Etaamb.openjustice.be
Erratum van 04 juli 2002
gepubliceerd op 01 oktober 2002

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning Errata

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002027902
pub.
01/10/2002
prom.
04/07/2002
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JULI 2002. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning Errata


De tekst van bovenvermeld besluit, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 september 2002, bladzijden 42046 en volgende, dient te worden vervangen door onderstaande tekst : De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4 en 9;

Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de afdeling wetgeving van de Raad van State binnen hoogstens een maand;

Gelet op het advies 32.052/4 van de Raad van State, gegeven op 20 maart 2002, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : decreet : het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning; bestaande inrichting : inrichting waarvoor een exploitatievergunning is verleend vóór de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 2.Bij de ingang van elke inrichting van klasse 1 en 2 worden de volgende gegevens op leesbare wijze aangebracht : - soort inrichting; - vervaldatum van de vergunning; - naam, adres en telefoonnummer van de maatschappelijke zetel van de exploitant; - telefoonnummer van de bedrijfszetel; - adres en telefoonnummer van de toezichthoudende ambtenaar; - telefoonnummer(s) van de dienst(en) waarmee contact moet worden opgenomen in geval van ramp of brand.

Art. 3.De inrichtingen zijn zo ontworpen, gebouwd of uitgerust dat de risico's, hinder of nadelen voor de mens en het leefmilieu, die ze rechtstreeks of onrechtstreeks met zich mee kunnen brengen tijdens of na de exploitatie, voorkomen en doelmatig beperkt kunnen worden. HOOFDSTUK III. - Exploitatie

Art. 4.De exploitant zorgt voor de vlotte werking, het onderhoud en de reinheid van de inrichting.

De gezamenlijke inrichting wordt regelmatig gereinigd, met inbegrip van de in- en uitgang, de parkeerplaatsen en de omgeving.

Art. 5.De exploitant neemt de nodige voorzorgsmaatregelen om zich ervan te vergewissen dat de in de inrichting aanvaarde materialen of stoffen aan de exploitatienormen voldoen. HOOFDSTUK IV. - Preventie van ongevallen en brand

Art. 6.De exploitant is verplicht in alle omstandigheden de permanente en occasionele risico's van accidentele verontreiniging, brand of ontploffing op te sporen en de nodige maatregelen te nemen om ze te voorkomen en snel en efficient te bestrijden.

Alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen om ontplofbare atmosferen te voorkomen op de plaatsen waar makkelijk of uiterst ontbrandbare producten worden gebruikt, behandeld of opgeslagen. De voorzorgsmaatregelen zijn vooral bedoeld om de emissies van gas, stoom of brandbare stoffen te verminderen. In alle gevallen waar de afwezigheid van zulke emissies niet kan worden verzekerd, moeten bijzondere maatregelen worden getroffen om de verdunning ervan in de lucht te verhogen en om ontbranding te vorkomen.

Alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen om emissies van verontreinigende producten in lucht, water of grond te voorkomen.

Handelingen waardoor gevaarlijke of verontreinigende producten kunnen vrijkomen, worden zo gepland dat de afwezigheid van emissies in het leefmilieu gewaarborgd is. Aan die vereiste kan worden voldaan door een voorafgaande reiniging of door te voorzien in efficiènte retentiemiddelen.

Alle laadplaatsen voor mobiele tanks of brandstofreservoirs worden gevestigd op watervaste gronden en gedraineerd naar zuiveringsinstallaties geschikt voor voorzienbare en goed gedimensioneerde vervuilingen. De overbrengingshandelingen worden uitgevoerd met behulp van pompen die onder het toezicht van een operator staan. Overbrengingen naar mobiele tanks door zwaartekracht zijn verboden.

De organen en bedieningen voor de overbrenging van gevaarlijke of verontreinigende stoffen zijn duidelijk identificeerbaar wat betreft de aard en bestemming van de vloeistoffen. Ze zijn niet toegankelijk voor niet gemachtigde personen.

Alle occasionele handelingen die aanleiding kunnen geven tot hoeveelheden afvalwater, slib of gevaarlijk afval die de verwijdercapaciteiten van de inrichting overschrijden, zijn het voorwerp van een specifieke planning om het vlotte verloop van de werken te garanderen met inachtneming van de milieureglementeringen.

Er wordt voorzien in detectiemiddelen op elke plaats waar ontplofbare atmosferen, branden of emissies van gevaarlijke of verontreinigende stoffen zouden kunnen ontstaan en waar ze de mens of het leefmilieu rechtstreeks ernstige schade zouden kunnen toebrengen. Die detectoren schakelen een alarmsysteem in om de interventieploegen te waarschuwen alsook, in voorkomend geval, een automatisch bestrijdings- en veiligheidssysteem indien een spoedige menselijke interventie niet kan worden gegarandeerd.

Het gezamenlijke betrokken personeel wordt regelmatig ingelicht over het gevaar voor accidentele verontreiniging, brand en ontploffing alsook over de preventie- en bestrijdingsmiddelen. Geschreven instructies inzake preventie en interventie worden op zichtbare en leesbare wijze aangebracht op de plaatsen waar risico's bestaan en daar waar de interventieploegen gevestigd zijn.

De exploitant zorgt ervoor dat alle voorzieningen voor de beheersing van verontreinigings-, brand- en explosiegevaar in goede staat van werking verkeren. De apparatuur voor branddetectie en bestrijding wordt één keer per jaar gecontroleerd. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Lozing van afvalwater

Art. 7.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - gewoon oppervlaktewater : het gewoon oppervlaktewater, zoals bedoeld in het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling; - openbare riolering : de openbare riolering, zoals bedoeld in het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling; - kunstmatige wegen voor de afvloeiing van regenwater : de kunstmatige wegen voor de afvloeiing van regenwater, zoals bedoeld in het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling; - afvalwater : het afvalwater, zoals bedoeld in het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling; - geloosd water : het water dat via een waterafvoerleiding terechtkomt in gewoon oppervlaktewater, in een openbare riolering of in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater; - koelwater : water gebruikt in de industrie voor open koeling en dat niet in contact is gekomen met de af te koelen stoffen; - DBO5 : de biochemische behoefte aan zuurstof voor vijf dagen op 20 °C, - pH : de coëfficiënt die de zuurgraad of de basiciteit van een milieu bepaalt.

Art. 8.De emissies worden uitgedrukt : - in concentratie (mg/l); - in dagelijkse vuilvracht (kg/j); - in maandelijkse vuilvracht (kg/maand); - in jaarlijkse vuilvracht (kg/jaar); - in elke andere geschikte eenheid, al naar gelang de omstandigheden.

Art. 9.De emissiewaarden vermeld in de exploitatievoorwaarden zijn maximale waarden die steeds in acht moeten worden genomen, onverminderd het tweede lid.

De sectorale voorwaarden kunnen voorzien in gemiddelde waarden over een periode van 24 uur. In dat geval zijn de gemiddelde waarden gelijk aan twee derde van de maximale waarden bedoeld in de sectorale voorwaarden en mag de waarde die gelijk is aan vijf keer de gemiddelde waarden nooit overschreden worden.

Als de sectorale voorwaarden gemiddelde waarden vastleggen, is de exploitant verplicht meet-, opname- of monsternemingsinstrumenten te installeren om te controleren of die gemiddelde waarden in acht worden genomen.

Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater of van ondergronds water, kunnen de in de sectorale voorwaarden vastgelegde waarden worden toegevoegd aan de overeenstemmende gehalten van het genomen monster.

Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing voor de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur, de geur en de microbiologische parameters, met uitzondering van de DBO5.

Als verschillende sectorale voorwaarden van toepassing zijn op de lozing van afvalwater, worden ze berekend door het optellen van de individuele voorwaarden, gewogen met de overeenstemmende debieten.

De gezamenlijke lozingen van afvalwater kunnen het voorwerp uitmaken van sectorale of specifieke voorwaarden.

Art. 10.De bijzondere lozingsvoorwaarden kunnen minder streng zijn dan de sectorale voorwaarden in de volgende gevallen : - indien de effectbeoordeling aantoont dat de effecten op het ontvangende milieu niet noemenswaard zijn; - indien blijkt dat de betrokken exploitant niet beschikt over betere technische middelen om te voldoen aan de sectorale voorwaarden. In dat geval worden de afwijkingen verleend voor een termijn na afloop waarvan ze hetzij geheel of gedeeltelijk bekrachtigd, hetzij ingetrokken worden, al naar gelang de wetenschappelijke en technologische vorderingen; - indien er een overeenkomst is tussen de exploitant en de overheid die instaat voor het beheer van het zuiveringsstation waarin het industrieel afvalwater wordt geloosd en indien blijkt dat het geloosde water en de bestaande vuilvracht ervan op bevredigende wijze kunnen worden behandeld in dat station; - indien de waarde van de microbiologische parameters, met uitzondering van de DBO5, de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur van het ontvangende water, de natuurlijke waarde overschrijdt en/of de inachtneming van de sectorale voorwaarden onmogelijk maakt of indien de natuurlijke waarde van het watermonster de sectorale waarde overschrijdt. Afdeling 2. - Waterwinningen

Art. 11.De waterwinningen voldoen aan de volgende voorwaarden : - de kwaliteit van het grondwater wordt beschermd; - de totale hoeveelheid gewonnen grondwater overschrijdt noch het gemiddelde jaarlijkse volume van de natuurlijke bevoorrading van de waterlaag, noch een volume dat de waterstand van de door dat grondwater bevoorraadde waterlopen constant garandeert; - de veiligheid van personen en goederen wordt niet in het gedrang gebracht door de wijzigingen waarvan de grondwaterlaag het voorwerp is.

In afwijking van het eerste lid, 2°, kunnen de bijzondere voorwaarden in buitengewone omstandigheden en voor een beperkte duur voorzien in een bepaalde overschrijding van het toegestane debiet. HOOFDSTUK VI. - Lucht

Art. 12.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - luchtverontreiniging: de luchtverontreiniging zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging; - gekanaliseerde luchtemissie: emissie die het voorwerp is van een detectie, desnoods van een zuivering, vooraleer ze naar een emissiepunt wordt afgevoerd; - diffuse luchtemissie: emissie die om technische of economische redenen noch gedetecteerd noch naar een emissiepunt kan worden afgevoerd; - emissiegrenswaarde: de massa, uitgedrukt op grond van bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het emissieniveau dat niet mag worden overschreden over één of meer periodes. Behalve andersluidende voorschriften is die waarde van toepassing op het lozingspunt van de emissies; - geurniveau: hetzij de verdunningsfactor « d« die moet worden toegepast op een luchtemissie om de waarnemingsdrempel ervan door olfactometrie te bereiken, hetzij de verdunningsfactor die moet worden toegepast opdat 50 % van de ruikers een geur zou waarnemen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het wordt uitgedrukt in aantal geureenheden per m3 of uo/m3; - geurdebiet: het product, uitgedrukt in aantal geureenheden per uur (uo/h), van het luchtdebiet geloosd door het geurniveau; - massadebiet: de massa stoffen geloosd per tijdseenheid, uitgedrukt in g/h; - doelstelling inzake luchtkwaliteit: grenswaarden, alarmwaarden..., zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 2000 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit; - niveau: concentratie van een polluent in de buitenlucht, met uitzondering van werkplaatsen of de neerslag ervan op oppervlakten binnen een bepaalde tijd.

Art. 13.Indien de doelstellingen inzake luchtkwaliteit op korte termijn vermoedelijk overschreden worden of overschreden zijn voor één of meer verontreinigende stoffen, neemt de exploitant van een installatie waarvan de massadebieten van die verontreinigende stoffen en de precursoren daarvan, hoger zijn dan die welke te dien einde specifiek vastgelegd zijn in de sectorale voorwaarden, de nodige maatregelen om de emissies van die stof(fen) of precursor(en) te beperken tot de kennisgeving van het einde van het alarm. Hij neemt die maatregelen op eigen initiatief of op verzoek van de technische ambtenaar.

Art. 14.De emissies worden uitgedrukt: - hetzij op grond van de concentratie, berekend met inachtneming van referentie-voorwaarden inzake temperatuur, drukte, vochtigheidsgraad, zuurstof- of kooldioxidepercentage. De luchthoeveelheden bestemd om de gasemissies te verdunnen of af te koelen worden niet in aanmerking genomen; - hetzij op grond van de totale hoeveelheid geloosde verontreinigende stoffen, d.w.z. het massadebiet over een werkingsperiode onder de voor het leefmilieu ongunstigste omstandigheden. De bijzondere werkingsomstandigheden voor het opstarten en stopzetten van de installatie worden niet in aanmerking genomen; - hetzij op grond van de emissiefactor, d.w.z. de hoeveelheid verontreinigende stoffen, uitgedrukt in kg/t of g/t, geloosd per eenheid vervaardigd product, verbruikte brandstof of andere; - hetzij op grond van het geurdebiet.

Art. 15.Onverminderd het tweede en derde lid, worden de emissiegrenswaarden gemeten onder de volgende normale omstandigheden : temperatuur = 273,15 K, drukte = 101,3 kPa, droog gas = vochtigheidsgraad 0 %.

Indien de emissies sterk geladen zijn met water, meer bepaald na gebruik van een waterstofrijke brandstof, wegens een vochtige zuivering, een afkoeling d.m.v. waterverstuiving of een drooginstallatie, zijn de normale omstandigheden die welke doorslaggevend zijn bij het meten.

Indien het zuurstofgehalte van de afvalgassen gespecificeerd wordt voor een stookinstallatie of een daarmee gelijkgestelde installatie, wordt onderstaande formule gebruikt om de grenswaarden aan dat gehalte aan te passen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 16.Wat betreft discontinue procédés, gekenmerkt door een werkingscyclus met opeenvolgende verrichtingen, stemmen de emissiegrenswaarden overeen met gemiddelden over het geheel van de verrichtingen die aanleiding geven tot een luchtemissie in de loop van een cyclus.

Art. 17.§ 1. De luchtemissies worden gedetecteerd, zonodig gezuiverd, naar het emissiepunt geleid en in de lucht geloosd door ze voldoende te verspreiden. De vorm van de leidingen, met name in het gedeelte ervan dat zich het dichtst bij de uitmonding in de lucht ligt, is zo ontworpen dat de stijging van de gassen in de lucht maximaal bevorderd wordt. § 2. Indien de emissies niet kunnen worden opgevangen, neemt de exploitant de nodige maatregelen om de productie ervan aan de bron te beperken en om de transmissie ervan in de omgeving te verminderen.

Al naar gelang de omstandigheden en de technische en economische middelen, treft hij maatregelen om : - de aanwezigheid en de omvang van de luchtemissies te verminderen, met name door de bronnen ervan af te zonderen; - de transmissie van emissies in de omgeving te beperken, met name door de exploitatiesite zo in te richten dat de voornaamste bronnen van luchtemissies verwijderd worden van de bewoonde zones. HOOFDSTUK VII. - Geluid Afdeling 1. - Algemeen

Art. 18.Dit hoofdstuk is van toepassing op de geluidsniveaus bij de immissie, d.w.z. op de geluidsniveaus waaraan de omwoners van een inrichting blootgesteld worden wegens de exploitatie ervan. Het gaat om het specifieke geluid bedoeld in artikel 20, 3°.

Deze voorwaarden zijn niet toepassing op het geluid veroorzaakt door voertuigen en mobiele toestellen gebruikt op bouwwerven.

Art. 19.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - A-gewogen gelijkwaardig continu geluiddrukniveau : het gewogen geluiddrukniveau van het stabiel aanhoudend geluid dat, in de loop van een periode T, dezelfde gemiddelde kwadratische drukte zou hebben als het fluctuerend geluid. Het wordt uitgedrukt in dB(A); - omgevingsgeluid : het geluid dat voorkomt uit de actie van alle geluidsbronnen op een gegeven plaats en ogenblik; - bijzonder geluid : één van de componenten van het omgevingsgeluid die kan worden toegeschreven aan een bijzondere bron;

Het A-gewogen gelijkwaardig continu geluiddrukniveau van een bijzonder geluid, betreffende een periode T, wordt aangewezen met het symbool LAeq,part,T. - niveau van de schatting van het bijzonder geluid Lar,T : het A-gewogen gelijkwaardig continu geluiddrukniveau van het bijzonder geluid van een inrichting, verbeterd met twee termen (C,t en C,i) die representatief zijn voor eventuele tonale geluiden of impulsieve geluiden : LAr,T = LAeq,part,T + C,t + C,i - referentieperiode : de periode representatief voor typische menselijke activiteiten die in aanmerking komen bij de bepaling van de grenswaarden; - waarnemingsinterval : het tijdsinterval waarop het schattingsniveau betrekking heeft.

De duur van het waarnemingsinterval wordt vastgelegd op één uur. - meetinterval : het tijdsinterval gekozen door de toezichthoudende ambtenaar of door het erkende laboratorium waar de geluidsniveaus effectief gemeten worden.

De meetintervallen worden bepaald op grond van parameters die de operator relevant acht, o.a. de aard en de duur van de werkingsvoorwaarden in de bedoelde inrichting, de luchtomstandigheden en de aanwezigheid van andere storende geluidsbronnen; - mede-eigendom : aanwezigheid van een muur gemeen aan de inrichting en aan een gebouw bewoond door personen die niet in de inrichting werken of, bij gebrek aan een gemeenschappelijke muur, het risico van transmissie van het geluid via vaste lichamen; - tonaal geluid : geluid met een belangrijke tonale overschrijding; - impulsief geluid : geluid met één of meer impulsies van akoestische energie; - dagperiode : de periode tussen 7 en 19 uur op weekdagen, zaterdagen inbegrepen; - overgangsperiode : de periode tussen 6 en 7 uur en tussen 19 en 22 uur op weekdagen, zaterdagen inbegrepen, en tussen 6 en 22 uur op zon- en feestdagen; - nachtperiode : de periode tussen 22 en 6 uur, elke dag van de week; - "Cwatup" : het Waals wetboek voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium; - woongebied : het gebied bedoeld in artikel 26 van het "Cwatup"; - woongebied met landelijk karakter : het gebied bedoeld in artikel 27 van het "Cwatup"; - gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen : het gebied bedoeld in artikel 28 van het "Cwatup"; - recreatiegebied : het gebied bedoeld in artikel 29 van het "Cwatup"; - gebied voor berijfsruimten : het gebied bedoeld in artikel 30 van het "Cwatup"; - ontginningsgebied : het gebied bedoeld in artikel 31 van het "Cwatup"; - landbouwgebied : het gebied bedoeld in artikel 35 van het "Cwatup"; - bosgebied : het gebied bedoeld in artikel 36 van het "Cwatup"; - groengebied : het gebied bedoeld in artikel 37 van het "Cwatup"; - natuurgebied : het gebied bedoeld in artikel 38 van het "Cwatup"; - veiligheidsorgaan : orgaan bestemd om stoornissen van een installatie te voorkomen.

Art. 20.De grenzen zijn toepasselijk op het schattingsniveau betreffende het bijzonder geluid van de inrichting en worden in acht genomen voor elk waarnemingsinterval van één uur tijdens de bedoelde referentieperiode.

Dat waarnemingsinterval strekt zich uit over een glijdend uur, m.a.w. het kan elk ogenblik van start gaan, zonder zich evenwel te verspreiden over twee verschillende referentieperioden.

Art. 21.In de woongebieden en de gebieden met een landelijk karakter is de inachtneming van de voorwaarden verplicht op elk punt van de immissiegebieden.

In de landbouw-, bos-, groen-, natuur-, park- en recreatiegebieden alsook in de gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen worden de maatregelen genomen op de plaatsen vermeld in de milieuvergunning of in de enige vergunning.

De gebieden waarvan de bestemming nog niet vastligt worden in aanmerking genomen op grond van de bestemming waarin de gemeentelijke plannen van aanleg voorzien.

In afwijking van het eerste lid kunnen referentiemeetpunten worden gespecificeerd in de bijzondere exploitatievoorwaarden om het toezicht te vergemakkelijken of om rekening te houden met de lokale specificiteiten. In dat geval vormen die punten de enige referenties voor de inachtneming van de algemene grenswaarden van de geluidsniveaus.

In geval van wijziging van het gewestplan en wat de bestaande inrichtingen betreft, blijven de drempels die welke opgelegd waren bij de voorschriften van het gewestplan van kracht op de datum van toekenning van de vergunning.

Art. 22.De grenswaarden zijn niet van toepassing in de gebieden voor bedrijfsruimten, noch in de ontginningsgebieden, noch in de gebieden met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vastligt.

Art. 23.De bijzondere voorwaarden kunnen voorzien in overschrijdingen van grenswaarden in bepaalde buitengewone omstandigheden. Afdeling 2. - Algemene grenswaarden

Art. 24.De grenswaarden van het schattingsniveau voor het specifieke geluid worden vastgelegd naar gelang van het immissiegebied waar de metingen worden uitgevoerd. Ze worden vermeld in bijgaande tabel 1.

In afwijking van het eerste lid kunnen de bijzondere voorwaarden voorzien in de grenswaarden vermeld in bijgaande tabel 2 voor bestaande inrichtingen, onverminderd artikel 26.

Art. 25.In geval van mede-eigendom worden de grenswaarden ook toegepast op de binnen de woningen gemeten geluidsniveaus, overeenkomstig artikel 31, laatste lid. Die grenswaarden zijn de volgende : 35 dB(A) overdag; 30 dB(A) tijdens de overgangsperiode; 25 dB(A) overnacht.

De grenzen opgelegd binnen de woningen vullen de buiten vastgelegde grenzen aan, die van toepassing blijven.

Art. 26.§ 1. Voor de in artikel 24, tweede lid, bedoelde inrichtingen die bij de indiening van het dossier niet voldoen aan de grenswaarden van tabel 2, legt de milieuvergunning of de enige vergunning een technisch-economische studie op om na te gaan in hoeverre de investeringen die de vermindering beogen van de geluidsemissies en van de daarmee gepaard gaande voorspelbare geluidsniveaus haalbaar zijn. § 2. De studie wordt uitgevoerd met de medewerking van een inrichting erkend krachtens het koninklijk besluit van 2 april 1974 houdende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en lichamen die, in het kader van de bestrijding van de geluidshinder, belast zijn met het beproeven van en de controle op apparaten en inrichtingen. De studie wordt goedgekeurd door het erkende inrichting. § 3. De studie wordt ingediend bij de technisch ambtenaar binnen de termijn bepaald bij de milieuvergunning of de enige vergunning.

Op grond van die studie stelt de technisch ambtenaar de overheid voor om aanvullende bijzondere voorwaarden aan te nemen, waarbij de aard van de zuiveringswerken, de uitvoeringstermijn en de definitieve grenswaarden van de geluidsniveaus worden vastgelegd.

Die grenzen mogen hoger zijn dan de waarden vermeld in bijgaande tabel 2. § 4. Indien de milieuvergunning of de enige vergunning een studie oplegt, wordt een tolerantie van 10 dB(A) toegepast voor de grenswaarden vermeld in de bijgevoegde tabel 2 in afwachting van de uitvoering van de zuiveringswerken en van de implementatie van de definitieve grenswaarden.

Art. 27.Voorzover de inachtneming van dit besluit bij de indiening van de vergunning eist dat werken worden uitgevoerd om bestaande inrichtingen conform te maken, kan de vergunning voorzien in een uitvoeringstermijn van hoogstens één jaar, te rekenen van de datum van de vergunning. In dat geval bepaalt ze de tijdens die termijn in acht te nemen voorwaarden. Afdeling 3. - Meetvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 28.De toestellen voor geluidsmeting voldoen aan de vereisten die vastliggen in de normen CEI 651 en CEI 804 voor apparaten van klasse I.

Art. 29.Het meetrapport ligt ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar. Het bevat de volgende gegevens en gaat eventueel vergezeld van een bewijsstuk van de meetverantwoordelijke : - naam van de meetverantwoordelijke; - naam van de auteur van het rapport; - datum, uur en duur van de meting, meetperiode; - plaats van de meting, gebied; - identificatie van de inrichting; - meteorologische omstandigheden; - type en kenmerken van het gebruikte meetapparaat; - aangewende meetmethode; - gemeten grootheden (gelijkwaardige niveaus, statistische niveaus,...) en resultaten; - omschrijving van de waargenomen geluiden: variabiliteit, bij tussenpozen, tonaal of impulsief.

Onderafdeling 2. - Plaats van het meetpunt

Art. 30.De metingen worden uitgevoerd buiten de woningen, voor zover mogelijk op minstens 3,50 meter van elke andere reflecterende structuur dan de grond.

Ze kunnen ook worden uitgevoerd op de verdiepingen van woongebouwen, in het vlak van open vensters.

Ze worden voor zover mogelijk uitgevoerd tussen 1,2 meter en 1,5 meter boven de grond of boven het niveau van bedoelde verdieping.

Ze mogen niet worden uitgevoerd in geval van neerslag of met een windsnelheid van meer dan 5 m/s.

In geval van mede-eigendom worden bijkomende metingen met gesloten deuren en vensters uitgevoerd binnen gebouwen die niet deeluitmaken van de inrichting, op een hoogte van 1,2 à 1,5 meter boven de vloer in lokalen gewoonlijk bewoond door personen en, voorzover mogelijk, op minstens 1 meter van de muren zonder venster en 1,5 meter van de muren met vensters.

Onderafdeling 3. - Tonale geluiden

Art. 31.De detectie van een tonaal geluid waarvoor een correctieterm nodig is, wordt uitgevoerd d.m.v. metingen in octaafbanden van 1/3.

Indien de aanwezigheid van een tonaal geluid vermoed wordt maar niet bewezen kan worden door metingen in 1/3 octaafbanden, mag de meetverantwoordelijke metingen in 1/24 octaafbanden uitvoeren.

Art. 32.De correctieterm Ct gebruikt bij de berekening van het schattingsniveau voor het bijzonder geluid hangt af van de tonale overschrijding, d.w.z. van het verschil tussen het niveau van de overschrijdende band en het aritmetisch gemiddelde van de niveaus van de naburige banden.

Indien de tonale overschrijding zich op de grens tussen twee naburige banden bevindt, wordt het niveau van de overschrijdende band bepaald door de energetische som van de niveaus van de twee banden.

Art. 33.Indien de metingen worden uigevoerd in 1/3 octaaf, wordt al naar gelang de tonale overschrijding E in dB aanwezig in het bijzonder geluid van de inrichting gebruik gemaakt van een correctieterm van : - 3 db(A), voor 6 < E <= 9; - 4 db(A), voor 9 < E <= 12; - 5 db(A), voor 12 < E <= 15; - 6 db(A), voor 15 < E. Indien de metingen worden uigevoerd in 1/24 octaaf, wordt al naar gelang de tonale overschrijding E in dB aanwezig in het bijzonder geluid van de inrichting, gebruik gemaakt van een correctieterm van : - 2 db(A), voor 12 < E <= 15; - 3 db(A), voor 15 < E <= 18; - 4 db(A), voor 18 < E <= 21; - 5 db(A), voor 21 < E <= 241; - 6 db(A), voor 24 < E.

Art. 34.In afwijking van artikel 33 wordt geen rekening gehouden met de tonale overschrijdingen waarvoor het A-gewogen niveau van de overschrijdende band minstens 15 dB of meer lager is dan de globale spectrumwaarde, uitgedrukt in dB(A).

Onderafdeling 4. - Impulsieve geluiden

Art. 35.Een geluid kan als impulsief gekenmerkt worden indien de meting volgens het dynamische "impulse"-kenmerk een maximaal niveau levert dat 5 dB(A) hoger is dan het maximale niveau volgens het dynamische "slow"-kenmerk.

De impulsieve aard van een geluid kan ook in het daglicht gesteld worden door het meten van de Laeq,10msec. Zodoende kan een geluid als impulsief worden beschouwd als een verhoging van minstens 10 dB(A) of meer wordt vastgesteld tussen twee opeenvolgende Laeq,10msec en als het verschijnsel niet langer duurt dan 1 seconde.

Art. 36.Indien het bijzonder geluid van de inrichting impulsieve geluiden vertoont, wordt een correctieterm Ci van 5 dB(A) toegepast op de meetintervallen m.b.t. het bijzonder geluid, gekenmerkt door die impulsieve geluiden. Deze bepaling is niet van toepassing op het geluid afkomstig van veiligheidsorganen.

Art. 37.De impulsieve geluiden worden zo beperkt dat al naar gelang de gehanteerde meetmethode de volgende waarden worden verkregen : LAimp,max <= 75 dB(A) of LAeq,10msec,max <= 80 dB(A).

LAimp,max is de maximale waarde bereikt door het A-gewogen geluiddrukniveau, gemeten volgens het dynamische "impulse"-kenmerk tijdens het meetinterval.

LAeq,10msec,max is de maximale waarde bereikt door de LAeq,10msec,max tijdens het meetinterval. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 38.De bijzondere exploitatievoorwaarden mogen niet afwijken van de sectorale voorwaarden die van toepassing zijn op een installatie wanneer de sectorale voorwaarden voorschriften bevatten die met elkaar onverenigbaar zijn, onverminderd artikel 6 van het decreet.

Art. 39.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2002.

Art. 40.De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 4 juli 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

Bijlage Tabel 1. - Algemene grenswaarden voor geluidsniveaus van toepassing op een inrichting Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tabel 2. - Grenswaarden van de geluidsniveaus die kunnen worden toegepast onder de bijzondere voorwaarden betreffende een inrichting die vóór de inwerkingtreding van dit besluit het voorwerp is geweest van een exploitatievergunning Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning Namen, 4 juli 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

^