A : diersoorten die voorkomen in bijlage VI;8. Diersoorten die voorkomen op de lijst B : diersoorten die voorkomen in bijlage II;9. Andere diersoorten : diersoorten die niet voorkomen op de lijst A of op de lijst B;10. De wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.Voor het gebruik van dieren tot vermaak van het publiek in circussen of in rondreizende tentoonstellingen moet voldaan worden aan de voorwaarden voorzien in dit besluit.

Art. 3.Alleen in gevangenschap geboren dieren mogen door een circus of rondreizende tentoonstelling gebruikt worden.

Art. 4.De dieren behorend tot de diersoorten die niet voorkomen op de lijst A, dienen onder permanent toezicht en continue verantwoordelijkheid te staan van de verantwoordelijke van het circus of de rondreizende tentoonstelling.

Art. 5.§ 1. De circussen of rondreizende tentoonstellingen die dieren gebruiken die niet behoren tot de diersoorten voorkomend op de lijst A, dienen zich te beperken tot 32 standplaatsen per jaar. § 2. De dieren die gebruikt worden in circussen en rondreizende tentoonstellingen dienen voor voorstellingen en tentoonstellingen tenminste 3 opeenvolgende dagen op dezelfde standplaats gehouden te worden. § 3. De dieren behorend tot de diersoorten die voorkomen op de lijst B dienen gedurende de periode tijdens dewelke het circus of de rondreizende tentoonstelling niet rondreist, te worden gehouden in een verblijf, dat voldoet aan de normen voorzien in de artikelen 23, 24, 25 van dit besluit en dat wordt aangemeld door middel van het formulier in bijlage I. De erkende dierenarts, vermeld in artikel 13, a), staat in voor het diergeneeskundig toezicht in het bedoelde verblijf.

Dat verblijf moet ten allen tijde kunnen gecontroleerd worden door de dierenarts-inspecteur van de Dienst.

Art. 6.Direct fysiek contact van de dieren behorend tot de diersoorten die niet voorkomen op de lijst A met het publiek in of buiten de ring is niet toegelaten. Een veiligheidshek moet aanwezig zijn tussen het publiek en deze dieren. Voor de dieren behorend tot de diersoorten die voorkomen op de lijst A kan direct fysiek contact enkel worden toegelaten voor beperkte periodes, onder direct toezicht van het personeel van het circus of de rondreizende tentoonstelling en op voorwaarde dat het welzijn van de dieren er niet door geschaad wordt.

Art. 7.De dieren mogen enkel kunsten vertonen die uitsluitend gebruik maken van het natuurlijke gedrag van de dieren, en op een wijze die geen aanleiding geeft tot gedrag of handelingen die tegen hun natuur ingaan of het resultaat zijn van fysiek geweld.

De Minister kan bijkomende voorschriften voor kunsten en africhten van de dieren vastleggen.

Art. 8.§ 1. De dieren die tot vermaak van het publiek door een circus of rondreizende tentoonstelling gebruikt worden, mogen voor optredens, tentoonstelling of enige andere enscenering uitsluitend gebruikt worden op de standplaats van het circus of de rondreizende tentoonstelling en zulks in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit. § 2. Alleen dieren die effectief optreden in de ring van het circus mogen naar deze standplaats vervoerd en op deze standplaats gehouden worden. § 3. Alleen dieren die effectief in de rondreizende tentoonstelling worden tentoongesteld, mogen naar deze standplaats vervoerd en op deze standplaats gehouden worden. § 4. De bepalingen van §§ 2 en 3 gelden niet voor gezelschapsdieren die toebehoren aan de verantwoordelijke of het personeel, of voor ter plaatse ziek geworden dieren, als zodanig vastgesteld door de dierenarts vermeld in artikel 13, a). HOOFDSTUK III. - Identificatie, registratie, en controle

Art. 9.§ 1. Elk circus of rondreizende tentoonstelling dat gebruik maakt van dieren behorend tot de diersoorten die niet voorkomen op de lijst A, dient voorafgaand deze dieren te melden bij de leidend ambtenaar van de Dienst, door middel van het formulier in bijlage I. De melding van deze dieren dient te gebeuren 60 kalenderdagen vóór elk eerste gebruik van deze dieren vanaf het in voege treden van dit besluit. § 2. Wanneer een circus of rondreizende tentoonstelling van naam, eigenaar of verantwoordelijke verandert, dient deze wijziging aan de Dienst meegedeeld te worden in overeenstemming met de bepalingen van § 1.

Art. 10.De Dienst stelt een identificatiefiche op voor de dieren behorend tot de diersoorten die niet voorkomen op de lijst A. De Minister regelt nadere regels voor de identificatie van deze dieren.

Art. 11.Elk circus of rondreizende tentoonstelling houdt een register bij van de dieren behorend tot de diersoorten die niet voorkomen op de lijst A.

Art. 12.De Minister kan bijkomende voorwaarden voor de identificatie, registratie en controle vastleggen. HOOFDSTUK IV. - Diergeneeskundige begeleiding

Art. 13.Het gebruik van dieren in circussen en rondreizende tentoonstellingen geschiedt onder permanente diergeneeskundige begeleiding. Deze begeleiding voldoet aan de volgende voorwaarden: a) Voor het regelmatig toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren dient de verantwoordelijke van het circus of de rondreizende tentoonstelling een contract af te sluiten met een erkende dierenarts. Een kopie van het lopende contract moet aan de Dienst overgemaakt worden. b) Deze dierenarts staat onder meer in voor de preventieve geneeskundige onderzoeken, de vaccinaties en voor een parasitologisch onderzoek.c) Hij onderzoekt nieuw binnengebrachte dieren en stelt eventueel een quarantaineperiode vast.Hij volgt de gezondheid van de dieren in quarantaine. d) De verantwoordelijk brengt de dierenarts op de hoogte van elke sterfte.De dierenarts stelt de doodsoorzaak vast en neemt de nodige maatregelen om de gezondheid van de overige dieren te vrijwaren. e) De dierenarts licht de verantwoordelijke in wanneer hij vaststelt dat de gezondheid of het welzijn van de dieren gevaar loopt en stelt maatregelen voor.Indien zijn raad en opmerkingen niet nagevolgd worden brengt hij de Dienst hiervan schriftelijk op de hoogte.

Art. 14.§ 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de circussen of rondreizende tentoonstellingen die dieren gebruiken die behoren tot de diersoorten die niet voorkomen op de lijst A. § 2. De dierenarts zoals vermeld in art. 13, a), dient over de specifieke competenties te beschikken om de betrokken dieren op een adequate manier te kunnen opvolgen.

De Minister kan nadere regels m.b.t. de vereiste specifieke competenties vastleggen. § 3. Deze dierenarts moet de dieren het hele jaar door opvolgen. Hij brengt een driemaandelijks verslag uit aan de Dienst aangaande de gezondheid en het welzijn van de dieren die onder zijn toezicht staan.

De Minister kan nadere regels vastleggen voor het opstellen van dit verslag. HOOFDSTUK V. - Verzorging en hygiëne

Art. 15.§ 1. De verantwoordelijke van het circus of de rondreizende tentoonstelling moet erop toezien dat voldoende en bekwaam personeel ter beschikking is voor de verzorging van de dieren en voor het onderhoud van de dierenverblijven.

De Minister kan bekwaamheidsvoorwaarden voor het personeel vastleggen. § 2. Dit personeel moet op de hoogte zijn van : 1° de voedingsvereisten van de hen toevertrouwde dieren;2° de ziektebeelden en tekenen die toelaten om een verminderd welzijn bij dieren vast te stellen zoals onder meer abnormaal gedrag;3° de risico's van ziekteoverdracht;4° de te treffen noodmaatregelen ingeval van ontsnapping van de dieren;5° de te nemen maatregelen bij ongevallen. Indien zich problemen voordoen met betrekking tot punten 1°-5°, moet dit personeel hiervan melding doen aan de verantwoordelijke van het circus of de rondreizende tentoonstelling die onmiddellijk de gepaste maatregelen moet nemen; in geval van afwezigheid of onbereikbaarheid van de verantwoordelijke moet dit personeel zelf de nodige maatregelen nemen.

Art. 16.De dieren moeten tenminste eenmaal per dag worden gecontroleerd. Indien de dieren niet gezond blijken te zijn of andere tekenen vertonen die wijzen op een verminderd welzijn, moeten onmiddellijk stappen ondernomen worden om de oorzaak vast te stellen en hieraan te verhelpen. Indien nodig of indien de verantwoordelijke of zijn personeel niet in staat is de toestand zelf te verhelpen, moet beroep gedaan worden op een dierenarts.

Art. 17.In gesloten ruimten waar dieren worden gehouden, moet een rookverbod ingesteld worden.

Art. 18.§ 1. Het verstrekte voedsel moet kwalitatief en kwantitatief geschikt zijn voor en aangepast zijn aan de behoeften van zowel de diersoort als van het individuele dier. Er moet permanent voldoende drinkwater beschikbaar zijn. Hiertoe wordt het advies van deskundigen ingewonnen en opgevolgd.

Bij het verstrekken van voedsel en drinkwater moet het sociaal gedrag van de dieren in acht genomen worden opdat, indien nodig, alle dieren binnen hetzelfde verblijf gelijktijdig kunnen eten. § 2. Het voedsel moet bewaard en bereid worden in hygiënische omstandigheden, in ruimten die vrij zijn van schadelijke dieren en die gescheiden zijn van de dierenverblijven. Voor de bewaring van vlees, vis en andere bederfbare waren is een koelinstallatie vereist. Deze verplichting geldt ook tijdens het transport. Bedorven voedselresten moeten meteen verwijderd worden. Er moet steeds voor minstens één dag voldoende voedsel in voorraad zijn. Op vraag van de Dienst bij controle moet de verantwoordelijke de nodige bewijsstukken kunnen voorleggen om aan te tonen dat aan deze eisen voldaan wordt. § 3. Bij het kweken, houden en doden van prooidieren moeten gepaste maatregelen genomen worden om onnodig lijden van deze dieren te vermijden. Levende prooidieren mogen niet als voedsel verstrekt worden. § 4. Het voederen van de dieren door bezoekers is verboden.

Art. 19.De dierenverblijven en de erin aangebrachte uitrusting moeten regelmatig gereinigd en indien nodig ontsmet worden.

Alle nodige maatregelen moeten getroffen worden om het binnendringen van ongewenste dieren en ziektevectoren tot een minimum te herleiden, en de vermenigvuldiging ervan te voorkomen.

Art. 20.De gestorven dieren moeten zo snel mogelijk uit de dierenverblijven worden verwijderd.

Art. 21.De verantwoordelijke moet de aandacht van het publiek vestigen op de agressiviteit en het gevaar van sommige dieren door het plaatsen van informatieve borden ter hoogte van de dierverblijven.

Art. 22.Bij ontsnapping van een dier dat de veiligheid in gevaar kan brengen moet de verantwoordelijke van het circus of de rondreizende tentoonstelling onmiddellijk de burgerlijke overheid en de ordediensten verwittigen en bijstand verlenen bij de opsporing, de vangst en het terugbrengen van het dier. Hij moet tevens de bevolking inlichten van de mogelijke gevaren. De kosten verbonden aan deze actie vallen volledig ten laste van de verantwoordelijke en moeten aan de respectievelijke overheden terugbetaald worden. HOOFDSTUK VI. - Huisvestingsnormen voor zoogdieren, vogels en reptielen

Art. 23.De minimale afmetingen en basisvoorschriften voor de inrichting van verblijven waarin zoogdieren verblijven in een circus of een rondreizende tentoonstelling, zijn vastgelegd in bijlage III van dit besluit.

Art. 24.De minimale afmetingen en basisvoorschriften voor de inrichting van verblijven waarin vogels gehouden worden in een circus of rondreizende tentoonstelling, zijn vastgesteld in bijlage IV van dit besluit.

Art. 25.§ 1. De minimale afmetingen en basisvoorschriften voor de inrichting van vivaria waarin reptielen gehouden worden in circussen of rondreizende tentoonstellingen, zijn vastgesteld in bijlage V bij dit besluit. § 2. Voor alle reptielen moet de mogelijkheid aanwezig zijn om zich te verschuilen. § 3. Voor hibernerende dieren moet voorzien worden in een goede en soortspecifieke begeleiding die voldoet aan de fysiologische noden van de dieren. Hierbij mag tijdelijk afgeweken worden van de voor de soort voorgeschreven minimumtemperatuur zoals bepaald in de bijlage. § 4. Verwarmingsvoorzieningen en temperatuursregelingen in de vivaria moeten zodanig ontworpen en gebruikt worden dat ze te allen tijde voldoen aan de fysiologische behoeften van de dieren, dat brandwonden bij de dieren vermeden worden en dat de gezondheid van de dieren niet in gevaar wordt gebracht. § 5. Wanneer gifslangen gehouden worden die gevaarlijk zijn voor de mens, moet een schriftelijk protocol aanwezig zijn met de te volgen procedure in geval van een ongeval met deze dieren. Het protocol moet beschikbaar zijn voor en gekend zijn door alle personeelsleden die betrokken zijn bij de verzorging van de bedoelde gifslangen.

Art. 26.Het circus of de rondreizende tentoonstelling die een diersoort houdt of wil houden die niet opgenomen is in bijlagen III, IV en V, moet dit melden aan de Dienst en een dossier indienen bij de Dienst, waaruit blijkt dat hij zich goed gedocumenteerd heeft over de levensgewoonten en de fysiologische en ethologische noden van deze soort. Hij moet aantonen dat de voorgestelde huisvesting en verzorging in overeenstemming zijn met de behoeften van de diersoort. De toelating om deze diersoort in het voorgestelde verblijf te houden, wordt verleend of geweigerd door de Dienst.

Art. 27.§ 1. Wanneer meerdere soorten tezamen in hetzelfde verblijf gehouden worden, zijn de voorwaarden van artikelen 23, 24, en 25 niet als dusdanig van toepassing. In dat geval stelt de Dienst de voorwaarden vast. § 2. Wanneer dieren behorend tot de diersoorten die voorkomen op de lijst A beschikken over een zeer groot verblijf dat de minimumafmetingen ruimschoots overtreft, kan de Dienst toestaan dat het aantal dieren van een soort die ten hoogste samen gehouden mogen worden, overschreden wordt. § 3. Op schriftelijke aanvraag van de verantwoordelijke, gestaafd door een geldige verantwoording die de uitzonderlijkheid aantoont en uitsluitend in het belang van het welzijn van de dier, kan de Dienst toestaan dat gedurende een periode van ten hoogste één maand wordt afgeweken van de voorwaarden bepaald in de artikelen 23 tot 25. Een verlenging van deze periode kan enkel door de Dienst worden verleend.

Art. 28.Het houden van minder dieren dan het minimum aantal opgegeven in de bijlagen III, IV en V is slechts toegestaan : 1° om diergeneeskundige redenen;2° wanneer het circus of de rondreizende tentoonstelling wil stoppen met het houden van de diersoort en plaatsing van de aanwezige dieren in een andere inrichting niet mogelijk is.

Art. 29.De Minister kan, met het oogmerk op het dierenwelzijn en na overleg met de belanghebbende partijen, bijkomende voorschriften vastleggen betreffende de huisvesting van de dieren, meer bepaald met betrekking tot de minimale afmetingen van de dierenverblijven en van hun inrichting. HOOFDSTUK VII. - Kweken van de dieren

Art. 30.§ 1. Het kweken van hybriden met dieren die niet behoren tot de diersoorten die voorkomen op de lijst A, evenals het gebruik ervan, is niet toegelaten. Inteelt en ongecontroleerd kweken met dieren die niet behoren tot de diersoorten die voorkomen op de lijst A is evenmin toegelaten. De verantwoordelijke voor het circus of de rondreizende tentoonstelling neemt daartoe alle nodige maatregelen. § 2. De Dienst kan aan een circus of rondreizende tentoonstelling opleggen de gepaste maatregelen te treffen tegen het kweken met bepaalde diersoorten of om het kweken te beperken teneinde overbevolking tegen te gaan, of indien door het kweken het welzijn van de betrokken dieren geschaad wordt, in gevaar komt of niet verzekerd kan worden.

Art. 31.Circussen of rondreizende tentoonstellingen moeten aangesloten zijn bij een bestaand wetenschappelijk verantwoord kweek- en uitwisselingsprogramma voor de dieren behorend tot de diersoorten die niet behoren tot de lijst A en waarmee zij kweken.

Art. 32.De Minister kan nadere voorwaarden vastleggen voor het kweken met de dieren. HOOFDSTUK VIII. - Normen voor transport

Art. 33.Het vervoer van dieren gebruikt en gehouden in circussen moet voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 9 juli 1999 betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer en de erkenningsvoorwaarden van vervoerders, handelaars, halteplaatsen en verzamelcentra.

Art. 34.De Minister kan, met het oogmerk op het dierenwelzijn en na overleg met de belanghebbende partijen, nadere voorwaarden vastleggen voor het vervoer van bepaalde dieren. HOOFDSTUK IX. - Strafbepalingen

Art. 35.De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren.

Art. 36.De Minister kan op advies van de Dienst conform artikel 3bis, § 3, van de wet van 14 augustus 1986 aan een circus of rondreizende tentoonstelling verbod opleggen om bepaalde diersoorten te houden of met bepaalde diersoorten te kweken bij : 1) niet-naleving van de normen voorzien in bijlagen II, III, IV, V en VI bij dit besluit;2) achterlating van een dood of levend dier;3) ernstige verwaarlozing van een dier en andere dan noodzakelijke diergeneeskundige handelingen die bij het dier pijn, lijden of letsels veroorzaken;4) gebruik van niet in gevangenschap geboren dieren, in strijd met de bepalingen van artikel 3 van dit besluit;5) kweken of inteelt van hybriden in strijd met de bepalingen van artikel 30 van dit besluit;6) niet-naleving van de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten, en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de Wijziging van de Overeenkomst, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979. HOOFDSTUK X. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 38.§ 1. De bepalingen van het hoofdstuk VI zijn niet van toepassing op de dieren behorend tot de diersoorten die voorkomen op de lijst A. De dieren behorend tot de diersoorten die voorkomen op de lijst A dienen te voldoen aan de normen voorzien in bijlage VI bij dit besluit. § 2. Voor de dieren behorend tot de diersoorten die voorkomen op de lijst B treden de bepalingen van artikel 5, § 3, en van het hoofdstuk VI in werking respectievelijk op 1 januari 2009 en 1 januari 2012.

Tot die datum gelden voor deze dieren de normen voorzien in bijlage II bij dit besluit. § 3. Voor de andere diersoorten treden de bepalingen van het hoofdstuk VI in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 39.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 september 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 2 september 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^