Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 oktober 2006
gepubliceerd op 06 oktober 2006

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2006009791
pub.
06/10/2006
prom.
02/10/2006
ELI
eli/besluit/2006/10/02/2006009791/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid et de vakorganisaties van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, inzonderheid op de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 14, 15, 16 en 19;

Overwegende dat de opstelling van de bepalingen van dit besluit nauw aansluit bij de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van haar personeel, met inachtneming echter van de specificiteiten eigen aan de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en inzonderheid de naleving van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen die het bezit wettigt, in hoofde van elke persoon die zijn medewerking verleent aan de toepassing van het syndicaal statuut van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, van een veiligheidsmachtiging van het overeenstemmend niveau om toegang te hebben tot geclassificeerde inlichtingen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 september 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 20 oktober 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 december 2005;

Gelet op het advies 40.675/2 van de Raad van State, gegeven op 26 juni 2006, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet : de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;2° « de Minister » : de Minister van Justitie;3° « de Administrateur-generaal » : de Administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat;4° « de personeelsleden » : de personeelsleden op wie de wet van toepassing is;5° « de controlecommissie » : de commissie bedoeld in artikel 14 van de wet;6° « het bijdrageplichtig lid » : het personeelslid van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat dat de vakbondsbijdrage heeft betaald voor elke maand van « de referentieperiode », hierna gedefinieerd, waarin « de referentiedatum » valt;7° « de referentiedatum » : 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het begin van elke periode van zes jaar zoals vastgelegd door artikel 8 valt of, in voorkomend geval, 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag tot tussentijdse controle bedoeld in artikel 14, § 2, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van haar personeel bedoelde is ingediend;8° « de referentieperiode » : de periode van zes maanden vanaf de eerste dag van de vierde maand van het jaar waarin de referentiedatum valt;9° « de vakbondsbijdrage » : de bijdrage die voor de maand waarin de referentiedatum valt, ten minste gelijk is aan een twaalfde van 0,74 pct.van de geïndexeerde gewaarborgde jaarlijkse brutobezoldiging, zoals zij van toepassing is op 1 juli van het jaar dat aan de referentiedatum voorafgaat.

Als het resultaat van de berekening bedoeld in het eerste lid, 9°, een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naar gelang het gedeelte al dan niet een half bereikt.

Art. 2.§ 1. De onderhandeling bedoeld in artikel 3 van de wet en het overleg bedoeld in artikel 9 van de wet worden niet vereist : 1° wanneer de te nemen maatregel de organisatie van de nationale veiligheid of de landsverdediging betreft;2° wanneer het voorwerp van de onderhandeling of van het overleg een bespreking veronderstelt over de essentiële aspecten van de organisatie, de voorbereiding of de uitvoering van een specifiek operationeel werk;3° in de gevallen dat de voorgenomen maatregel onverwijld dient genomen te worden om te vermijden dat de goede afloop van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat in het gedrang gebracht wordt. § 2. De overheid is ertoe gehouden om voor elke maatregel bedoeld in § 1 haar beslissing om niet tot onderhandelen of overleg over te gaan te motiveren.

De Minister of zijn afgevaardigde gaat zo spoedig mogelijk, op voorstel van de Administrateur - generaal, over tot de kennisgeving van die motieven aan de vakorganisaties, bij een ter post aangetekende brief.

Art. 3.De maatregelen die worden genomen als gevolg van de onderhandeling of het overleg vermelden de datum van het protocol of van het met redenen omkleed advies bedoeld respectievelijk in artikel 7 en artikel 9 § 2, van de wet. HOOFDSTUK II. - De controle van de representativiteitvoorwaarden

Art. 4.Iedere vakorganisatie die wenst zitting te hebben in het onderhandelings- of overlegcomité dient met dat doel een aanvraag in bij de Minister.

De aanvraag wordt ondertekend door een verantwoordelijke leider en bij een ter post aangetekende brief verzonden binnen de eerste dertig dagen van een van de periodes van zes jaar bedoeld in artikel 8.

De vakorganisaties voegen bij deze brief een kopie van hun statuten en de lijst van de verantwoordelijke leiders.

Wordt de aanvraag te laat ingediend, dan komt de vakorganisatie niet in aanmerking voor het onderzoek naar haar representativiteit.

Art. 5.De Minister onderzoekt binnen de zestig dagen na de ontvangst van de aanvraag of de vakorganisatie aan de representativiteitsvoorwaarden voldoet.

Zo ja, dan brengt hij zijn beslissing onmiddellijk ter kennis van de vakorganisatie.

Zo neen, of wanneer blijkt dat de verschafte gegevens hem niet in staat stellen te oordelen, dan deelt hij zijn bevindingen onverwijld mee aan de vakorganisatie en verzoekt hij haar binnen de door hem vastgestelde termijn van ten minste dertig dagen uitleg te verschaffen. De niet-naleving van die termijn heeft de uitsluiting van het vervolg van de controleverrichtingen tot gevolg.

De Minister deelt zijn uiteindelijke beslissing mee binnen de tien dagen na het verstrijken van die termijn.

De mededelingen aan de Minister en aan de vakorganisaties gebeuren bij een ter post aangetekende brief.

Art. 6.De Minister mag slechts een vakorganisatie weigeren op basis van artikel 12 van de wet na de verantwoordelijke leiders van de vakorganisatie in staat te hebben gesteld om hun bezwaren te doen gelden binnen de vijftien werkdagen na het versturen van de in artikel 5, vierde lid, bedoelde brief.

Art. 7.Binnen een termijn van tien dagen volgend op zijn eindbeslissing, deelt de Minister aan de controlecommissie de lijst mee van de vakorganisaties die aan de representativiteitvoorwaarden voldoen. HOOFDSTUK III. - De controle van de representativiteitcriteria

Art. 8.De periode, bedoeld in artikel 14 van de wet, bedraagt zes jaar. Zij vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 9.Om te bewijzen dat zij voldoen aan de representativiteitscriteria, leggen de vakorganisaties aan de controlecommissie de daartoe nodige stukken voor die voor echt zijn verklaard door een verantwoordelijke leider.

Art. 10.Zodra de controlecommissie de lijst ontvangt van de vakorganisatie en die vragen om zitting te hebben in de comités van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, onderzoekt zij of de betrokken vakorganisaties voldoen aan de criteria betreffende het aantal bijdrageplichtige leden bedoeld in artikel 13, 2°, van de wet.

De controlecommissie nodigt elke vakorganisatie uit om een afgevaardigde aan te wijzen om haar te vertegenwoordigen bij de controleactiviteiten die de betrokken vakorganisatie aanbelangen.

De controlecommissie sluit dit onderzoek zo snel mogelijk af en uiterlijk binnen de zes maanden na ontvangst van de lijst bedoeld in artikel 7.

Binnen de tien dagen die volgen op het einde van het onderzoek deelt de controlecommissie haar beslissing mee per een ter post aangetekende brief aan de betrokken vakorganisaties, alsmede aan de Minister.

Art. 11.Binnen de twintig dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in artikel 10 laat de Minister de lijst van de representatieve vakorganisaties voor de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bekendmaken in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK IV. - De prerogatieven van de vakorganisaties

Art. 12.Het personeelslid dat vraagt om te worden bijgestaan door zijn vakorganisatie overeenkomstig artikel 15, b, van de wet blijft verplicht onmiddellijk de verklaringen af te leggen die zijn hiërarchische meerderen menen dringend te moeten afnemen.

Art. 13.De berichten van de vakorganisaties worden pas aangeplakt in de lokalen van de diensten van het personeel waarvan zij de beroepsbelangen behartigen, nadat ze voor kennisneming geviseerd zijn door de daartoe door de overheid aangewezen ambtenaar.

Het visum wordt onmiddellijk verleend. Het mag alleen worden geweigerd wanneer het bericht de waardigheid van personen, instellingen of andere vakorganisaties aantast of inlichtingen bevat die geclassificeerd zijn met toepassing van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.

De berichten worden aangeplakt op goed zichtbare plaatsen die vooraf door de overheid zijn aangewezen.

Art. 14.De representatieve vakorganisaties ontvangen op hun verzoek en tegen de kostprijs, de documentatie van algemene aard die betrekking heeft op het beleid van het personeel dat zij vertegenwoordigen met uitsluiting van de stukken die alleen ter plaatse kunnen worden ingekeken.

Art. 15.De overheid bepaalt bij onderlinge overeenkomst met de representatieve vakorganisaties de dagen en uren waarop zij in de lokalen van de diensten de vakbondsbijdragen mogen innen.

Art. 16.Iedere representatieve vakorganisatie heeft het recht om zich door een afgevaardigde te laten vertegenwoordigen in de selectiecommissie van elke vergelijkende selectie van personeelsleden, alsook in de selectiecommissie van elke selectie voor toegang tot het hoger niveau, elke selectie voor baremaverhoging of selectie voor verhoging in graad georganiseerd voor de personeelsleden die ze vertegenwoordigt.

De afgevaardigde moet zich onthouden van iedere tussenkomst in het normaal verloop van de in het eerste lid bedoelde selecties en mag niet deelnemen aan de beraadslaging van de selectiecommissie. Hij mag geen kennis nemen van de notulen van de verrichtingen, noch een afschrift ervan ontvangen. Hij mag evenwel zijn opmerkingen over het verloop van de selectie voor toegang tot het hoger niveau, selectie voor baremaverhoging of selectie voor verhoging in graad doen aantekenen in een bijlage bij de notulen.

Art. 17.De representatieve vakorganisaties mogen vergaderingen beleggen in de lokalen, zelfs tijdens de diensturen. De plaats, de dag en het uur van die vergaderingen worden bepaald bij onderlinge overeenkomst met de bevoegde overheid. HOOFDSTUK V. - Het onderhandelingscomité

Art. 18.Het onderhandelingscomité bedoeld in artikel 4 van de wet wordt opgericht binnen de Veiligheid van de Staat.

Art. 19.Het onderhandelingscomité beschikt over een secretariaat georganiseerd door de Minister, die een personeelslid van de Federale Overheidsdienst Justitie of van de Veiligheid van de Staat aanwijst.

Art. 20.De Minister of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde zit het onderhandelingscomité voor. In de gevallen bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, zit de Minister of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde samen met de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde het comité voor.

Art. 21.§ 1. Het onderhandelingscomité is samengesteld uit de afvaardiging van de overheid bedoeld in artikel 5 van de wet en uit de afvaardiging van iedere representatieve vakorganisatie.

De Minister mag andere leden van de Regering, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden uitnodigen dan degenen bedoeld in artikel 5 van de wet om de afvaardiging van de overheid samen te stellen. § 2. De afvaardiging van de overheid bestaat uit maximum acht leden door de Minister aangewezen onder de personen die, welke ook hun hoedanigheid is, bevoegd zijn om de betrokken overheden te verbinden.

Aan de afvaardiging van de overheid kunnen technici toegevoegd worden. § 3. De afvaardiging van elke representatieve vakorganisatie bestaat uit maximum drie leden.

De afvaardiging van elke vakorganisatie mag worden vergezeld door maximum twee technici per punt op de dagorde.

Art. 22.Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de overheid, noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.

Art. 23.Een aangelegenheid wordt aan onderhandeling onderworpen op initiatief van de overheid of van een representatieve vakorganisatie.

De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties die houder zijn van een veiligheidsmachtiging ontvangen alle nodige documentatie met het oog op de onderhandeling.

Art. 24.De voorzitter stelt de dagorde op, rekening houdend met de in artikel 23 bedoelde initiatieven. Hij bepaalt de datum van de vergaderingen.

Hij leidt de debatten en handhaaft de orde in de vergadering.

De dagorde vermeldt voor elk punt ingeschreven op de agenda binnen welke termijn de onderhandeling moet worden beëindigd.

Art. 25.De oproepingen met de dagorde worden door de secretaris ten minste twaalf werkdagen vóór de datum van de vergadering toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties.

In dringende gevallen, waarover de voorzitter oordeelt, kan hij de termijn verminderen tot drie werkdagen, zonder dat zulks noodzakelijkerwijze de toepassing van artikel 26, derde lid, tot gevolg heeft.

Wanneer sommige punten van de dagorde betrekking hebben op geclassificeerde gegevens, bewijst de datum van de post de verzending.

In de andere gevallen, volstaat de datum vermeld op het e-mailbericht.

De documentatie die voor de onderhandeling nodig is, wordt ten minste tien werkdagen voor de datum van de vergadering, of onmiddellijk in geval van spoed, toegezonden aan de afgevaardigden aangewezen door elke vakorganisatie en die houder zijn van een veiligheidsmachtiging,

Art. 26.De onderhandeling wordt beëindigd binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag van de vergadering waarop het punt voor het eerst ter sprake werd gebracht.

Bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen kan de termijn worden verlengd.

De voorzitter kan de termijn beperken tot tien dagen wanneer hij oordeelt dat een punt dringend moet worden behandeld.

Na het verstrijken van de vastgestelde termijn maakt de voorzitter het ontwerp van protocol op.

Art. 27.De secretaris stelt de notulen van de vergadering op.

De notulen van elke vergadering bevatten : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige leden van de afvaardiging van de overheid;3° de benaming van de aanwezige vakorganisaties, alsmede de naam van de aanwezige leden van de afvaardiging van die vakorganisaties;4° de naam van de technici;5° de behandelde punten;6° de punten waarvoor de besprekingen zijn beëindigd. De notulen worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Een afschrift van de notulen wordt verzonden naar ieder lid van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties.

Art. 28.De voorzitter maakt het ontwerp van protocol op en legt het binnen vijftien dagen na de beëindiging van de onderhandeling, voor akkoord voor aan de andere leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties.

De leden van de afvaardiging van de overheid en de vakorganisaties beschikken over een termijn van vijftien werkdagen te rekenen vanaf de verzending van dit document, om hun opmerkingen aan de voorzitter over te maken.

Wanneer sommige punten van de dagorde betrekking hebben op geclassificeerde gegevens, wordt de mededeling van de documenten gedaan via de post en de datum van de post bewijst de verzending. In de andere gevallen wordt de mededeling van de documenten gedaan via de elektronische weg en de datum van het e-mailbericht bewijst de verzending.

Wanneer er geen tekstwijziging wordt voorgesteld, dan wordt het ontwerp van protocol de definitieve tekst. In het andere geval worden de opmerkingen onderzocht tijdens een volgende vergadering. Op grond van dat onderzoek stelt de voorzitter de definitieve tekst van het protocol op.

Een afschrift van de definitieve tekst van het protocol wordt toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties.

Art. 29.Het onderhandelingscomité stelt zijn huishoudelijk reglement op. Het regelt de gevallen die niet voorzien zijn bij dit besluit.

Art. 30.De werkingskosten van het onderhandelingscomité komen ten laste van de begroting van Justitie. HOOFDSTUK VI. - Het Overlegcomité

Art. 31.Het overlegcomité bedoeld in artikel 8 van de wet wordt opgericht binnen de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Art. 32.Het overlegcomité beschikt over een secretariaat georganiseerd door de Minister, die een personeelslid van de Federale Overheidsdienst Justitie of een personeelslid van de Veiligheid van de Staat aanwijst.

Art. 33.De Administrateur - generaal of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde zit het overlegcomité voor.

Art. 34.De afvaardiging van de overheid bestaat uit ten hoogste acht leden.

Artikel 21, § 2, tweede lid, en § 3, zijn van overeenkomstige toepassing op het overlegcomité.

De leden van de afvaardiging van de overheid zijn personen aangewezen door de Minister en die, om welke reden ook, de hoedanigheid hebben om de betrokken overheden te verbinden, of personeelsleden sinds ten minste twee jaar tewerkgesteld in de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

De preventieadviseur is van rechtswege lid van het overlegcomité, voor het punt van de dagorde dat betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor hij bevoegd is.

Art. 35.Een aangelegenheid is voorwerp van het overleg op initiatief van de overheid of van een representatieve vakorganisatie.

Art. 36.De artikelen 24 tot 26 en 30 zijn van overeenkomstige toepassing op het overlegcomité.

Wanneer een representatieve vakorganisatie aan de voorzitter van het overlegcomité schriftelijk vraagt een aangelegenheid betreffende het welzijn van de werknemers gedurende de uitvoering van hun arbeid op de dagorde te plaatsen, dient hij het comité zo spoedig mogelijk bijeen te roepen, en uiterlijk dertig dagen na ontvangst van de vraag.

Art. 37.De secretaris stelt de notulen van de vergadering op.

De notulen van elke vergadering vermelden : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige leden van de overheid, verontschuldigd of afwezig;3° de benaming van de aanwezige vakorganisaties, verontschuldigd of afwezig alsmede de naam van de aanwezige leden van de afvaardiging van die vakorganisaties, verontschuldigd of afwezig;4° de naam van de technici;5° de beknopte uiteenzetting van de besprekingen;6° het met redenen omkleed advies. De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Art. 38.Een afschrift van de notulen wordt binnen vijftien dagen na de vergadering bij aangetekende brief verzonden naar de leden van de afvaardiging van de overheid, naar de vakorganisaties en, in voorkomend geval, naar de preventieadviseur.

De leden van de afvaardiging van de overheid, de vakorganisaties en, in voorkomend geval, de preventieadviseur beschikken over een termijn van vijftien werkdagen te rekenen vanaf de verzending van de notulen om hun opmerkingen mee te delen aan de voorzitter.

De voorzitter kan evenwel op voorstel van een afvaardiging en na de andere betrokken afvaardigingen binnen de voormelde termijn van vijftien werkdagen gehoord te hebben, die termijn wijzigen.

Wanneer sommige punten van de dagorde betrekking hebben op geclassificeerde gegevens, wordt de mededeling van de documenten gedaan via de post en de datum van de post bewijst de verzending. In de andere gevallen, wordt de mededeling van de documenten gedaan via elektronische weg en de datum op het e-mailbericht bewijst de verzending.

Wanneer er geen tekstwijziging wordt voorgesteld binnen de termijn, dan worden de notulen definitief.

De vraag om rechtzetting wordt door de voorzitter van het overlegcomité voorgelegd tijdens de volgende vergadering. Wanneer er geen overeenstemming wordt bereikt, dan worden de uiteenlopende standpunten in de notulen opgenomen.

Een afschrift van de notulen wordt aan de leden van de afvaardiging van de overheid, aan de vakorganisaties en, in voorkomend geval, aan de preventieadviseur gezonden.

Art. 39.De redenen waarom de beslissing van de overheid afwijkt van het met redenen omkleed advies dat door het overlegcomité is uitgebracht, worden binnen een maand na de beslissing meegedeeld aan de leden van de afvaardiging van de overheid, aan de vakorganisaties en in voorkomend geval aan de preventieadviseur.

Art. 40.Het overlegcomité stelt zijn huishoudelijk reglement op. Het regelt de gevallen waarin dit besluit niet voorziet. HOOFDSTUK VII. - De vertegenwoordigers van de vakorganisaties en de syndicale prerogatieven van de personeelsleden

Art. 41.De vakorganisatie-afgevaardigden zijn : 1° de verantwoordelijke leiders van een vakorganisatie vermeld op de lijst bedoeld in artikel 11;2° de vaste vakorganisatieafgevaardigden, dit wil zeggen de personeelsleden die regelmatig en doorlopend de beroepsbelangen van het personeel behartigen en die als zodanig erkend zijn en met verlof zijn gesteld;3° de leden van afvaardiging van de vakorganisatie die vertegenwoordigd is in het onderhandelings - of het overlegcomité, alsook de technici van die afvaardiging;4° de personeelsleden die aangewezen zijn door een vakorganisatie om een of meer prerogatieven uit te oefenen die aan deze organisatie worden verleend krachtens artikel 15 van de wet;5° de afgevaardigde van een vakorganisatie bij de controlecommissie.

Art. 42.Elke representatieve vakorganisatie zendt aan de Minister, met het oog op de erkenning, een lijst van leden die door haar kunnen worden aangewezen met toepassing van artikel 41, 2° tot 5°.

De erkenning blijkt uit de goedkeuring van de lijsten door de Minister, waarvan kennis wordt gegeven aan de betrokken representatieve vakorganisatie.

Art. 43.De Minister geeft aan de verantwoordelijke leiders een legitimatiekaart af, waarvan hij het model bepaalt.

Wanneer de lijst van verantwoordelijke leiders, bedoeld in artikel 12, 2° van de wet en in artikel 4, derde lid, uit meer dan drie personen bestaat, dan bekomen slechts de drie eerste personen de hoedanigheid van verantwoordelijke leider. Mits de verantwoordelijke leiders in het bezit zijn van hun kaart, kunnen zij alle prerogatieven uitoefenen die aan hun vakorganisatie zijn toegekend.

Art. 44.De erkenning van een lid van een representatieve vakorganisatie als vakorganisatieafgevaardigde, als bedoeld in artikel 42, kan slechts door de Minister worden geweigerd bij een gemotiveerde en enkel op gewichtige redenen gesteunde beslissing.

De Minister neemt zijn beslissing, na advies van het onderhandelingscomité en na de betrokkene, in voorkomend geval bijgestaan door een persoon van zijn keuze, en door een of meer verantwoordelijke leiders van de betrokken vakorganisatie te hebben gehoord.

De Minister brengt zijn beslissing tot weigering ter kennis van de Administrateur-generaal en, bij ter post aangetekende brief, aan de betrokkene, alsook aan diens vakorganisatie.

Art. 45.De Minister geeft een legitimatiekaart af, waarvan hij het model bepaalt, aan het lid van een representatieve vakorganisatie dat werd erkend als vakorganisatieafgevaardigde.

Mits de vakorganisatieafgevaardigde in het bezit is van zijn kaart, kan hij alle prerogatieven uitoefenen die aan zijn vakorganisatie zijn toegekend.

Art. 46.De erkenning kan slechts door de Minister worden ingetrokken bij een gemotiveerde en enkel op gewichtige redenen gesteunde beslissing.

De Minister neemt zijn beslissing, na advies van het onderhandelingscomité en na de betrokken vakorganisatieafgevaardigde, in voorkomend geval bijgestaan door de persoon van zijn keuze en door een of meer verantwoordelijke leiders van zijn vakorganisatie, te hebben gehoord.

De Minister brengt zijn beslissing tot intrekking ter kennis aan de Administrateur-generaal en, bij een ter post aangetekende brief, aan de betrokken vakorganisatieafgevaardigde, alsook aan diens vakorganisatie. De beslissing heeft uitwerking drie dagen na de datum van verzending van de beslissing tot intrekking.

In uiterst dringende gevallen, gewettigd door de ontdekking op heterdaad of het bestaan van afdoende bewijzen, brengt de Minister de vakorganisatieafgevaardigde ter kennis dat hij de prerogatieven uit toegekend aan zijn vakorganisatie niet meer mag uitoefenen tijdens de procedure van intrekking van de erkenning.

In de gevallen bedoeld in het vierde lid, moet de procedure van intrekking van de erkenning plaatsvinden binnen een maximale termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de mededeling bedoeld in het vierde lid. De betrokken vakorganisatieafgevaardigde, zijn vakorganisatie en het onderhandelingscomité worden zo snel mogelijk verwittigd dat een procedure van intrekking van de erkenning in een geval van hoogdringendheid tegen hem wordt begonnen.

Art. 47.§ 1. Zodra hij erkend wordt, is de vaste vakorganisatieafgevaardigde van rechtswege met vakbondsverlof.

Als zodanig is hij niet onderworpen aan het hiërarchisch gezag. Hij wordt niettemin geacht in werkelijke dienst te zijn. Hij blijft onderworpen aan de bepalingen die zijn persoonlijke rechten in die stand regelen, inzonderheid zijn recht op wedde, op bevordering in zijn loonschaal en op een bevordering. § 2. Het als vaste afgevaardigde erkende personeelslid waarop op de datum van zijn erkenning een stelsel van beoordeling, van waardebepaling of van gelijkwaardig rapport toepasselijk is, behoudt gedurende zijn vakbondsverlof de jongste hem voor zijn erkenning verleende vermelding.

Indien hij voor zijn erkenning niet het voorwerp heeft uitgemaakt van zodanige vermelding hoewel de op dat ogenblik hem toepasselijk regeling voorzag in een beoordeling, een waardebepaling of een gelijkwaardig rapport, kan er hem tijdens zijn vakbondsverlof geen worden toegekend. § 3. Aan het vakbondsverlof van de vaste vakorganisatieafgevaardigde wordt een einde gemaakt wanneer hij erom verzoekt, op vraag van zijn vakorganisatie, wanneer zijn erkenning wordt ingetrokken of wanneer zijn vakorganisatie niet meer als representatief wordt beschouwd.

De vaste afgevaardigde wordt aan het einde van zijn vakbondsverlof tewerkgesteld in een betrekking die overeenstemt met zijn graad en, in de mate van het mogelijke, in de functie die hij bekleedde.

Art. 48.Het aantal personeelsleden van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat erkend als vaste vakorganisatieafgevaardigden is beperkt tot één lid per representatieve vakorganisatie.

De bezoldiging valt ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst Justitie.

Art. 49.Onverminderd artikel 51, wordt aan elke representatieve vakorganisatie per jaar een aantal dagen vakbondsverlof toegekend waarvan het aantal bepaald wordt door de Minister. Deze dagen mogen aan vakorganisatieafgevaardigden bedoeld in artikel 42 en die personeelsleden zijn toegekend worden naar rata van een maximum aantal van dagen per jaar en per persoon, zoals bepaald door de Minister.

Art. 50.Een in artikel 41, 3°, bedoelde personeelslid-vakorganisatieafgevaardigd die vooraf aan zijn hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping of doorlopende opdracht voorlegt, verkrijgt, indien de noodwendigheden van de dienst het toelaten en voor de nodige tijd, vakbondsverlof om deel te nemen aan de voorbereidingen en de vergaderingen van de onderhandelings - en overlegcomités. Voor de verantwoordelijke leiders moet de oproeping of de doorlopende opdracht uitgaan van een andere verantwoordelijke leider.

De occasionele oproeping vermeldt de plaats, de dag en het uur van de vergaderingen.

De secretaris van het onderhandelings - of overlegcomité ontvangt, door toedoen van de hiërarchische meerderen, de oproepingen en de opdrachten bedoeld in het eerste lid. Hij deelt hen de afwezigheden mee van de betrokken leden op de vergaderingen.

Wanneer de voorbereiding van het onderhandelings - of overlegcomité vereist meer dan twee dagen vakbondsverlof vereist, wordt de bijkomende tijd van het verkregen vakbondsverlof aangerekend op het aantal dagen bedoeld in artikel 49.

Het vakbondsverlof verkregen door een personeelslid opgeroepen om voor een representatieve vakorganisatie zitting te hebben als technicus in het onderhandelings- of overlegcomité wordt aangerekend op het aantal dagen bedoeld in artikel 49.

De in het eerste lid bedoelde verantwoordelijke leider geeft, in voorkomend geval, in de oproeping uitdrukkelijk aan wanneer de duur van het vakbondsverlof wordt aangerekend op het aantal dagen bedoeld in artikel 49.

Art. 51.Voor elke betrokken vakorganisatie verkrijgt een in artikel 41, 5°, bedoeld erkend personeelslid-vakorganisatieafgevaardigd vakbondsverlof gedurende en met het oog op de uitoefening van de controle bedoeld in artikel 14 van de wet.

Art. 52.Op voorafgaand verzoek van een verantwoordelijke leider aan de bevoegde overheid verkrijgen de personeelsleden, indien de noodwendigheden van de dienst het toelaten en gedurende de daarvoor nodige tijd, dienstvrijstelling om deel te nemen aan de vergaderingen die de representatieve vakorganisaties in de lokalen organiseren.

Art. 53.Een in artikel 41, 4° bedoelde vakorganisatieafgevaardigde die vooraf aan zijn hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande opdracht of machtiging voorlegt, verkrijgt, indien de noodwendigheden van de dienst het toelaten en voor de nodige tijd, een dienstvrijstelling voor het uitoefenen van de uit zijn erkenning voortvloeiende prerogatieven.

Art. 54.Onverminderd de strafrechtelijke bepalingen voorzien in de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, leidt de onthulling van geclassificeerde informatie of documenten door de vakorganisatieafgevaardigden en de technici tot : 1° de intrekking van de legitimatiekaart bedoeld in artikelen 43 en 45;2° de intrekking van de erkenning bedoeld in artikel 44, overeenkomstig met de procedure voorzien in artikel 46.

Art. 55.Voor wat de toepassing van de wetgeving inzake de arbeidsongevallen en de ongevallen op weg naar en van het werk betreft, wordt het personeelslid- vakorganisatieafgevaardigde tijdens de duur van zijn vakbondsverlof of van zijn vrijstelling van dienst om syndicale redenen en voor de uitoefening van zijn vakorganisatieopdracht geacht zich te bevinden op de plaats waar het zijn functies uitoefent.

Art. 56.Onverminderd de toepassing van artikel 18 van de wet mogen de bepalingen betreffende : 1° de tuchtregeling en de tuchtstraffen;2° de schorsing in het belang van de dienst;3° het verlies van de hoedanigheid van rijksambtenaar, niet worden toegepast op de vakorganisatieafgevaardigden voor de handelingen die zij in die hoedanigheid stellen en die rechtstreeks verband houden met de door hen uitgeoefende prerogatieven. De adviezen en de beoordelingen die moeten uitgebracht worden krachtens reglementaire teksten toepasselijk op de personeelsleden mogen niet steunen op de handelingen verricht als vakorganisatieafgevaardigde, en mogen er geen gewag van maken.

Art. 57.Wanneer de vakorganisatieafgevaardigde het voorwerp heeft uitgemaakt van een wijziging van affectatie die hij niet heeft aangevraagd, dan beschikt de verantwoordelijke leider van zijn organisatie over een termijn van vijf werkdagen om bij aangetekende brief een bijzondere vergadering van het overlegcomité aan te vragen.

De betrokken vakorganisatieafgevaardigde mag geen zitting hebben in het overlegcomité tijdens die bijzondere vergadering.

De regels die van toepassing zijn op het overlegcomité gelden ook voor deze bijzondere vergadering.

De verandering van affectatie van de betrokken vakorganisatieafgevaardigde wordt opgeschort vanaf de aanvraag bedoeld in het eerste lid tot dat het overlegcomité een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht.

Behalve in het geval van eensgezind gunstig advies voor de verandering van affectatie, moet de overheid haar eventuele beslissing om de affectatie te veranderen motiveren. De motivering moet een antwoord geven op de argumenten vermeld in de notulen die ingaan tegen de beoogde verandering van affectatie. HOOFDSTUK VIII. - Voorwaarden en geschiktheden van de sociaal bemiddelaar

Art. 58.Om aangewezen te worden tot sociaal bemiddelaar, moet de kandidaat : 1° een gedragswijze hebben die beantwoordt aan de vereisten van de functie;2° geen persoonlijk belang hebben bij het geschil;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° minstens 35 jaar zijn;5° een nuttige ervaring hebben op het gebied van collectieve arbeidsbetrekkingen, waarvan ten minste vijf jaar in een openbare dienst.

Art. 59.De Koning kan een einde stellen aan de opdracht van de sociale bemiddelaar hetzij op vraag van deze, ten minste drie maanden op voorhand ingediend, hetzij op voorstel van het Ministerieel Comité voor inlichtingen en veiligheid, na eensluidend advies van de representatieve vakorganisaties.

Art. 60.Er wordt aan de sociaal bemiddelaar een vacatiegeld per uur toegekend dat overeenstemt met 1/1976e van de bruto minimumwedde in de weddenschaal A42 van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten. Ieder begonnen halfuur wordt geheel meegeteld. De verplaatsingskosten komen niet in aanmerking voor de toekenning van vacatiegeld. Het toegekend bedrag dekt alle eventueel gemaakte kosten. HOOFDSTUK IX. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 61.Voor de eerste toepassing van dit besluit moet de brief bedoeld in artikel 4 worden meegedeeld binnen de twee maanden volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 62.Voor de eerste toepassing van dit besluit verstaat men onder »bijdrageplichtig lid », het personeelslid dat de vakbondsbijdrage heeft betaald voor de twee maanden volgend op de bekendmaking van dit besluit.

Art. 63.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

Art. 64.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^