Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 juni 2006
gepubliceerd op 04 juli 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011302
pub.
04/07/2006
prom.
02/06/2006
ELI
eli/besluit/2006/06/02/2006011302/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 JUNI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het tweede lid van § 4 van artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 oktober 1991, bepaalt het volgende : « Een reserve van 5 % bestemd om het hoofd te bieden aan het eventuele faillissement of de eventuele insolvabiliteit van bepaalde producenten, zal door Niras worden ingesloten in haar vergoedingen. De bedragen die overeenstemmen met deze reserve zullen worden gestort in een afzonderlijk fonds, dat beheerd zal worden zoals het fonds bepaald in artikel 16 (fonds voor de financiering van de opdrachten op lange termijn). De bedragen die uit dit fonds worden opgenomen, zullen uitsluitend dienen voor... » . Het fonds bedoeld in artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 wordt het insolvabiliteitsfonds genoemd.

Op het einde van het jaar 2003 was het totale bedrag van het insolvabiliteitsfonds gelijk aan 10,9 MEUR (de openstaande saldo's inbegrepen). In de voorbije jaren werd slechts in beperkte mate beroep gedaan op het insolvabiliteitsfonds. Dit is weliswaar geen referentie voor de toekomst, maar het is niettemin een belangrijke vaststelling, die toelaat te verhopen dat deze tendens zich zal handhaven.

Bovendien heeft NIRAS, in het kader van haar opdracht die haar is opgelegd door artikel 9 van de programmawet van 12 december 1997 houdende diverse bepalingen, in de periode 1998-2002 een eerste inventaris opgesteld van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten. Deze inventarisoefening heeft het mogelijk gemaakt de verantwoordelijkheden van de exploitanten van de nucleaire installaties en van de houders van de radioactieve stoffen of hun eigenaars beter te bepalen, m.a.w. dat zij de nodige provisies moeten aanleggen voor de ontmanteling en de sanering van hun installaties en hun radioactieve stoffen. Bovendien beschikt de voogdijminister van NIRAS over de mogelijkheid de uitbaters van nucleaire installaties en de houders van radioactieve stoffen, of hun eigenaars te verplichten corrigerende maatregelen te nemen, als hun provisies onvoldoende zouden zijn. De inventarisoefening van NIRAS en de eventuele tussenkomsten van de voogdijminister laten bijgevolg toe een aantal problemen van insolvabiliteit op te lossen.

Uit de eerste inventaris van NIRAS kunnen volgende besluiten getrokken worden : a) voor de sites van de klasse I hebben de meeste exploitanten en houders de gepaste maatregelen getroffen om over provisies te beschikken op het ogenblik dat ze zullen nodig zijn.De instellingen die dit nog niet hebben gedaan zijn van die aard (instellingen die publieke verantwoordelijkheden hebben) dat men er kan van uitgaan dat zij de nodige maatregelen zullen nemen zodra dit nodig is. Alhoewel er onzekerheden bestaan over de toereikendheid van de provisies van de meeste exploitanten en houders, kan men veronderstellen dat zij voldoende zullen zijn op het vereiste ogenblik. Normaal moet voor de sites van de klasse I geen beroep gedaan worden op het insolvabiliteitsfonds. In het onwaarschijnlijke geval dat deze exploitanten of houders failliet zouden gaan of insolvabel zouden worden, is het niet gepast beroep te doen op het insolvabiliteitsfonds, gelet op de omvang van de betrokken bedragen.

In dergelijke gevallen zal de Staat de nodige maatregelen moeten treffen, hetzij op budgettair vlak, hetzij op wettelijk vlak. b) voor de sites van de klasse II hebben slechts een beperkt aantal exploitanten en houders de nodige provisies aangelegd.De meeste hebben dat evenwel nog niet gedaan. Een groot deel hiervan is van die aard (instellingen die publieke verantwoordelijkheden hebben) dat men kan veronderstellen dat zij te zijner tijd de nodige maatregelen zullen nemen. Anderen beschikken ofwel over voldoende financiële armslag om hun nucleaire kosten te dekken ofwel over voldoende tijd om nog het nodige financieringsmechanisme uit te werken. De kans is gering dat de betrokken organisaties niet in staat zullen zijn hun toekomstige nucleaire saneringskosten te dragen. c) voor de sites van de klasse III gaat het meestal om geringe bedragen die, behoudens abnormale omstandigheden, gedragen moeten kunnen worden door de organisaties die dergelijke sites exploiteren. De argumenten ontwikkeld in bovenstaande uitleg leiden tot de overweging dat een opstapeling van bedragen in het insolvabiliteitsfonds die niet aangepast zouden zijn aan de te dekken behoeften, moet vermeden worden.

Dat neemt niet weg dat sommige exploitanten en houders van de sites van klassen II en III op de een of andere manier in gebreke kunnen blijven. Zij kunnen eventueel failliet gaan, in welk geval NIRAS geen bevoorrechte schuldeiser is om zich te verzekeren van het deel van de provisies van de risico's en lasten van de uitbaters en houders dat toekomt aan het insolvabiliteitsfonds. Dit blijft waar ondanks de bepaling in artikel 15, § 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981, dat aanbeveelt dat voor de terugvordering van de bedragen opgenomen uit het fonds, NIRAS alle tot haar beschikking staande middelen moet aanwenden tegen de betrokken producenten, met inbegrip van transacties en gerechtelijk verhaal.

Daarom heeft NIRAS een analyse laten maken van het risico van de klassen II en III dat zou moeten gedekt worden door het insolvabiliteitsfonds. De voornaamste resultaten van de studie zijn onder meer de volgende : a) het gemiddeld jaarlijks risico van de inrichtingen van klasse II en III wordt geëvalueerd op 656.000 EUR. De gemiddelde jaarlijkse spijzing van het insolvabiliteitsfonds (de bijdragen van de afvalproducenten en de nucleaire passiva en de intrestopbrengsten) is gelijk aan 930.000 EUR; b) Het maximale risico van het faillissement van één enkele producent van de klasse II bedraagt 10.946.000 EUR. De resultaten van de risicoanalyse hebben aanleiding gegeven tot volgend bijkomend argument ter rechtvaardiging, binnen bepaalde voorwaarden, van de opschorting van de bijdragen aan het insolvabiliteitsfonds vanwege de afvalproducenten en de nucleaire passiva : als het niveau bereikt door het insolvabiliteitsfonds overeenstemt met het maximale risico van één producent dat moet gedekt worden (zoals dit in 2005 het geval is), is er geen enkele reden meer om de bijdragen aan het fonds vanwege de afvalproducenten en de nucleaire passiva voort te zetten.

Andere overwegingen ten voordele van een tijdelijke opschorting zijn de volgende : a) als installaties moeten ontmanteld worden of afval moet ten laste genomen worden van een insolvabele uitbater of houder overeenstemmend met het maximale risico, zal die ontmanteling of die ten laste neming niet onmiddellijk moeten gebeuren, maar kunnen gespreid worden in de tijd;b) bij opschorting van de bijdragen aan het fonds zullen de beschikbare middelen in het fonds nog intresten blijven opbrengen.In de hypothese dat een beroep op het fonds niet nodig is, zal het fonds dus blijven aangroeien. Voor de bepaling van de bijdragen aan het fonds moet rekening gehouden worden met deze groei.

Het zou echter onaanvaardbaar zijn dat het fonds op nul zou kunnen vallen, of dat het op een gegeven moment over onvoldoende middelen zou beschikken om een toekomstig risico te dekken. Daarom moeten de spijzing van het fonds of de tijdelijke opschorting van deze spijzing (op de intrestopbrengsten na) en het gebruik van het fonds aan nauwkeurige regels onderworpen worden.

Volgende regels worden voorgesteld : 1° men moet er zich van verzekeren dat het niveau van het insolvabiliteitsfonds tenminste overeenstemt met het maximaal bedrag in geval van faillissement of insolvabiliteit voor de inrichtingen van de klassen II en III;2° de betalingen aan het fonds worden opgeschort, buiten de intrestopbrengst, van zodra het niveau waarvan sprake in 1° is bereikt.Middels een voorafgaande kennisgeving van ten hoogste 6 maanden, hernemen de betalingen van zodra het saldo in het insolvabiliteitsfonds kleiner is geworden dan dit niveau verminderd met een bedrag gelijk aan de jaarlijkse intrestenopbrengsten, berekend op basis van een rentevoet van 2 % verhoogd met de inflatievoet; 3° in normale omstandigheden, d.w.z. buiten de dringende gevallen of het optreden van meerdere belangrijke faillissementen of insolvabiliteiten in een korte tijdspanne, mag het jaarlijks gebruik van de middelen beschikbaar in het fonds de jaarlijkse ontvangsten, gevormd door de bijdragen vanwege de afvalproducenten en de nucleaire passiva en de intrestopbrengsten, niet overschrijden; 4° in dringende gevallen of het optreden van meerdere belangrijke faillissementen of insolvabiliteiten in een korte tijdspanne, mag het niveau van het fonds niet kleiner worden dan 50 % van het niveau gedefinieerd in 1°; Deze voorstellen van beheersregels van het insolvabiliteitsfonds zijn uitgewerkt in dit koninklijk besluit (zie 2° tot 5° van het vierde lid van de nieuwe § 5 van artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981).

In normale omstandigheden voorziet men jaarlijkse uitgaven ten laste van het insolvabiliteitsfonds, ten gevolge van een faillissement of een insolvabiliteit, die niet hoger zijn dan de jaarlijkse ontvangsten (bijdragen vanwege de afvalproducenten en de nucleaire passiva en de intrestopbrengsten). In dringende gevallen voorziet men hogere uitgaven. Dringende gevallen kunnen zijn: een groot faillissement dat op korte termijn moet gesaneerd worden of meerdere kleine faillissementen die nagenoeg gelijktijdig op korte termijn moeten gesaneerd worden. In deze gevallen moeten de saneringskosten zodanig beperkt worden dat het niveau van het fonds niet lager wordt dan 50 % van het maximale risico.

Het laatste lid van de genoemde nieuwe § 5 bepaalt dat de middelen beschikbaar in het insolvabiliteitsfonds intresten blijven opbrengen ten voordele van het fonds.

De risicoanalyse heeft aangetoond dat het toepassingsgebied van het insolvabiliteitsfonds ook de exploitanten/eigenaars van nucleaire installaties insluit. Dit is nu duidelijker geformuleerd in het eerste lid, 1°, van de nieuwe § 5 van artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan één van de aanbevelingen die NIRAS heeft geformuleerd ter attentie van haar voogdijminister in het kader van haar eerste inventarisoefening. Deze aanbeveling luidde als volgt : "de opportuniteit moet onderzocht worden om een fonds inzake ontmanteling en sanering te creëren voor de kleine installaties, om het eventueel in gebreke blijven van exploitanten/eigenaars in deze sector te dekken.

Deze insluiting stelt geen bijzondere problemen : * enerzijds omdat de betrokken exploitanten/eigenaars reeds hebben bijgedragen tot het insolvabiliteitsfonds door het radioactief afval dat zij hebben geproduceerd en overgedragen aan NIRAS; * anderzijds omdat het fonds niet overdreven wordt belast door de insluiting, aangezien de hogergenoemde risicoanalyse die NIRAS heeft laten maken, niet alleen het radioactief afval insluit, maar ook de ontmanteling en de sanering van de nucleaire installaties. Het huidige bedrag in het insolvabiliteitsfonds is reeds voldoende om het maximale risico (ontmantelingskost inbegrepen) te dekken;

Het eerste lid van de nieuwe § 5 van artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 bepaalt tevens dat het insolvabiliteitsfonds mag gebruikt worden voor de prestaties van NIRAS voor het beheer van het radioactief afval en de ontmanteling van de nucleaire installaties van failliete of insolvabele producenten, exploitanten, eigenaars of houders, waarvan de kosten niet gedekt zijn.

Het tweede lid van de nieuwe § 5 van artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 bepaalt verder dat de beheerkosten van een ingekapselde bron die als weesbron en afval verklaard wordt en als afval wordt overgedragen door het Federaal Agenschap voor Nucleaire Controle aan NIRAS, ten laste gelegd wordt van het insolvabiliteitsfonds. Door deze bepaling wordt artikel 10 van de richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen gedeeltelijk in uitvoering gebracht. De kosten in verband met de interventies op een weesbron als radioactief afval worden door deze bepaling gedekt. Als een onbeheerde bron ontdekt wordt, moeten onmiddellijk bewarende maatregelen genomen worden, die onder meer bestaan in de overbrenging naar de beheerinstallaties aangeduid door NIRAS. Op dat moment is het nog niet zeker dat zij als weesbron zal bestempeld worden. Eerst moet het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle proberen de eigenaar te vinden. Als deze gevonden wordt, moeten de beheerkosten van de bron als radioactief afval op hem verhaald worden. Wordt de eigenaar niet gevonden, dan wordt zij als weesbron verklaard door het Agentschap en worden haar beheerkosten ten laste gelegd van het insolvabiliteitsfonds. Dit is eveneens verwoord in het tweede lid van de nieuwe § 5 van artikel 15.

Het derde lid van nieuwe § 5 bepaalt dat NIRAS alle middelen moet aanwenden om geld te recupereren bij deze producenten, exploitanten, eigenaars of houders;

Om het besluit te verduidelijken worden in artikel 1 de definities van het faillissement en van de insolvabiliteit toegevoegd aan het koninklijk besluit van 30 maart 1981. Voor de definitie van faillissement wordt verwezen naar de wet van 8 augustus 1997 ter zake.

Op 1 januari 2006 zijn de voorwaarden reeds enige tijd voldaan om de bijdragen aan het insolvabiliteitsfonds (met uitzondering van de intrestopbrengsten) te kunnen opschorten. De facturatie van de bijdragen aan het insolvabilteitsfonds van een bepaald boekjaar gebeurt evenwel pas in het begin van volgend jaar in het kader van de afsluiting van het boekjaar. Het is opportuun en stelt geen enkel probleem om de nieuwe bepalingen betreffende het insolvabiliteitsfonds uitwerking te laten hebben met ingang van 1 januari 2006. De retroactiviteit kent een voordeel toe aan de afvalproducenten en de nucleaire passiva, aangezien zij daardoor vroeger kunnen genieten van een opschorting van de bijdragen aan het insolvabiliteitsfonds.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerwaardige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS

2 JUNI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, inzonderheid op artikel 179, § 2, vervangen bij de wet van 11 januari 1991 en gewijzigd bij de programmawetten van 12 december 1997 en 30 december 2001;

Gelet op de richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van 22 december 2003 inzake de controle op de hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen, inzonderheid op artikel 10;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, inzonderheid op de artikelen 1 en 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 oktober 1991;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 juni 2005 en 5 augustus 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 17 februari 2006;

Gelet op advies 39.952/3 van de Raad van State, gegeven op 14 maart 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Energie en van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 oktober 1991, wordt aangevuld als volgt : 1° "faillissement": staat waarin een koopman zich bevindt, die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt is en die in een dergelijke toestand is verklaard door de rechtbank van koophandel overeenkomstig de faillissementswet van 8 augustus 1997;2° "insolvabiliteit": staat van de natuurlijke of rechtspersoon of van de maatschappij die zijn of haar schulden niet kan betalen, door ontoereikendheid van de activa.

Art. 2.In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 oktober 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 2° in het tweede lid van § 4 vervallen de tweede, derde, vierde en vijfde zin;2° er wordt een § 5 ingevoegd, luidende : § 5.NIRAS richt een insolvabiliteitsfonds op, dat beheerd wordt zoals het fonds voor de financiering van de opdrachten op lange termijn bepaald in artikel 16. Het insolvabiliteitsfonds heeft uitsluitend tot doel de financiering van de prestaties voor het beheer van het radioactief afval en de ontmanteling van nucleaire installaties, die niet gedekt zijn ten gevolge van het faillissement of de insolvabiliteit van producenten/eigenaars en/of houders van radioactief afval en exploitanten/eigenaars van nucleaire installaties vergund volgens de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen. Worden door het fonds niet gefinancierd, prestaties die het gevolg zijn ten gevolge van het faillissement of de insolvabiliteit van de producenten, exploitanten, eigenaars en houders die industriële activiteiten hebben verricht met betrekking tot de radiumzuivering, waaronder de uraniumomzetting en - verrijking verricht in dit kader, en het gebruik van natuurlijke bronnen van radioactiviteit.

Elke ingekapselde bron, bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 20 juli 2001, die tot weesbron en afval is verklaard, en als afval is overgedragen door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle aan NIRAS wordt ten laste genomen door het insolvabiliteitsfonds.

Zolang het Agentschap geen uitspraak gedaan heeft over het weeskarakter van de bron, wordt zij beheerd door NIRAS, die de beheerkosten aanrekent hetzij aan de eigenaar, hetzij aan het insolvabiliteitsfonds.

Om de bedragen overeenstemmend met deze lasten terug te vorderen, wendt NIRAS alle tot haar beschikking staande middelen aan overeenkomstig de bevoegdheden waarover zij beschikt volgens de wetten en koninklijke besluiten die haar beheersen tegen de betrokken producenten, exploitanten, eigenaars of houders, met inbegrip van transacties en gerechtelijk verhaal.

De spijzing en het gebruik van het insolvabiliteitsfonds zijn onderworpen aan de volgende regels : 1° onverminderd de hiernavolgende bepalingen is een reserve van 5 % bestemd voor het insolvabiliteitsfonds begrepen in de jaarlijkse vergoedingen verschuldigd aan NIRAS.Deze reserve is verschuldigd in functie van de evolutie van de middelen die beschikbaar zijn in dit fonds; 2° behalve het geval voorzien in 3°, wordt, voor ieder jaar dat volgt op een jaar waarin de beschikbare middelen in het insolvabiliteitsfonds gelijk zijn aan of hoger zijn dan het hierna gedefinieerde bedrag, de insluiting van de reserve van 5 % in de vergoedingen opgeschort.Het bedrag vanaf hetwelk deze opschorting van kracht wordt, is gelijk aan het maximaal bedrag toepasselijk in het geval van faillissement of insolvabiliteit dat moet gedekt worden voor de inrichtingen van de klassen II en III, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 20 juli 2001. Dit bedrag wordt door NIRAS iedere vijf jaar bepaald in het kader van de inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten die NIRAS moet opmaken en bijhouden krachtens de punten 1° en 7° van artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;3° ieder jaar en ten laatste in juni evalueert NIRAS voor het volgende jaar de middelen die beschikbaar zullen zijn in het insolvabiliteitsfonds, rekening houdend met de intresten en uitgaven, die voorzien worden op basis van de gegevens waarover NIRAS op dat ogenblik beschikt.Indien gedurende een periode van opschorting van de betaling van de reserve van 5 % vastgesteld wordt dat in het volgende jaar een gevaar bestaat dat de middelen beschikbaar in het insolvabiliteitsfonds niet de hiernavermelde benedenlimiet bereiken, wordt de opschorting vanaf het volgende jaar opgeheven. Deze benedenlimiet is gelijk aan het in 2° gedefinieerde bedrag, verminderd met de jaarlijkse intrest die voorzien wordt op dit bedrag. Deze intrest wordt bepaald op basis van een rentevoet van 2 % verhoogd met de inflatie. De beëindiging van de opschortingsperiode wordt aan de betrokken producenten, exploitanten, eigenaars of houders meegedeeld door middel van een voorafgaande kennisgeving van tenminste zes maanden door bemiddeling van het Vast Technisch Comité, gedefinieerd in artikel 13, § 4; 4° in normale omstandigheden, d.w.z. buiten hetzij de dringende gevallen die aanzienlijke snelle afhalingen van het fonds afdwingen, hetzij de gevallen van optreden van meerdere belangrijke faillissementen of insolvabiliteiten in een korte tijdspanne, mogen de jaarlijkse opnames uit het insolvabiliteitsfonds de jaarlijkse ontvangsten, gevormd door de insluiting van de reserve van 5 % in de betalingen en de intrestopbrengsten, niet overschrijden; 5° in de 2 uitsluitingsgevallen bedoeld in 4°, mogen de beschikbare middelen in het insolvabiliteitsfonds niet kleiner worden dan 50 % van het bedrag gedefinieerd in 2°; Ieder jaar, dat de reserve van 5 % al dan niet begrepen is in de vergoedingen, worden de intresten op de beschikbare middelen in het fonds gestort in dit fonds.

Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.

Art. 4.Onze Minister van Energie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Napels, 2 juni 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS

Advies 39.952/3 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 24 februari 2006 door de Minister van Energie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen", heeft op 14 maart 2006 het volgende advies gegeven: 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 2. In de Franse tekst van het eerste lid van de aanhef dienen de woorden "de haute activité" te worden ingevoegd voor de woorden "et des sources orphelines".3. In de Nederlandse tekst van het tweede lid van de aanhef, dat overigens van plaats dient te verwisselen met het eerste lid, schrijve men "vervangen bij de wet" in plaats van "vervangen door de wet".4. Het derde lid van de aanhef dient te worden weggelaten.De aldaar vermelde faillissementswet biedt immers geen rechtsgrond voor het ontworpen koninklijk besluit. 5. In fine van het vierde lid van de aanhef schrijve men: "..., inzonderheid op de artikelen 1 en 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 oktober 1991;". 6. De overwegingen vervat in het vijfde en het zesde lid van de aanhef kunnen worden geschrapt, temeer nu wordt voorzien in een Verslag aan de Koning.7. Na het zevende lid dient een nieuw lid te worden ingevoegd waarin verwezen wordt naar het akkoord van de Minister van Begroting van 17 februari 2006. 8. Het achtste lid van de aanhef dient als volgt te worden geredigeerd: « Gelet op advies 39.952/3 van de Raad van State, gegeven op 14 maart 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".

Artikel 1.9. In de inleidende zin dient te worden vermeld dat artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 is vervangen bij het koninklijk besluit van 16 oktober 1991.

Eenzelfde opmerking geldt voor de inleidende zin van artikel 2 van het ontwerp met betrekking tot artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981. 10. In de ontworpen definitie van "insolvabiliteit" schrijve men "staat van de natuurlijke of rechtspersoon die... ».

Art. 2.11.1. In de eerste volzin van het ontworpen artikel 15, § 5, eerste lid (artikel 2, 2°, van het ontwerp), dienen de woorden "en dat gespijsd wordt door een reserve van 5 % begrepen in de vergoedingen" te worden weggelaten, omdat zij een onnodige herhaling zijn van het bepaalde in het ontworpen artikel 15, § 5, vierde lid, 1°. 11.2. Gelet op opmerking 8.1, dient de tweede volzin van het ontworpen artikel 15, § 5, eerste lid, verwerkt te worden in het ontworpen artikel 15, § 5, vierde lid, 1°. 11.3. In de derde volzin van het ontworpen artikel 15, § 5, eerste lid, schrijve men "Het insolvabiliteitsfonds heeft uitsluitend tot doel de financiering... » in plaats van "De opnames uit het insolvabiliteitsfonds dienen uitsluitend voor de financiering...". 11.4. In de vierde volzin van het ontworpen artikel 15, § 5, eerste lid, schrijve men "Worden door het fonds niet gefinancierd, prestaties die het gevolg zijn van..." in plaats van "Zijn uitgesloten de opnames ten gevolge van...". 12. Men redigere de eerste volzin van het ontworpen artikel 15, § 5, tweede lid, als volgt: « Elke ingekapselde bron, bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 20 juli 2001, die tot weesbron en afval is verklaard, en als afval is overgedragen door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle aan de Instelling, wordt ten laste genomen door het insolvabiliteitsfonds.» 13.1. In fine van de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 15, § 5, vierde lid, 1°, schrijve men "de Instelling" in plaats van "het organisme". 13.2. In fine van het ontworpen artikel 15, § 5, vierde lid, 3°, schrappe men de woorden ", van het koninklijk besluit van 30 maart 1981". 13.3. In het ontworpen artikel 15, § 5, vierde lid, 4°, is niet duidelijk wat bedoeld wordt met de woorden "dringende gevallen die aanzienlijke snelle afhalingen van het fonds afdwingen". Zulks klemt des te meer omdat de daaropvolgende bepaling ook reeds een omschrijving van een "dringend geval" lijkt te bevatten. Het verdient dan ook aanbeveling deze onduidelijkheid, minstens in het Verslag aan de Koning, weg te werken. 13.4. Het ontworpen artikel 15, § 5, vierde lid, 6°, luidt als volgt : « Indien dringende gevallen niet toelaten de bepalingen bedoeld in 5° te eerbiedigen, en indien de wedersamenstelling van het insolvabiliteitsfonds door de ontvangsten, gevormd door de insluiting van de reserve van 5 % in de vergoedingen en de intrestopbrengsten, niet voldoende snel kan verwezenlijkt worden, neemt de Minister, mits een voorafgaande kennisgeving van twee maanden, overgangsmaatregelen die toelaten het insolvabiliteitsfonds opnieuw te spijzen. » Voor zover de in die bepaling vervatte delegatie aan de minister een verhoging van de reserve van 5 % tot gevolg zou hebben, kan daartoe geen rechtsgrond worden gevonden in artikel 179, § 2, 12°, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980.

Die bepaling voorziet erin dat de Koning de financieringsvoorwaarden van de activiteiten van de Instelling kan reglementeren. Met het doel het financiële evenwicht van de Instelling te waarborgen kan de Koning in de kosten van de prestaties een aandeel insluiten om een provisie te vormen om het eventuele faillissement of onvermogen van bepaalde producenten te ondervangen, en dit tot een maximum van 5 % van de kosten van de prestaties.

Het zo-even genoemde wettelijke maximum kan niet worden overschreden door de Koning. A fortiori kan daartoe geen machtiging worden verleend door de Koning aan de minister.

Art. 3.14. Dit artikel bepaalt dat het ontworpen besluit uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2006.

In dat verband moet worden opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar kan worden geacht.

Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.

Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt.

Slotopmerking 15. De stellers van het ontwerp doen er goed aan de ontworpen tekst aan een bijkomende redactionele en taalkundige controle te onderwerpen.Als gevolg van fouten in de zinsconstructie zijn bepaalde artikelen immers moeilijk leesbaar.

Het ontwerp dient eveneens grondig te worden herzien om het in overeenstemming te brengen met de regels van de wetgevingstechniek.

Ook zal aandacht moeten worden besteed aan de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst van het ontwerp.

De kamer was samengesteld uit de Heren D. Albrecht, kamervoorzitter, J. Smets, B. Seutin, staatsraden, H. Cousy, J. Velaers, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevrouw A.-M. Goossens, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. P. Depuydt, eerste auditeur- wnd. afdelingshoofd.

De griffier, A.-M. Goossens De voorzitter, D. Albrecht.

^