gepubliceerd op 17 oktober 1998
Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps
1 OKTOBER 1998. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1992, 9 december 1994, 10 februari 1998 en 25 maart 1998;
Gelet op het protocol nr 54 van 13 mei 1998 van het onderhandelingscomité van het personeel van de rijkswacht;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 april 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 19 augustus 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 19 augustus 1998;
Gelet op de gemotiveerde hoogdringendheid door het feit dat de nieuwe syndicale configuratie bij de rijkswacht in werking treedt op het einde van de lopende referentieperiode, zijnde 19 november 1998 (zie artikel 11 van de wet van 25 maart 1998 tot wijziging van het syndicaal statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht - Belgisch Staatsblad, 18 april 1998, 11666). Dat derhalve, teneinde niet in een syndicaal vacuüm te vallen, tegen die datum het uitvoeringsbesluit en de daarop volgende erkenningsbesluiten reeds moeten zijn getroffen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven bij toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder : 1° "de wet" : de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps;2° "de minister" : de Minister van Binnenlandse Zaken;3° "de personeelsleden" : de personeelsleden bedoeld in artikel 1 van de wet;4° "de personeelscategorieën" : de categorieën van de officieren en van de onderofficieren;5° "de referentiedatum" : 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin zich het begin van de periode van zes jaar bevindt waarvan sprake in artikel 11, § 1, van de wet of, in voorkomend geval, 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin een nieuw onderzoek wordt aangevraagd zoals bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet;6° "de professionele syndicale organisaties" : de syndicale organisaties die enkel uit personeelsleden of op rust gestelde personeelsleden bestaan;7° "de erkende syndicale organisaties" : de syndicale organisaties erkend in de zin van artikel 12 van de wet;8° "de representatieve syndicale organisaties" : de erkende syndicale organisaties die in de zin van artikel 5 van de wet als representatief worden beschouwd;9° "de controlecommissie" : de in artikel 11 van de wet bedoelde commissie;10° "vertrouwelijkheidsgraad" : de graad toegekend aan gegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer die in aanmerking komen om geklasseerd te worden in het persoonlijk dossier van de personeelsleden;11° "veiligheidsgraad" : de classificatie van beperkte toegankelijkheid die om veiligheidsredenen toegekend wordt aan bepaalde informaties, gegevens of documenten;12° "bijdrageplichtig lid" : het personeelslid dat op de referentiedatum lid is van de betrokken syndicale organisatie en dat de syndicale bijdrage betaald heeft voor het jaar waarin de referentiedatum valt.Die jaarlijkse syndicale bijdrage is ten minste gelijk aan 0,74 % van het bedrag van de geïndexeerde gewaarborgde brutojaarbezoldiging van toepassing op 1 juli van het jaar dat aan de referentiedatum voorafgaat. De syndicale bijdrage wordt berekend op basis van het laagste bedrag dat opgenomen is in artikel 17 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht. De uitkomst van de hiervoor bedoelde bewerking wordt tot op het lagere vijfvoud afgerond; 13° "werkdagen" : de andere dagen dan zaterdagen, zondagen, wettelijke feestdagen of dagen waarop de dienst geregeld is als op een zondag. HOOFDSTUK II. - De gevallen waarin de onderhandeling en het overleg niet vereist zijn
Art. 2.De onderhandeling en het overleg zijn niet vereist in de volgende uitzonderlijke gevallen : 1° natuurrampen in de zin van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;2° rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizootieën in de zin van artikel 135, § 2, 5°, van de Nieuwe Gemeentewet;3° de omstandigheden waarin dringende maatregelen dienen te worden getroffen om het hoofd te bieden aan een toestand waarbij 's lands veiligheid ernstig bedreigd wordt of waarbij de openbare orde in een omvangrijk deel van het Koninkrijk op een ernstige wijze wordt of dreigt te worden verstoord. De minister of de voorzitter van het betrokken comité stelt, voor zover nodig, vast dat een dergelijk geval zich voordoet. De representatieve organisaties wordt hiervan kennis gegeven bij een ter post aangetekend schrijven.
TITEL II. - De erkenning, de vaststelling van de representativiteit en de bevoegdheden van de syndicale organisaties HOOFDSTUK I. - De erkenning, de intrekking van de erkenning en de schorsing voorafgaand aan deze intrekking Afdeling 1. - De erkenning
Art. 3.§ 1. Elke syndicale organisatie die de erkenning vraagt, zendt, bij een ter post aangetekend schrijven, een brief naar de minister.
De syndicale organisaties voegen bij hun aanvraag een afschrift van hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijke leiders. § 2. De syndicale organisaties bewijzen aan de hand van hun statuten dat zij voldoen aan de voorwaarden opgelegd door artikel 12, eerste lid, van de wet. § 3. De erkenning kan eerst worden geweigerd nadat de verantwoordelijke leiders van de syndicale organisatie de gelegenheid werd geboden om hun bezwaren, binnen vijftien werkdagen na de kennisgeving bij ter post aangetekend schrijven, te doen gelden.
Het weigeringsbesluit wordt met redenen omkleed. § 4. Het koninklijk besluit van erkenning vermeldt of de syndicale organisatie aangesloten is bij een syndicale organisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad.
Art. 4.Het besluit tot erkenning of tot weigering van de erkenning heeft uitwerking ten opzichte van de belanghebbende personen, syndicale organisatie en overheden, op de dag waarop hen er kennis van wordt gegeven en ten laatste tien dagen na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - De intrekking van de erkenning en de schorsing
voorafgaand aan deze intrekking
Art. 5.De Koning beslist tot intrekking van de erkenning van een syndicale organisatie : 1° wanneer wordt vastgesteld dat zij niet meer voldoet aan één of meer voorwaarden bepaald in artikel 12 van de wet;2° bij toepassing van artikel 16bis van de wet. De intrekking geschiedt volgens de bepalingen van de artikelen 3, § 3, en 4 die betrekking hebben op de weigering van de erkenning.
Art. 6.In gevallen van hoogdringendheid kan de minister, bij met redenen omklede beslissing, de erkenning van een syndicale organisatie schorsen tijdens de procedure van intrekking van de erkenning.
De kennisgeving aan de syndicale organisatie gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Ze heeft uitwerking drie werkdagen na de verzending. HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de representativiteit Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 7.§ 1. Een erkende professionele syndicale organisatie die van oordeel is dat zij beantwoordt of blijft beantwoorden aan de voorwaarde bepaald bij artikel 5, 2°, van de wet, kan de vaststelling van haar representativiteit aanvragen overeenkomstig artikel 11, § 1, van de wet. § 2. Een erkende professionele syndicale organisatie waarvoor de controlecommissie heeft vastgesteld dat zij niet voldoet aan de voorwaarde gesteld in artikel 5, 2°, van de wet, kan evenwel de vaststelling van haar representativiteit vragen overeenkomstig artikel 11, § 2, van de wet. § 3. Bij de minister kan op gelijk welk ogenblik, bij een ter post aangetekend schrijven, een aanvraag ingediend worden. Deze aanvraag moet door ten minste twee verantwoordelijke leiders ondertekend zijn.
Er kan evenwel ten hoogste eenmaal per jaar een telling van de bijdrageplichtige leden in werkelijke dienst van de erkende professionele syndicale organisaties die een aanvraag hebben ingediend en van de representatieve professionele syndicale organisatie plaatshebben. Dit jaar wordt hierna "het tellingsjaar" genoemd. De aanvragen die na 1 februari van het tellingsjaar worden ingediend worden slechts in de loop van het volgend tellingsjaar onderzocht. Afdeling 2. - De samenstelling van de controlecommissie
Art. 8.De controlecommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden die op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie door de Koning worden benoemd uit de magistraten van de Rechterlijke Orde.
De leden moeten door hun diploma bewijzen dat zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten hebben afgelegd, het ene lid in het Nederlands, het andere in het Frans.
Art. 9.De minister stelt het personeel dat voor het vervullen van de opdracht nodig is ter beschikking van de controlecommissie. Uit dat personeel wijst hij een secretaris en een adjunct-secretaris aan.
Art. 10.De werkingskosten van de controlecommissie zijn ten laste van de begroting van de rijkswacht.
De voorzitter en de leden van de controlecommissie genieten voor hun reis- en verblijfkosten van de bepalingen toepasselijk op het personeel van de ministeries. Daartoe worden zij gelijkgesteld met de ambtenaren van rang 15. Afdeling 3. - De werking van de controlecommissie
Art. 11.De controlecommissie stelt haar reglement van inwendige orde op. Dit wordt voor goedkeuring aan de minister voorgelegd. De minister brengt het goedgekeurde reglement ter kennis van de erkende professionele syndicale organisaties.
Art. 12.De aanvragen om de representativiteit van de erkende professionele syndicale organisaties bedoeld in artikel 7 na te gaan, worden door de minister in de loop van de maand februari van het tellingsjaar bij de controlecommissie aanhangig gemaakt.
De minister brengt de representatieve professionele syndicale organisatie op de hoogte van elke aanvraag tot telling.
Art. 13.Van zodra zij geadiëerd is met toepassing van artikel 12, onderzoekt de controlecommissie de representativiteit van de betrokken syndicale organisaties.
De controlecommissie sluit het onderzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de zes maanden na de aanhangigmaking af.
De minister kan om dwingende redenen en op een met redenen omkleed verzoek van de controlecommissie, de in het tweede lid gestelde termijn verlengen.
Art. 14.De voorzitter van de controlecommissie bepaalt de data en de plaats van de vergaderingen van de commissie. Hij roept de leden op en verwittigt hiervan de betrokken syndicale organisaties.
Art. 15.De voorzitter van de controlecommissie verzoekt van bij de aanvang van de controleverrichtingen iedere betrokken syndicale organisatie een afgevaardigde aan te wijzen om haar te vertegenwoordigen. Deze afgevaardigde woont slechts de verrichtingen bij die op zijn organisatie betrekking hebben.
Art. 16.De onderzoeken en de beraadslagingen van de controlecommissie geschieden met gesloten deuren. De vertegenwoordiger van de betrokken syndicale organisatie mag echter aanwezig zijn tijdens de onderzoeksverrichtingen betreffende die organisatie.
Art. 17.De controlecommissie oordeelt naar bescheiden. Zij onderzoekt de bewijsstukken die haar zijn overgelegd en doet de noodzakelijke vaststellingen.
Zij kan tevens de verantwoordelijke leiders van de betrokken syndicale organisaties of de afgevaardigde van elke organisatie die de verrichtingen bijwoont, horen.
Art. 18.De overheden zijn gehouden de controlecommissie, binnen de door haar gestelde termijnen, alle inlichtingen te verstrekken die voor het vervullen van haar opdracht noodzakelijk zijn.
Art. 19.De syndicale organisaties zijn gehouden de controlecommissie, binnen de door haar gestelde termijnen en op straffe van uitsluiting van verdere tellingsverrichtingen, alle inlichtingen te verstrekken die voor het vervullen van haar opdracht noodzakelijk zijn.
Aan de verplichting van artikel 11, § 1, derde lid, van de wet, wordt voldaan door de voorlegging van de bewijsstukken die door ten minste twee verantwoordelijke leiders voor echt verklaard zijn.
Art. 20.De uiteindelijke beslissing van de controlecommissie aangaande de representativiteit van een syndicale organisatie wordt gemotiveerd en in openbare zitting uitgesproken.
Art. 21.Van de beslissing van de controlecommissie die de representativiteit of de niet-representativiteit van de erkende professionele syndicale organisaties vaststelt, wordt aan de minister en aan deze syndicale organisaties kennis gegeven bij ter post aangetekend schrijven, binnen tien dagen na de afsluiting van het onderzoek.
De minister geeft de betrokken overheden kennis van de naam van de representatieve syndicale organisatie en laat die in het Belgisch Staatsblad bekendmaken binnen veertien dagen na het verzenden van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
De beslissing van de controlecommissie die de representativiteit van een erkende professionele syndicale organisatie vaststelt, heeft uitwerking ten opzichte van deze organisatie, van de betrokken overheden en van de belanghebbende organisaties en personen, de dag waarop er hen kennis van gegeven wordt en ten laatste de dag volgend op de bekendmaking van de beslissing in het Belgisch Staatsblad.
Art. 22.De controlecommissie zendt aan de overheden en aan de syndicale organisaties alle voorgelegde stukken terug van zodra de controletaak beëindigd is. Afdeling 4. - Het verlies van de representativiteit
Art. 23.Brengt van rechtswege het verlies van haar representativiteit mee : 1° de intrekking van de erkenning uitgesproken ten opzichte van een representatieve syndicale organisatie;2° de vaststelling, overeenkomstig artikel 5, 2°, van de wet, dat de betrokken erkende professionele syndicale organisatie niet meer het grootste aantal bijdrageplichtige leden in werkelijke dienst telt;3° de vaststelling dat een van rechtswege als representatief beschouwde syndicale organisatie niet langer meer aangesloten is bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK III. - De uitoefening van de bevoegdheden van de syndicale organisaties Afdeling 1. - De uitoefening van de bevoegdheden van de syndicale
organisaties
Art. 24.§ 1. De erkende syndicale organisaties die stappen doen in het gemeenschappelijk belang van het personeel dat zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid, richten zich tot de bevoegde Ministers en Staatssecretarissen, of tot de beslissingsgerechtigde rijkswachtoverheid die ten minste de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent of van districtscommandant of commandant van een verkeerseenheid.
Hebben zij zich echter reeds gewend tot de hiërarchische meerdere van één van de in het eerste lid bedoelde rijkswachtoverheden, dan mogen zij zich niet meer wenden tot een lager echelon, tenzij de hiërarchische meerdere de zaak naar een lager echelon heeft verwezen. § 2. De procedure met betrekking tot de in § 1 bedoelde tussenkomsten wordt bepaald in onderling akkoord tussen de betrokken overheid en de erkende syndicale organisatie. Zij mogen de normale commando-uitoefening niet in het gedrang brengen.
Art. 25.De berichten van de erkende syndicale organisaties worden slechts uitgehangen in de dienstlokalen van het personeel waarvan zij de beroepsbelangen behartigen, nadat zij geviseerd werden door de rijkswachtoverheid met de bevoegdheid van kwartiercommandant of, wanneer het een algemene mededeling betreft, door de directeur-generaal van het personeelsbeheer of de door hem aangewezen overheid.
Dit visum wordt onmiddellijk verleend. Het mag alleen worden geweigerd indien het bericht een misdrijf of een tuchtvergrijp uitmaakt of daartoe aanzet, indien het de waardigheid van personen, instellingen of andere erkende syndicale organisaties in het gedrang brengt of indien het feiten bevat waaraan de bevoegde overheid vooraf een veiligheidsgraad heeft toegekend.
De berichten worden uitgehangen op goed zichtbare plaatsen die vooraf door de in het eerste lid bedoelde overheid zijn aangewezen, in overleg met de betrokken erkende syndicale organisatie.
Art. 26.Op hun aanvraag ontvangen de erkende syndicale organisaties, tegen kostprijs en in de landstalen waarin zij gesteld is, de documentatie met betrekking tot de onderwerpen vermeld in de artikelen 2, 7 en 10 van de wet.
Zij richten hun aanvraag tot de overheid van wie de documentatie uitgaat.
De documentatie welke door die overheid met een veiligheidsgraad is aangemerkt, mag alleen ter plaatse worden ingezien door daartoe bevoegde personeelsleden.
Art. 27.De uitoefening van de bij artikel 13 van de wet aan de erkende syndicale organisaties toegekende bevoegdheden kan, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, worden opgeschort wanneer ingevolge internationale spanningen wordt beslist maatregelen te treffen die de gehele of gedeeltelijke mobilisatie van het leger voorbereiden of wanneer de nationale veiligheid, de openbare orde of wantoestanden dit vereisen. Deze opschorting eindigt op de dag bij koninklijk besluit bepaald.
Art. 28.De uitoefening van de bevoegdheden bepaald bij artikel 13, 1° en 2°, van de wet wordt, tenzij de betrokken overheid er anders over beslist, opgeschort bij de eenheden of diensten die : 1° in geval van rampen en onheil, medewerken aan werken van algemeen belang;2° operaties van gerechtelijke of bestuurlijke politie uitvoeren waarvan de duur meer dan 48 uur bedraagt. Afdeling 2. - De uitoefening van de bevoegdheden van de
representatieve syndicale organisaties
Art. 29.De rijkswachtoverheid met de bevoegdheid van kwartiercommandant bepaalt bij onderlinge overeenkomst met de betrokken representatieve syndicale organisaties, de plaats waar en de dagen en de uren waarop zij in de dienstlokalen waar het publiek geen toegang heeft, syndicale bijdragen mogen innen.
Deze bevoegdheid wordt opgeschort in de gevallen bedoeld in artikel 28.
Art. 30.Elke representatieve syndicale organisatie heeft het recht zich door een erkende syndicale afgevaardigde te laten vertegenwoordigen bij de examencommissie van elk openbaar al dan niet vergelijkend wervingsexamen van personeelsleden alsook bij de examencommissie van elk openbaar vergelijkend examen ingericht voor de personeelsleden welke zij vertegenwoordigt.
Deze maakt zich kenbaar bij de voorzitter van de examencommissie en onthoudt zich van iedere tussenkomst in het normaal verloop van de al dan niet vergelijkende examens.
Hij mag niet deelnemen aan de beraadslagingen van de examencommissie.
Hij mag kennis nemen van de vragen tijdens het examen of vergelijkend examen, voor zover het geen meerkeuzevragen betreft.
Het proces-verbaal betreffende het verloop van de examens mag hem niet meegedeeld worden. Hij mag er evenwel in een afzonderlijke nota zijn opmerkingen betreffende het verloop van het examen of vergelijkend examen aan toevoegen.
Art. 31.De representatieve syndicale organisaties mogen, eenmaal per semester, syndicale vergaderingen beleggen, zelfs tijdens de diensturen en in de dienstlokalen waar het publiek geen toegang heeft.
Plaats, datum en uur worden vooraf bepaald door de rijkswachtoverheid met de bevoegdheid van kwartiercommandant bij onderlinge overeenkomst met de betrokken representatieve syndicale organisatie.
Deze overheid wordt vooraf ook in kennis gesteld van het voorwerp van de vergadering.
De bevoegdheid waarvan sprake in het eerste lid wordt opgeschort in de gevallen bedoeld in artikel 28.
TITEL III. - De oprichting, de samenstelling en de werking van het onderhandelingscomité
Art. 32.§ 1. Het onderhandelingscomité waarvan sprake in artikel 3 van de wet wordt opgericht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. § 2. Op verzoek van de minister : 1° brengt het onderhandelingscomité adviezen uit over geschillen inzake de toepassing van de door de wet en dit besluit bepaalde regelingen;2° werkt het onderhandelingscomité de algemene richtlijnen uit inzake de toepassing van genoemde regelingen en meer in het bijzonder inzake : - de werking van het onderhandelingscomité en het overlegcomité; - de prerogatieven van de syndicale organisaties; - het optreden van de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties.
Te dien einde kunnen de bevoegde overheden of de syndicale organisaties de minister vragen een zaak aan het onderhandelingscomité voor te leggen.
Art. 33.Het comité beschikt over een door de minister georganiseerd secretariaat.
Art. 34.§ 1. De minister of zijn gemachtigde afgevaardigde neemt het voorzitterschap waar van het onderhandelingscomité. § 2. De afvaardiging van de overheid, waarvan minstens twee leden personeelsleden in werkelijke dienst zijn, bestaat uit minimum twee leden, aangewezen door de minister.
De afvaardiging van de overheid mag zich doen vergezellen door deskundigen.
Telkens wanneer een aangelegenheid wordt voorgelegd waarvoor ook een ander Minister of Staatssecretaris bevoegd is, maakt een vertegenwoordiger van die Minister of Staatssecretaris als ondervoorzitter deel uit van de afvaardiging van de overheid.
De afvaardiging van de overheid omvat de commandant van de rijkswacht wanneer het comité geroepen is te onderhandelen over materies waarover hij beslissingsbevoegdheid heeft.
De leden van de afvaardiging van de overheid kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk door hen gemachtigde afgevaardigde.
Art. 35.Elke representatieve syndicale organisatie stelt, binnen de perken bepaald door het tweede en het derde lid, vrij haar afvaardiging samen.
Zij bestaat uit maximum vier leden, deskundigen inbegrepen, onder wie ten minste één vaste afgevaardigde.
De afvaardiging van elke syndicale organisatie mag maximum twee deskundigen per punt vermeld op de agenda tellen.
Voor de aanvang van iedere zitting delen de syndicale organisaties aan de voorzitter de samenstelling mee van hun afvaardiging alsook de identiteit van de aanwezige deskundigen.
De voorzitter kan een deskundige wraken indien hij meent dat zulks wegens het belang van de werkzaamheden van het comité is vereist, na een verantwoordelijke leider van de betrokken syndicale organisatie van zijn beweegredenen in kennis te hebben gesteld en na deze verantwoordelijke leider te hebben gehoord.
Art. 36.§ 1. Een aangelegenheid wordt ter onderhandeling voorgelegd op initiatief van de overheid of van een syndicale organisatie. § 2. De syndicale organisatie richt daartoe, bij een ter post aangetekend schrijven, een verzoek aan de minister die het in voorkomend geval doorstuurt naar de bevoegde Minister of Staatssecretaris. § 3. Indien de minister echter meent dat het onderwerp of een deel ervan niet voor onderhandeling vatbaar is of dat één der uitzonderingen op de onderhandelingsverplichting vervat in artikel 2 van de wet toepasselijk is, dan geeft hij de overheid of de syndicale organisatie die daartoe het initiatief nam kennis van zijn met redenen omklede beslissing het onderwerp niet op de dagorde te plaatsen.
In dit laatste geval neemt hij zijn beslissing pas, na vooraf één of meer verantwoordelijke leiders aangewezen door de betrokken syndicale organisatie, te hebben gehoord.
Art. 37.§ 1. De voorzitter van het onderhandelingscomité stelt de dagorde vast, rekening houdend met de in artikel 36, § 1, bedoelde initiatieven. Hij bepaalt de datum van de zittingen.
De dagorde vermeldt, per agendapunt, binnen welke van de in artikel 42 bepaalde termijnen de onderhandelingen moeten worden beëindigd. § 2. De minister geeft de andere betrokken Ministers en Staatssecretarissen kennis van de onder hun bevoegdheid vallende agendapunten die op elke zitting van het onderhandelingscomité zullen behandeld worden.
Deze laatsten delen hem, ten laatste vijf werkdagen vóór de aanvang van iedere zitting, de namen mee van de personen die hun departement zullen vertegenwoordigen in het onderhandelingscomité. In de gevallen bedoeld in artikel 38, tweede lid, wordt deze termijn herleid tot twee werkdagen.
Art. 38.De oproepingen worden door de secretaris ten minste twintig werkdagen vóór de datum van de zitting toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de representatieve syndicale organisaties. De postdatum geldt als bewijs van de verzending.
In de gevallen die de minister als dringend beoordeelt, kan hij bij een met reden omklede beslissing de termijn verminderen tot zeven werkdagen zonder dat zulks noodzakelijkerwijze de toepassing van artikel 42, derde lid, tot gevolg heeft.
Bij elke oproeping wordt een exemplaar van de dagorde en van de documentatie gevoegd die voor de onderhandeling nodig is.
Art. 39.Noch de afwezigheid van één of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de overheid, noch die van één of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van de representatieve syndicale organisaties, maken de onderhandelingen ongeldig.
Indien, behoudens overmacht, geen enkele afvaardiging van de syndicale organisaties aanwezig is, wordt de onderhandeling als afgehandeld beschouwd.
Art. 40.Iedere afvaardiging heeft het recht, ter zitting, wijzigingen aan de dagorde voor te stellen.
Zij kunnen slechts aangenomen worden indien alle betrokken afvaardigingen aanwezig zijn en eenparig hun akkoord verleend hebben.
Art. 41.De voorzitter waakt over de goede werking van het onderhandelingscomité. Hij leidt de debatten en handhaaft de orde tijdens de zitting.
Art. 42.De onderhandeling eindigt binnen dertig kalenderdagen te rekenen van de dag waarop het comité het punt voor het eerst heeft onderzocht.
Bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen kan de termijn worden verlengd.
De voorzitter kan de termijn beperken tot tien kalenderdagen wanneer hij oordeelt dat een punt dringend moet worden behandeld.
De voorzitter kan de in het eerste en derde lid bedoelde termijnen inkorten mits de instemming van alle afvaardigingen.
Na het verstrijken van de termijnen bedoeld in de vorige leden is de onderhandeling ten einde en maakt de voorzitter een ontwerp van protocol op.
Art. 43.De secretaris stelt de notulen van de zittingen op. De notulen van elke zitting vermelden uitsluitend : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige representatieve syndicale organisaties, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die syndicale organisaties;4° de naam van de deskundigen;5° de behandelde punten;6° de punten waarvoor de besprekingen beëindigd zijn. De notulen worden ondertekend door de voorzitter, de secretaris en een lid van elke aanwezige syndicale afvaardiging. De voorzitter neemt akte van de eventuele weigeringen te ondertekenen vanwege één of meerdere syndicale organisaties.
De representatieve syndicale organisaties ontvangen een afschrift van de notulen.
Art. 44.§ 1. De voorzitter maakt het ontwerp van protocol op overeenkomstig artikel 6 van de wet en legt het, binnen tien werkdagen na de beëindiging van de onderhandeling, voor akkoord voor aan de leden van de afvaardigingen. § 2. De leden van de afvaardiging van de overheid en de representatieve syndicale organisaties beschikken over een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het ontwerp van protocol, om hun eventuele opmerkingen aan de voorzitter ter kennis te brengen. De voorzitter kan evenwel op voorstel van een afvaardiging en na de andere betrokken afvaardigingen binnen de in § 1 genoemde termijn gehoord te hebben, die termijn wijzigen.
Wordt geen tekstwijziging voorgesteld dan wordt het ontwerp de definitieve tekst van het protocol. In het tegenovergestelde geval worden de opmerkingen onderzocht op een volgende vergadering die plaatst heeft binnen tien werkdagen. Aan de hand van dat onderzoek stelt de voorzitter de definitieve tekst van het protocol op.
Binnen tien werkdagen na de datum waarop de tekst van het protocol definitief is geworden, wordt een afschrift ervan toegezonden aan de leden van de overheidsafvaardiging en aan de syndicale organisaties.
De voorzitter verzoekt de leden van de overheidsafvaardiging en ten minste één verantwoordelijke leider van de syndicale organisaties het protocol te ondertekenen binnen de termijn die hij bepaalt.
Art. 45.De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en de protocollen worden op het secretariaat neergelegd en bewaard.
De secretaris stuurt een afschrift van de protocollen aan : 1° de minister;2° de andere bevoegde Ministers en Staatssecretarissen;3° de syndicale organisaties.
Art. 46.De maatregelen genomen ingevolge de onderhandelingen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 6 van de wet.
Art. 47.De minister stelt het reglement van inwendige orde van het onderhandelingscomité op. Het regelt de gevallen waarin dit besluit niet voorziet.
Art. 48.De werkingskosten van het onderhandelingscomité komen ten laste van de begroting van de rijkswacht.
TITEL IV. - De oprichting, de samenstelling en de werking van het overlegcomité
Art. 49.Er wordt één overlegcomité opgericht voor alle personeelsleden.
Art. 50.Aan het overlegcomité worden alle bevoegdheden verleend die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk.
Art. 51.§ 1. De directeur-generaal van het personeelsbeheer of zijn gemachtigde afgevaardigde neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité. § 2. De afvaardiging van de overheid bestaat uit minimum twee leden.
De afvaardiging van de overheid mag zich doen vergezellen door deskundigen. Met betrekking tot de in artikel 50 bedoelde bevoegdheden neemt een arbeidsgeneesheer deel aan het overleg.
Art. 52.Elke representatieve syndicale organisatie stelt, binnen de perken bepaald door het tweede en het derde lid, vrij haar afvaardiging samen.
Zij bestaat uit maximum vier leden, deskundigen inbegrepen, onder wie ten minste één vaste afgevaardigde voor zover het onderwerpen van algemeen belang betreffen.
De afvaardiging van elke syndicale organisatie mag maximum twee deskundigen per punt vermeld op de agenda tellen.
Voor de aanvang van iedere zitting delen de syndicale organisaties aan de voorzitter de samenstelling mee van hun afvaardiging alsook de identiteit van de aanwezige deskundigen.
De voorzitter kan een deskundige wraken indien hij meent dat zulks wegens het belang van de werkzaamheden van het comité is vereist, na een verantwoordelijke leider van de betrokken syndicale organisatie van zijn beweegredenen in kennis te hebben gesteld en na deze verantwoordelijke leider te hebben gehoord.
Art. 53.§ 1. Een aangelegenheid wordt voor overleg voorgelegd op initiatief van de overheid of van een syndicale organisatie. § 2. De syndicale organisatie richt daartoe, bij een ter post aangetekend schrijven, een verzoek aan de minister die het in voorkomend geval doorstuurt naar de bevoegde Minister of Staatssecretaris. § 3. Indien de minister echter meent dat het onderwerp of een deel ervan niet voor overleg vatbaar is of dat één der uitzonderingen op de overlegverplichting vervat in artikel 7 van de wet toepasselijk is, dan geeft hij de overheid of de syndicale organisatie die daartoe het initiatief nam kennis van zijn met redenen omklede beslissing het onderwerp niet op de dagorde te plaatsen.
In dat laatste geval neemt hij zijn beslissing pas, na vooraf één of meer verantwoordelijke leiders aangewezen door de betrokken syndicale organisatie, te hebben gehoord.
Art. 54.De voorzitter van het overlegcomité stelt de dagorde vast, rekening houdend met de in artikel 53, § 1, bedoelde initiatieven. Hij bepaalt de datum van de zittingen.
De dagorde vermeldt, per agendapunt, binnen welke van de in artikel 59 bepaalde termijnen het overleg moet worden beëindigd.
Art. 55.De oproepingen worden door de secretaris ten minste twintig werkdagen vóór de datum van de zitting toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de representatieve syndicale organisaties. De postdatum geldt als bewijs van de verzending.
In de gevallen die de voorzitter als dringend beoordeelt, kan hij bij een met reden omklede beslissing de termijn verminderen tot zeven werkdagen zonder dat zulks noodzakelijkerwijze de toepassing van artikel 59, derde lid, tot gevolg heeft.
Bij elke oproeping wordt een exemplaar van de dagorde en van de documentatie gevoegd die voor het overleg nodig is.
Art. 56.Noch de afwezigheid van één of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de overheid, noch die van één of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van de representatieve syndicale organisaties, maken het overleg ongeldig.
Indien geen enkele afvaardiging van de syndicale organisaties aanwezig is, zendt de secretaris een tweede oproeping die de vergadering vastlegt binnen een termijn die niet minder dan zeven kalenderdagen mag bedragen.
Indien bij deze nieuwe vergadering geen enkele afvaardiging van de syndicale organisaties aanwezig is, wordt het overleg als afgehandeld beschouwd.
Art. 57.Iedere afvaardiging heeft het recht, ter zitting, wijzigingen aan de dagorde voor te stellen.
Zij kunnen slechts aangenomen worden indien alle betrokken afvaardigingen aanwezig zijn en eenparig hun akkoord verleend hebben.
Art. 58.De voorzitter waakt over de goede werking van het comité. Hij leidt de debatten en handhaaft de orde tijdens de zitting.
Art. 59.Het overleg eindigt binnen dertig kalenderdagen te rekenen van de dag waarop het comité het punt voor het eerst heeft onderzocht.
Bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen kan de termijn worden verlengd.
De voorzitter kan de termijn beperken tot tien kalenderdagen wanneer hij oordeelt dat een punt dringend moet worden behandeld.
Art. 60.De secretaris stelt de notulen van de zittingen op.
De notulen van elke zitting vermelden : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige representatieve syndicale organisaties, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die syndicale organisaties;4° de naam van de deskundigen;5° de behandelde punten en een beknopte uiteenzetting van de bespreking ervan;6° de punten waarvoor de besprekingen beëindigd zijn en het met redenen omkleed advies daaromtrent, bedoeld in artikel 9 van de wet. De voorzitter en de secretaris ondertekenen de notulen.
Art. 61.De secretaris stuurt binnen de tien werkdagen na de beëindiging van het overleg, een afschrift van de notulen aan de leden van de afvaardigingen.
De notulen worden definitief, indien de secretaris geen schriftelijke vraag tot rechtzetting ontvangt binnen de tien werkdagen na de verzending van de notulen. In het tegenovergestelde geval, brengt de secretaris de voorzitter op de hoogte die de vraag tot rechtzetting voorlegt aan het comité op een volgende vergadering die plaatsheeft binnen de tien werkdagen. Wordt op die vergadering geen overeenstemming bereikt, dan worden de uiteenlopende standpunten in de notulen opgetekend.
De secretaris zendt een afschrift van de definitieve notulen aan de minister, aan de leden van de overheidsafvaardiging en de syndicale organisaties.
Art. 62.De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, en de notulen worden op het secretariaat neergelegd en bewaard.
Art. 63.De maatregelen genomen ingevolge het overleg vermelden de datum van het met redenen omkleed advies.
Binnen dertig dagen die volgen op de beslissing geeft de voorzitter aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de representatieve syndicale organisatie kennis van de redenen waarom een beslissing van de overheid afwijkt van het met redenen omkleed advies dat door het overlegcomité is uitgebracht.
Art. 64.Bij de eerste zitting van het overlegcomité waarop, naast de voorzitter, een afvaardiging van de overheid samengesteld overeenkomstig artikel 51, § 2, en twee verantwoordelijke leiders per representatieve syndicale organisatie aanwezig zijn, wordt een reglement van inwendige orde opgesteld dat met een absolute meerderheid van de aanwezige afvaardigingen aangenomen wordt. Elke latere wijziging van dit reglement maakt het voorwerp uit van dezelfde procedure.
Art. 65.De werkingskosten van het overlegcomité komen ten laste van de begroting van de rijkswacht.
TITEL V. - De vertegenwoordigers van de syndicale organisaties en de syndicale bevoegdheden van de personeelsleden HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 66.De syndicale afgevaardigden zijn : 1° de "verantwoordelijke leiders" van de syndicale organisaties die aangesloten zijn bij een syndicale organisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is en de verantwoordelijke leiders die vermeld zijn op de lijst bedoeld in artikel 12, eerste lid, 5°, van de wet wanneer het professionele syndicale organisaties betreft;2° de "vaste syndicale afgevaardigden", dit wil zeggen de personeelsleden die regelmatig en doorlopend de beroepsbelangen van het personeel behartigen en die als zodanig erkend zijn;zij zijn in permanent syndicaal verlof dat als werkelijke dienst wordt beschouwd; 3° de "syndicale afgevaardigden in het onderhandelingscomité en het overlegcomité", alsook de deskundigen, personeelsleden, die aan een syndicale afvaardiging toegevoegd worden in deze comités;4° de personeelsleden, die lid zijn van de syndicale organisatie en door deze aangewezen om in het bijzonder één of meer prerogatieven uit te oefenen welke krachtens de artikelen 13, 1° en 2°, en 14, 1°, 2° en 3° van de wet aan die organisatie zijn verleend;5° de personeelsleden die deelnemen aan de werkzaamheden van de in de syndicale organisaties opgerichte algemene commissies en comités tijdens en met het oog op de uitoefening van deze activiteit;6° de "syndicale afgevaardigden bij de controlecommissie" waarvan sprake in artikel 11 van de wet, tijdens en met het oog op de uitoefening van de activiteiten bedoeld in § 1, zesde lid en § 3 van die bepaling.
Art. 67.§ 1. Per jaar wordt aan de syndicale organisaties een aantal dagen syndicaal verlof toegestaan dat de vierhonderd vijftig dagen, voor een representatieve syndicale organisatie, en de vijftig dagen, voor een niet-representatieve erkende syndicale organisatie, niet mag overschrijden. § 2. Voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten mogen deze syndicale verloven verdeeld worden onder de leden van de betrokken syndicale organisatie die voorkomen op één van de lijsten bedoeld in de artikelen 75, eerste lid, en 77, tweede lid, met een maximum van dertig dagen syndicaal verlof per jaar en per personeelslid, behoudens de afwijkingen die in individuele gevallen op gemotiveerd verzoek van de syndicale organisaties door de minister worden toegestaan. § 3. De dag zelf van de zittingen van het onderhandelings- en overlegcomité, genieten de leden van de afvaardiging van de syndicale organisaties die geen vaste syndicale afgevaardigde zijn, syndicaal verlof. § 4. Onverminderd de § 1 en 3, verkrijgen de leden van de representatieve syndicale organisatie die vermeld zijn op de lijst bedoeld in artikel 75, eerste lid, van rechtswege syndicaal verlof om de werkzaamheden van de onderhandelings- of overlegcomités voor te bereiden. Dit syndicaal verlof bedraagt per syndicale organisatie tien werkdagen per onderhandelingsdossier en vijf werkdagen per dossier voorgelegd aan het overlegcomité. Binnen die respectieve perken mag het syndicaal verlof over de voormelde leden en van zitting tot zitting worden overgedragen binnen het lopende jaar en mits naleving van het maximum vastgelegd in § 2. HOOFDSTUK II. - De verantwoordelijke leiders
Art. 68.De erkende syndicale organisaties delen de lijst van hun verantwoordelijke leiders aan de minister mee.
Wanneer deze lijst meer dan zes personen vermeldt, verkrijgen telkens slechts de eerste zes de hoedanigheid van verantwoordelijke leider.
De minister geeft aan de verantwoordelijke leiders een legitimatiekaart af, waarvan hij het model bepaalt.
Zodra hun opdracht wordt beëindigd, wordt de minister hiervan binnen de tien dagen verwittigd door de betrokken syndicale organisatie. De betrokkene zendt binnen dezelfde termijn zijn legitimatiekaart terug aan de minister. HOOFDSTUK III. - De vaste syndicale afgevaardigden
Art. 69.De erkenning van een personeelslid als vaste syndicale afgevaardigde wordt door de minister, op aanvraag van een verantwoordelijke leider van zijn syndicale organisatie, verleend.
Art. 70.§ 1. Het aantal als vaste syndicale afgevaardigden erkende personeelsleden wordt beperkt tot zes per representatieve syndicale organisatie.
De bezoldiging van vier onder hen valt ten laste van de rijkswacht.
Voor de overige twee betaalt de betrokken syndicale organisatie hun wedde zoals vastgelegd in de bijlage A bij het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, terug.
Vóór het einde van ieder kwartaal stort de syndicale organisatie aan de rijkswacht een som terug die gelijk is aan het totale bedrag van de weddes die gedurende het vorige kwartaal aan de vaste syndicale afgevaardigden bedoeld in het tweede lid, werden betaald of te zijnen bate worden gestort.
Te dien einde deelt de minister aan de syndicale organisatie het te storten bedrag mede alsook de benaming en het nummer van de rekening waarop de storting dient te geschieden.
Indien de stortingen niet binnen de gestelde termijn zijn verricht, maant de minister bij een ter post aangetekende brief en op straffe van intrekking van de erkenning van de vaste afgevaardigde, de syndicale organisatie aan die stortingen binnen vijftien dagen te doen. § 2. Een erkende maar niet-representatieve syndicale organisatie geniet één vaste afgevaardigde waarvan de bezoldiging ten laste van de rijkswacht valt, voor zover die kan aantonen dat zij een aantal leden in actieve dienst telt van ten minste vijf procent van alle personeelsleden en voor zover zij van haar leden een jaarlijkse syndicale bijdrage ontvangt die tenminste gelijk is aan 0,57 % van het bedrag van de geïndexeerde gewaarborgde brutojaarbezoldiging van toepassing op 1 juli van het jaar dat aan de referentiedatum voorafgaat. De syndicale bijdrage wordt berekend op basis van het laagste bedrag dat opgenomen is in artikel 17 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht. De uitkomst van de hiervoor bedoelde bewerking wordt tot op het lagere vijfvoud afgerond.
De controlecommissie stelt daartoe, op aanvraag van de syndicale organisaties, de nodige controleverrichtingen. De artikelen 7, § 3, 12 tot en met 19 en 22 zijn van toepassing op die controleverrichtingen.
De controlecommissie deelt haar onderzoeksresultaten binnen de vijf werkdagen na de afsluiting van het onderzoek mee aan de minister, die ze binnen dezelfde termijn ter kennis brengt van de betrokken syndicale organisatie.
Art. 71.§ 1. De erkenning kan, op advies van het onderhandelingscomité, bij een met redenen omklede beslissing van de minister worden geweigerd. § 2. De minister brengt zijn beslissing ter kennis van de commandant van de rijkswacht en, bij een ter post aangetekende brief, van het betrokken personeelslid en van zijn syndicale organisatie. § 3. De minister geeft aan de door hem erkende vaste syndicale afgevaardigde een legitimatiekaart af, waarvan hij het model bepaalt.
De vaste afgevaardigde kan, wanneer hij in het bezit is van zijn kaart, alle aan zijn syndicale organisatie toegekende prerogatieven uitoefenen.
Art. 72.De erkenning van een vaste syndicale afgevaardigde kan worden ingetrokken bij een met redenen omklede en op gewichtige redenen gesteunde beslissing van de minister. In hoogst dringende gevallen kan de minister mits motivering van zijn beslissing, de erkenning van een vaste syndicale afgevaardigde schorsen voor de duur van de procedure van intrekking van de erkenning.
De minister beslist, nadat hij vooreerst de betrokken vaste afgevaardigde en één of meer verantwoordelijke leiders heeft gehoord en nadien het advies van het onderhandelingscomité heeft ingewonnen.
De minister brengt zijn beslissing ter kennis van de commandant van de rijkswacht en, bij een ter post aangetekende brief, van de betrokken vaste syndicale afgevaardigde en van zijn syndicale organisatie. Zij heeft uitwerking vanaf de derde dag die volgt op de verzending van de kennisgeving aan de betrokkene.
Art. 73.§ 1. Zodra een personeelslid als vaste syndicale afgevaardigde is erkend, is het van rechtswege in permanent syndicaal verlof.
Als zodanig is de vaste syndicale afgevaardigde niet onderworpen aan het hiërarchisch gezag. Hij wordt niettemin geacht in werkelijke dienst te zijn. Hij blijft onderworpen aan de bepalingen die zijn persoonlijke rechten in die stand regelen, inzonderheid zijn recht op wedde, op weddeverhoging en op bevordering in graad.
Het als vaste afgevaardigde erkende personeelslid behoudt gedurende zijn syndicaal verlof de evaluatie die het heeft op het tijdstip van zijn erkenning.
Bij elke aanduiding van een vaste afgevaardigde beslist de commandant van de rijkswacht, na overleg met de betrokken syndicale organisatie, of de vaste afgevaardigde in zijn ondereenheid of eenheid al dan niet moet worden vervangen door een aangewezen of afgedeeld personeelslid. § 2. Het permanent syndicaal verlof van de vaste syndicale afgevaardigde wordt geschorst gedurende de cursussen, stages of examens die door de rijkswacht worden georganiseerd met het oog op een benoeming in een hogere graad of een overgang naar een andere personeelscategorie, wanneer de betrokkene gevolg gegeven heeft aan een daartoe strekkende oproeping.
In overleg met de directeur-generaal van het personeelsbeheer en zonder dat het permanent syndicaal verlof wordt geschorst, kan de vaste afgevaardigde door de rijkswacht georganiseerde beroepsopleidingen volgen, met het oog op het vergemakkelijken van zijn terugkeer op het einde van zijn permanent syndicaal verlof. § 3. Aan het permanent syndicaal verlof van de vaste afgevaardigde wordt een einde gemaakt wanneer hij erom verzoekt, wanneer zijn syndicale organisatie daartoe besluit of wanneer zijn erkenning wordt ingetrokken.
Na afloop van zijn syndicaal verlof, wordt de vaste afgevaardigde aangewezen voor een vacante betrekking die overeenstemt met zijn graad. Indien die betrekking geen deel uitmaakt van zijn oorspronkelijke eenheid, kan de aanwijzing slechts geschieden na een voorafgaand overleg met de betrokken syndicale organisatie. Bij die gelegenheid wordt rekening gehouden met de betrekking die hij voordien vervulde, met zijn gezinstoestand en de gevolgde beroepsopleidingen, bedoeld in § 2, tweede lid.
Art. 74.Zodra de opdracht van een vaste syndicale afgevaardigde wordt beëindigd, wordt de minister hiervan binnen de tien dagen verwittigd door de betrokken syndicale organisatie. De betrokkene zendt binnen dezelfde termijn zijn legitimatiekaart terug aan de minister. HOOFDSTUK IV. - De overige syndicale afgevaardigden Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 75.Elke representatieve syndicale organisatie zendt aan de minister, met het oog op de erkenning, een lijst van maximum tweehonderd leden welke door haar kunnen aangeduid worden om de prerogatieven uit te oefenen opgesomd in artikel 14 van de wet of om als afgevaardigde op te treden bij de controlecommissie, het onderhandelingscomité of het overlegcomité. Vertegenwoordigers van elke personeelscategorie moeten op deze lijst opgenomen zijn.
De erkenning van deze syndicale afgevaardigden kan worden geweigerd, ingetrokken of geschorst overeenkomstig de regels bepaald bij de artikelen 71 en 72. Afdeling 2. - De syndicale afgevaardigden in het onderhandelingscomité
en het overlegcomité
Art. 76.Een personeelslid-syndicale afgevaardigde, dat vooraf aan zijn functionele meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke occasionele oproeping of doorlopende opdracht overlegt, verkrijgt van rechtswege, gedurende de daartoe nodige tijd, syndicaal verlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités waaronder het ressorteert en aan de voorbereiding ervan.
In de oproepingen en opdrachten bedoeld in het eerste lid, wordt het onderhandelings- of het overlegcomité vermeld aan de werkzaamheden waarvan het personeelslid verzocht wordt deel te nemen. In de occasionele oproepingen worden bovendien de plaats, de dag en het uur van de vergaderingen vermeld.
De secretaris van het betrokken onderhandelings- of overlegcomité ontvangt, door toedoen van de functionele meerderen, een afschrift van de oproepingen en opdrachten bedoeld in het eerste lid. Hij deelt hen de naam mede van de personeelsleden die van de vergadering wegblijven.
De in het eerste lid bedoelde verantwoordelijke leider geeft aan of de voorbereidingstijd wordt aangerekend op het aantal dagen bedoeld in artikel 67, § 1 dan wel § 4. Afdeling 3. - De syndicale afgevaardigden aangewezen om syndicale
prerogatieven uit te oefenen.
Art. 77.Voor de eenheden die voorkomen op een lijst vastgelegd door de minister en naar rata van het aantal personeelsleden van die eenheden die hij bepaalt, kunnen de representatieve syndicale organisaties aan de betrokken rijkswachtoverheid de naam kenbaar maken van de personeelsleden die voorkomen op de lijst bedoeld in artikel 75 en door hen aangewezen zijn om naar gelang van het geval op lokaal vlak één of meer van de bevoegdheden uit te oefenen bepaald bij artikel 14 van de wet.
De erkende niet-representatieve syndicale organisaties zenden jaarlijks aan de minister voor erkenning een lijst van maximum twintig personeelsleden die door hen worden aangewezen om op lokaal vlak de bevoegdheden uit te oefenen bepaald bij artikel 13, 1° en 2°, van de wet. Zij kunnen eveneens aan de minister vragen aan de betrokken rijkswachtoverheid de naam kenbaar te maken van de personeelsleden die voorkomen op deze lijst. Elke personeelscategorie moet door ten minste een personeelslid vertegenwoordigd zijn. De erkenning van de personeelsleden die voorkomen op deze lijst kan worden geweigerd, ingetrokken of geschorst overeenkomstig de regels bepaald bij de artikelen 71 en 72.
Art. 78.Een in artikel 77 bedoeld erkend personeelslid dat vooraf aan zijn functionele meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande machtiging voorlegt, verkrijgt, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, gedurende de daartoe nodige tijd een ontheffing van dienst voor het uitoefenen van één of meer prerogatieven bepaald bij de artikelen 13, 1° en 2°, en 14, 1°, 2° en 3° van de wet. De duur van deze ontheffing van dienst wordt voor ten hoogste zes dagen per jaar en per erkend personeelslid in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstprestaties. Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 77, tweede lid, wordt de duur van deze ontheffing in mindering gebracht van de vijftig dagen syndicaal verlof bedoeld in artikel 67, § 1.
De helft van de in het tweede lid bedoelde dagen zijn onderling overdraagbaar en dit zolang het betrokken personeelslid nog geen twintig dagen dienstontheffing telt. Afdeling 4. - De syndicale afgevaardigden die deelnemen aan de
commissies en comités van hun syndicale organisatie
Art. 79.De leden van de syndicale organisaties van wie de naam voorkomt op de lijsten bedoeld in de artikelen 75, eerste lid, en 77, tweede lid verkrijgen, op voorafgaande voorlegging aan hun functionele meerdere van een persoonlijke oproeping uitgaande van een verantwoordelijke leider, syndicaal verlof, overeenkomstig de bepalingen van artikel 67, § 1 en 2, om deel te nemen aan de werkzaamheden van de in de syndicale organisatie opgerichte algemene commissies en comités. Afdeling 5. - De syndicale afgevaardigden bij de controlecommissie
Art. 80.De afgevaardigde van elke erkende syndicale organisatie verkrijgt, wanneer hij personeelslid is, syndicaal verlof tijdens en met het oog op de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 11, § 1, zesde lid, en § 3 van de wet. Afdeling 6. - Het syndicaal opleidingsverlof
Art. 81.§ 1. De leden bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de representatieve syndicale organisaties genieten een opleidingsverlof van vier dagen per jaar. De directeur-generaal van het personeelsbeheer van de rijkswacht keurt de aard en de inhoud van die opleidingen voorafgaandelijk goed.
Binnen die perken is dat opleidingsverlof overdraagbaar aan de andere leden vermeld op de lijst bedoeld in artikel 75, eerste lid.
Mits het akkoord van de directeur-generaal van het personeelsbeheer van de rijkswacht kan, binnen dezelfde perken, dat opleidingsverlof ook worden overgedragen aan andere personeelsleden dan die bedoeld in het tweede lid. § 2. Het opleidingsverlof ten gunste van de representatieve professionele syndicale organisatie wordt gefinancierd ten laste van de begroting van de rijkswacht, naar rata van maximum 5 000 frank per opleidingsdag en per deelnemer en volgens de nadere regels vastgelegd door de minister. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de syndicale afgevaardigden
Art. 82.De syndicale afgevaardigden alsook de deskundigen mogen geen feiten of bescheiden bekend maken die een vertrouwelijkheidsgraad hebben of waaraan de bevoegde overheid vooraf een veiligheidsgraad heeft verleend.
De vaststelling door de minister van de schending van de verplichtingen ingesteld door het eerste lid, heeft voor de betrokken syndicale afgevaardigde tot gevolg : 1° de intrekking van de erkenning als syndicaal afgevaardigde overeenkomstig de regels bepaald bij artikel 72, wanneer zodanige erkenning vereist was;die erkenning kan slechts opnieuw worden verkregen na verloop van één jaar; 2° de opschorting gedurende één jaar van het recht om op te treden als deskundige in het onderhandelingscomité of het overlegcomité;3° de opschorting gedurende één jaar van de uitoefening van de prerogatieven bepaald bij de artikelen 13 en 14 van de wet;4° voor de syndicale afgevaardigden bedoeld in artikel 66, eerste lid, 6°, de opschorting gedurende één jaar van het recht om in die hoedanigheid op te treden;5° voor de syndicale afgevaardigden bedoeld in artikel 66, eerste lid, 5°, de opschorting gedurende één jaar van het recht op syndicale verloven met het oog op de deelneming aan de werkzaamheden bedoeld in artikel 66, eerste lid, 5°. De minister beslist over de toepassing van de bij het tweede lid, 2° tot 5°, bepaalde sancties, nadat hij vooreerst de betrokken syndicale afgevaardigde en één of meer verantwoordelijke leiders heeft gehoord en nadien het advies van het onderhandelingscomité heeft ingewonnen.
De minister brengt zijn beslissing ter kennis van de commandant van de rijkswacht en, bij een ter post aangetekend schrijven, van de betrokken syndicale afgevaardigde en van zijn syndicale organisatie.
Deze beslissing heeft uitwerking vanaf de derde dag die volgt op de verzending van de kennisgeving aan de betrokkene.
Art. 83.Het personeelslid-syndicaal afgevaardigde wordt tijdens de duur van zijn permanent syndicaal verlof, van zijn syndicaal verlof of van zijn ontheffing van dienst om syndicale redenen beschouwd als zijnde in werkelijke dienst wat zijn statutaire rechten betreft.
Voor de toepassing van de wetgeving op de vergoedingspensioenen wordt de uitoefening van syndicale functies beschouwd als de vervulling van een dienstactiviteit.
Evenwel worden de syndicale activiteiten verricht tijdens het permanent syndicaal verlof, het syndicaal verlof of de ontheffing van dienst om syndicale redenen voor de toekenning van toelagen en vergoedingen niet als dienstprestaties beschouwd, tenzij wat de deelneming aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités betreft en voor zover het niet gaat om een vaste afgevaardigde.
Het personeelslid-syndicaal afgevaardigde, de vaste afgevaardigden uitgezonderd, wordt geacht een dienstprestatie te vervullen wanneer het zich begeeft naar een informatie- of consultatievergadering op uitnodiging van de minister of een rijkswachtoverheid.
Art. 84.De bepalingen betreffende de tuchtregeling en de tuchtstraffen mogen, tenzij wat de naleving van de artikelen 24/9 en 24/10 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht en artikel 16bis van de wet, niet worden toegepast op de syndicale afgevaardigden voor de handelingen die zij in die hoedanigheid verrichten en die rechtstreeks verband houden met de door hen uitgeoefende prerogatieven.
De adviezen en beoordelingen uitgebracht in het raam van tuchtprocedures, procedures inzake bevordering, ambtsontheffing en beoordeling van de morele hoedanigheden of de beroepsbekwaamheden mogen niet steunen op de handelingen verricht als syndicale afgevaardigde, noch ervan gewag maken. HOOFDSTUK VI. - De syndicale bevoegdheden van de personeelsleden
Art. 85.De personeelsleden verkrijgen, op voorafgaand verzoek van een verantwoordelijke leider, gericht aan de bevoegde overheid en voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, gedurende de daartoe nodige tijd, ontheffing van dienst om deel te nemen aan de vergaderingen die de representatieve syndicale organisaties, krachtens artikel 14, 4°, van de wet, in de lokalen beleggen.
De duur van deze ontheffing van dienst wordt voor ten hoogste twee uren per semester of vier uren per jaar per personeelslid in aanmerking genomen voor de berekening van de arbeidstijd.
Art. 86.Een personeelslid opgeroepen om voor een representatieve syndicale organisatie te zetelen als deskundige in het onderhandelings- of overlegcomité verkrijgt, gedurende de daartoe nodige tijd, syndicaal verlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van dat comité.
Deze verloven worden afgetrokken van het aantal dagen syndicaal verlof bedoeld in artikel 67, § 1.
TITEL VI. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen
Art. 87.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 5 januari 1982 betreffende de erkenning van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel;2° het koninklijk besluit van 29 december 1984 betreffende de representativiteit van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 maart 1993;3° het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de uitoefening van de bevoegdheden van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel;4° het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 1996;5° het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende het onderhandelingscomité van het rijkswachtpersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 november 1993 en 1 april 1996;6° de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit van 10 november 1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader en betreffende een bepaling gemeen aan onderhandeling en overleg;7° het koninklijk besluit van 22 december 1992 betreffende de oprichting van een commissie van advies voor het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 1996.
Art. 88.In het koninklijk besluit van 10 november 1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader en betreffende een bepaling gemeen aan onderhandeling en overleg, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift van het besluit wordt vervangen door het volgende opschrift : « koninklijk besluit van 10 november 1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps »;2° in artikel 1, 1° en 2°, worden de woorden "actief kader" vervangen door de woorden "operationeel korps";3° in artikel 2, 9°, worden de woorden "van het actief kader" geschrapt. HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 89.Onverminderd artikel 5, behouden de syndicale organisaties die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit reeds erkend zijn in de zin van artikel 12 van de wet, die erkenning.
Tot de telling bedoeld in artikel 92 hebben de erkende syndicale organisaties recht op twee vaste syndicale afgevaardigden.
Art. 90.De onderhandelingsprocedures bedoeld in het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende het onderhandelingscomité van het rijkswachtpersoneel, worden voortgezet totdat ze afgewikkeld zijn indien zij aangevat werden door inschrijving op de dagorde van het comité vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De maatregelen die het voorwerp hebben gevormd van die onderhandelingen moeten niet meer voorgelegd worden aan de procedure van onderhandeling waarin de wet voorziet.
Art. 91.De adviesprocedures bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 1992 betreffende de oprichting van een commissie van advies voor het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, worden voortgezet totdat ze afgewikkeld zijn indien zij aangevat werden door inschrijving op de dagorde van de commissie vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De maatregelen die het voorwerp gevormd hebben van deze adviezen moeten niet meer voorgelegd worden aan de procedure van onderhandeling of overleg waarin de wet voorziet.
Art. 92.De erkende syndicale organisaties die de vaste syndicale afgevaardigde bedoeld in artikel 70, § 2, eerste lid, betrachten, richten daartoe, bij een ter post aangetekende brief, een aanvraag tot telling tot de minister vóór 31 januari 1999.
Voor de in het eerste lid bedoelde telling wordt de syndicale bijdrage waaraan zal worden getoetst, vastgelegd op 1 605 frank.
Art. 93.Voor de periode van 19 november 1998 tot en met 31 december 1998 beschikken de representatieve en de erkende syndicale organisaties over respectievelijk 120 en 30 dagen syndicaal verlof voor de uitoefening van het geheel van hun prerogatieven.
Voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten mogen deze syndicale verloven verdeeld worden onder de leden van de betrokken syndicale organisatie die voorkomen op één van de lijsten bedoeld in de artikelen 75, eerste lid, en 77, tweede lid, met een maximum van tien dagen syndicaal verlof per personeelslid.
Art. 94.Dit besluit treedt in werking op 19 november 1998.
De aanvragen tot erkenning bedoeld in artikel 3, § 1, kunnen evenwel worden ingediend vanaf de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 95.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 oktober 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS