gepubliceerd op 16 maart 2005
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
2 MAART 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het artikel 107 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, gewijzigd bij wetten van 7 mei 1999 en 28 november 2000;
Gelet op de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, gewijzigd bij wetten van 29 april 1999 en 10 april 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 februari 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 februari 2005;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de hoogdringendheid;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling de wervingsreserves van de wervingsexamens van assessor sociale reïntegratie en assessor strafuitvoering geldig zijn voor een periode van vijf jaar;
Overwegende dat de wervingsreserves van de wervingsexamens waarvan de processen-verbaal afgesloten werden op 14 september 1999 en op 14 oktober 1999 verstreken zijn op 13 september 2004 en op 13 oktober 2004;
Overwegende dat vóór het verstrijken van deze wervingsreserves aan de Minister van Ambtenarenzaken gevraagd werd om deze reserves te verlengen, doch dat na het verstrijken van de reserve op 13 september 2004 geantwoord werd dat dit tot de uitsluitende bevoegdheid van de Minister van Justitie behoort;
Overwegende dat met het oog op het verzekeren van de continuïteit van de werking van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling het onontbeerlijk is dat, in afwachting van de samenstelling van een nieuwe wervingsreserve, de verstreken wervingsreserves kunnen verlengd worden;
Overwegende dat dit hoogdringend is nu er geen wervingsreserve meer bestaat zodat in geval van ontslag van een assessor niet langer meer kan worden overgegaan tot de aanwijzing van een nieuwe assessor, waardoor de werking van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ernstig in het gevaar zou worden gebracht;
Op de voordracht van onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 8, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 februari 2004, wordt aangevuld als volgt : « De Minister van Justitie kan de geldigheidsduur van de reserve twee maal verlengen, telkens voor een maximale duur van één jaar. »
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 13 september 2004.
Art. 3.Onze Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 maart 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX