gepubliceerd op 24 maart 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht en van andere bezoldigingsbepalingen
2 MAART 1998. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht en van andere bezoldigingsbepalingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, gewijzigd bij de wetten van 8 juni 1978 en 9 december 1994, inzonderheid op de artikelen 59bis, 59ter en 59quater, ingevoegd bij de wet van 9 december 1994;
Gelet op de wet van 19 december 1980 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, inzonderheid op de artikelen 2, § 1, en 5;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 juni 1975 houdende toekenning aan sommige personeelsleden van de rijkswacht van een toelage voor bijkomende prestaties, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1977;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 279 van 30 maart 1984 en bij de koninklijke besluiten van 23 april 1985, 30 augustus 1985, 27 oktober 1986, 22 juni 1988, 30 november 1988, 19 juni 1990, 4 september 1990, 4 september 1990, 28 januari 1991, 7 mei 1991, 30 oktober 1991, 27 oktober 1992, 22 december 1992, 25 januari 1994, 23 september 1994, 2 december 1994, 16 december 1994 en 25 februari 1996;
Gelet op het protocol nr. 44 van 2 juni 1997 van het onderhandelingscomité van het rijkswachtpersoneel;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 september 1996 en 8 juli 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 8 december 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 8 december 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de maatregelen betreffende de toelage voor opleider door middel van een wijziging van de rechten van de leden van het operationeel korps van de rijkswacht in verband met de berekening van de overuren, dienden te worden gefinancierd; dat deze wijziging vervat is in een ministerieel besluit dat op 31 december 1997 in voege treedt, zodat zij reeds bij het einde van de laatste referentieperiode van vier maanden van het jaar 1997 kan worden toegepast; dat het dus zeer wenselijk is de betaling van de toelage te doen overeenstemmen met het ogenblik waarop de maatregel betreffende de overuren in werking zal treden, zodat het duidelijk blijkt dat de ene maatregel daadwerkelijk door de andere wordt gecompenseerd, zoals dit aan de representatieve syndicale organisaties ook uitgelegd werd;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht
Artikel 1.Artikel 21, § 1, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 februari 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag ervan als volgt bepaald : De volledige maandwedde wordt vermenigvuldigd met een breuk gelijk aan : a) indien het aantal gepresteerde dagen van die maand kleiner is dan of gelijk is aan 10 : het aantal gepresteerde dagen x 1,4/30 b) indien het aantal gepresteerde dagen van die maand groter is dan tien : 30 - (het aantal niet-gepresteerde dagen x 1,4)/30 Het aantal gepresteerde dagen is gelijk aan het aantal gepresteerde uren gedeeld door 7,6. Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld de dagen waarop het personeelslid van de rijkswacht recht heeft op wedde. » .
Art. 2.In artikel 24, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 december 1994, worden de woorden "lager officier" vervangen door de woorden "officier, met uitzondering van hoofd- en opperofficier".
Art. 3.Artikel 29, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 25 februari 1996, en artikel 40, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 april 1985 en 25 februari 1996, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, worden zij verminderd volgens dezelfde regels en onder dezelfde voorwaarden als de wedde. » .
Art. 4.In titel II van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IVbis ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IVbis. - De toelage voor opleider
Art. 29bis.Voor de toepassing van dit hoofdstuk moeten de hierna volgende termen aldus worden verstaan : 1° "opleider" : de als dusdanig erkende onderofficieren inplaatsgesteld of afgedeeld in de koninklijke rijkswachtschool, in een opleidingscentrum of in de algemene reserve in een ambt van onderrichter, opleider, hulpopleider, monitor of hulpmonitor;2° "mentor" : elk als dusdanig erkend personeelslid van een territoriale eenheid, belast met de begeleiding van kandidaten-officier, -keuronderofficier of -onderofficier, evenals deze van de personeelsleden die de aanvullende opleiding volgen die ertoe strekt het brevet voorafgaand aan de inplaatsstelling in een bewakings- en opsporingsbrigade toe te kennen, naar aanleiding van de stages die deze personeelsleden gedurende hun opleidingscyclus volgen.
Art. 29ter.§ 1. De opleider geniet een maandelijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : - 1.825 frank wanneer hij hoofdonderofficier is; - 1.675 frank wanneer hij keuronderofficier of onderofficier is. § 2. De mentor geniet een dagelijkse toelage van 100 frank voor de dagen gedurende dewelke hij daadwerkelijk in die hoedanigheid heeft gehandeld, ongeacht of hij één dan wel meer stagiairs onder zijn hoede heeft gehad.
Zij mag niet met de in § 1 bedoelde toelage gecumuleerd worden. § 3. Onverminderd de bepaling van het derde lid, wordt de toelage bedoeld in § 1, toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop men rechthebbende wordt en wordt zij niet meer toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop men niet langer rechthebbende is.
Vallen voormelde data de eerste dag van de maand, dan is de toelage onmiddellijk verschuldigd of niet meer verschuldigd.
In ieder geval geniet de opleider minimaal één maandelijkse toelage. § 4. De toelage bedoeld in § 1 is verschuldigd in alle standen of toestanden die recht geven op de volle wedde.
Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt ze verminderd volgens dezelfde regels en onder dezelfde voorwaarden als de wedde. § 5. De toelagen bedoeld in § 1 zijn niet meer verschuldigd zodra het personeelslid die inplaatsgesteld of afgedeeld is in één van de in die paragraaf bedoelde ambten, op de eerste dag van een maand gedurende dertig opeenvolgende kalenderdagen afwezig is geweest.
Zij worden opnieuw toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het personeelslid bedoeld in het eerste lid zijn functies gedurende ten minste tien kalenderdagen heeft heropgenomen.
Is de afwezigheid het gevolg ofwel van een mutatie, dan wel van de toelating tot de opleidingscyclus van officier bedoeld in artikel 22 van het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, ofwel van een eindeloopbaanverlof toegekend krachtens artikel 11 van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht of artikel 2, tweede lid van het ministerieel besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt van de onderofficieren van het operationeel korps van de rijkswacht, dan is de toelage niet meer verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop de mutatie, de cyclus, de stage of het verlof geschiedt of een aanvang neemt. Indien de mutatie, de cyclus, de stage of het verlof op de eerste dag van een maand geschiedt of een aanvang neemt wordt de toelage onmiddellijk ingehouden.
Voor de toepassing van deze paragraaf : 1° zijn "dagen afwezigheid" : de volledige verlofdagen, ongeacht hun aard, de volledige dagen non-activiteit, de volledige dagen afwezigheid om gezondheidsredenen, de volledige dagen voorlopige schorsing, de volledige dagen detachering, de volledige dagen van recuperatie in tijd van overuren, de feestdagen en de weekends die tussen voormelde dagen gelegen zijn voor zover gedurende die dagen geen enkele prestatie werd geleverd. De volledige dagen detachering worden echter niet als dagen afwezigheid beschouwd, wanneer de detachering uitdrukkelijk bevolen wordt om gedurende maximum één maand de opleiding of de recyclage van een opleider te verzekeren; 2° is er "heropneming van de functie gedurende ten minste tien kalenderdagen" : zodra wordt vastgesteld, uiterlijk de 15e van de maand die volgt op de datum van de heropneming van de functies, dat het personeelslid 10 kalenderdagen telt gedurende dewelke hij werkelijke dienstprestaties heeft verricht.».
Art. 5.Artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 1991, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de kandidaat-officier die een overeenkomstig artikel 3, § 2, van dit besluit vastgestelde wedde geniet, kan de toelage echter niet hoger liggen dan 95.985 frank. ».
Art. 6.In artikel 31, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1994, worden tussen de woorden "29," en "30", de woorden "29ter," ingevoegd.
Art. 7.In artikel 37, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 januari 1991 en 25 februari 1996, worden tussen de woorden "onderluitenant" en " : 20.460 frank" de woorden "en de brigadecommandant zoals bedoeld in de bijlage 2 van het koninklijk besluit van 27 januari 1995 betreffende de organisatie van de rijkswacht, doch met uitzondering van de commandant van een bewakings- en opsporingsbrigade" ingevoegd.
Art. 8.Bijlage A van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 november 1988, 28 januari 1991, 7 mei 1991, 27 oktober 1992, 22 december 1992, 25 januari 1994, 2 december 1994, 16 december 1994 en 25 februari 1996, wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 5 juni 1975 houdende toekenning aan sommige personeelsleden van de rijkswacht van een toelage voor bijkomende prestaties
Art. 9.Art 1, § 1, van het koninklijk besluit van 5 juni 1975 houdende toekenning aan sommige personeelsleden van de rijkswacht van een toelage voor bijkomende prestaties, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Met uitzondering van degenen die in een graad van officier benoemd of aangesteld zijn, wordt aan de personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht een toelage verleend voor elk bijkomend prestatieuur dat niet werd gerecupereerd tijdens een door de Minister van Binnenlandse Zaken bepaalde referentieperiode. » .
Art. 10.In de artikelen 1, § 2, 3, 4 en 8 van hetzelfde besluit worden de woorden "personeelsleden van de rijkswacht", "Minister van Landsverdediging" en "kandidaat-lager onderofficier" respectievelijk en waar het nodig is, vervangen door de woorden "leden van het operationeel korps van de rijkswacht", "Minister van Binnenlandse Zaken" en "kandidaat-onderofficier".
Art. 11.Artikel 4, § 2, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De forfaitaire toelage waarin voorzien wordt bij artikel 1, § 2, is verschuldigd indien voormelde personeelsleden een ambtsbezigheid uitvoeren bedoeld bij de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht of bij de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. » . HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 12.De kandidaten-officier aangeworven bij de rijkswacht als houder van een diploma van burgerlijk ingenieur, vóór 1 september 1997 blijven onderworpen aan de reglementering die van kracht was vóór de inwerkingtreding van dit besluit tot de datum waarop hun benoeming tot de graad van luitenant plaatsvindt, op voorwaarde dat deze reglementering voor hen gunstiger is.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt met uitzondering van artikel 4 dat op 1 september 1997 in werking treedt en van artikel 7 waarvoor de Koning de datum en de wijze van inwerkingtreding vaststelt.
Art. 14.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 2 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE