Etaamb.openjustice.be
Document van 06 februari 2024
gepubliceerd op 23 februari 2024

GPI 104 - Gemeenschappelijke richtlijn van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken aangaande het zichtbaar gebruik van individuele camera's

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2024001560
pub.
23/02/2024
prom.
06/02/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


6 FEBRUARI 2024. - GPI 104 - Gemeenschappelijke richtlijn van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken aangaande het zichtbaar gebruik van individuele camera's


Aan de Dames en Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Hoge Ambtenaar belast met de uitoefening van bevoegdheden van de Brusselse Agglomeratie, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de Lokale Politie, Aan de Heer Commissaris-generaal van de Federale Politie, Ter informatie : Aan de heer Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Aan de Heer Voorzitter van de Vaste Commissie van de Lokale Politie.

Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mijnheer de Commissaris-generaal, Mijnheer de Inspecteur-generaal van de Algemene Inspectie van de Federale Politie en van de Lokale Politie, Mevrouw de Voorzitster van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten, Mijnheer de Voorzitter van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten, Mijnheer de Voorzitter van het Controleorgaan op de politionele informatie, Mevrouw, Mijnheer, 1. Algemeen kader Het operationele gebruik van camera's door de politie wordt in het bijzonder geregeld door de wet op het politieambt (hierna "WPA").Er zijn bepalingen (artikelen 25/1 tot 25/8 WPA) die de algemene voorwaarden voor het zichtbare gebruik van camera's definiëren, waaronder de mobiele camera's.

De wet van 19 oktober 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2023 pub. 20/11/2023 numac 2023047049 bron federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet op het politieambt wat betreft het gebruik van individuele camera's door de politiediensten sluiten tot wijziging van de wet op het politieambt wat betreft het gebruik van individuele camera's door de politiediensten, regelt het gebruik van bodycams, die in de subcategorie van individuele camera's onder de mobiele camera's zijn ingedeeld.

De WPA voorzag al dat de politie mobiele camera's kon gebruiken en aangezien een bodycam wel een heel bijzondere mobiele camera is, die niet alleen mensen van dichterbij filmt maar die ook geluid opneemt, was het nodig een duidelijke wettelijke regeling te treffen zodat er geen grijze zones bestaan (mag men nu geluid opnemen, hoe moet men met de beeld- en geluidsopnames omgaan, etc.).

De nieuwe wet regelt de mogelijkheid tot het gebruik en deze richtlijn heeft tot doel een reeks modaliteiten vast te leggen voor het gebruik van individuele camera's door de geïntegreerde politie. Deze richtlijn stelt de minimale gebruiksvoorwaarden vast die de Geïntegreerde Politie moet naleven.

Het principe dat de bepalingen niet van toepassing zijn indien camera's worden gebruikt op basis van andere wetgeving, blijft ook inzake individuele camera's onverminderd gelden. In het bijzonder kan verwezen worden naar : - de bepalingen inzake verkeer (artikel 62 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer); - de bijzondere opsporingsmethoden (meer bepaald de regels inzake observatie voorzien in de artikelen 47sexies en 47septies Wetboek van Strafvordering); - het audiovisueel verhoor in strafzaken (de artikelen 91bis tot 101 en artikel 112ter Wetboek van Strafvordering, artikel 2bis, § 3 Voorlopige Hechteniswet).

In toepassing van dit principe is het bijvoorbeeld niet toegestaan om een verhoor te filmen met een bodycam.

Deze richtlijn heeft geen invloed op de operationele verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 25/5 WPA, van de korpschef, de commissaris-generaal en de directeur(-generaal), die eveneens operationele richtlijnen kunnen aannemen, aangepast aan de specifieke situatie van de dienst.

In strikte overeenstemming met het wettelijk kader en deze richtlijn kunnen de verwerkingsverantwoordelijken daarom specifieke instructies geven, eigen aan het terrein, om de gebruiksmethoden aan te vullen (bepalen welke entiteiten de individuele camera wel of niet moeten dragen, bepalen voor welke opdrachten het dragen van de individuele camera verplicht is, de minimale bewaarperiode voor opnames uitbreiden, ....). 2. Doelstellingen Deze richtlijn heeft tot doel de minimumvoorschriften voor te leggen die de politiediensten in acht moeten nemen indien zij beslissen zich uit te rusten met individuele camera's (bodycams). Het onlangs gewijzigde wettelijk kader verplicht de politiediensten niet om hun personeelsleden met individuele camera's uit te rusten.

Het gaat dus om een wettelijke mogelijkheid tot gebruik van de bodycams en niet om een verplichting voor de politiediensten. 3. Het begrip "individuele camera" Teneinde een sluitende en specifieke regeling te kunnen bekomen voor de bijzondere categorie van individuele camera's, krijgt deze categorie van mobiele camera's een afzonderlijke definitie, opdat er ook bijzondere regels toegepast kunnen worden op deze camera's. De wettelijke definitie van een individuele camera, beter gekend als een bodycam, luidt als volgt: "een door een lid van het operationeel kader gedragen mobiele camera die audiovisuele opnames maakt".

Deze bijzondere categorie moet restrictief worden ingevuld, in die zin dat de bijzondere regelgeving enkel van toepassing is op de zogenaamde "bodycams", met name camera's die bedoeld zijn om te worden vastgemaakt aan de uitrusting van het lid van het operationeel kader.

Dit betekent dus dat het filmen met een handbediende camera niet onder deze bijzondere regelgeving valt en dus verder moet beschouwd blijven als een "gewone" mobiele camera (geen individuele want niet op het lichaam/ de uitrusting gedragen).

Voor zover er niet van wordt afgeweken in bijzondere bepalingen, zijn alle wettelijk vastgelegde modaliteiten betreffende mobiele camera's dan ook onverlet van toepassing op de individuele camera.

De algemene regels voor mobiele camera's (die van toepassing blijven op individuele camera's) en de bijzondere regels voor individuele camera's zijn opgenomen in een samenvattende tabel terug te vinden als bijlage van deze richtlijn. 4. Toegelaten gebruik In het raam van de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie mogen de leden van het operationeel kader gebruikmaken van hun individuele camera tijdens de duur en op de plaats van hun interventie, in de volgende situaties: 1° in geval van een incident van een zekere ernst, in het bijzonder in het geval van concrete aanwijzingen van risico's op het ontstaan van geweld, risico's van het gebruik van dwang en van de schending van de integriteit van leden van de politiediensten, van de oproeper of van derden;2° wanneer er op basis van het gedrag van personen, materiële aanwijzingen of omstandigheden van plaats en tijd, redelijke gronden zijn om te denken dat er personen zijn die gezocht worden, die geprobeerd hebben een misdrijf te plegen of een misdrijf voorbereiden, of die een misdrijf hebben gepleegd of die de openbare orde zouden kunnen verstoren of hebben verstoord;3° in geval van noodzaak om materiële bewijzen van inbreuken te verzamelen en de betrokken personen te identificeren;4° bij de uitvoering van opdrachten tijdens dewelke de politiediensten bijstand verlenen wanneer ze daartoe wettelijk worden gevorderd;5° bij de uitvoering van opdrachten tijdens dewelke de politiediensten gevorderd worden om de gerechtelijke bevelen te betekenen en ten uitvoer te leggen.5. Gevallen waarin het gebruik sterk is aanbevolen Het is wettelijk niet verplicht om een individuele camera te dragen. In de praktijk zullen de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur(-generaal) richtlijnen uitvaardigen over het dragen van de camera door de leden van hun diensten.

Binnen het kader van de richtlijnen bepaald door de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur(-generaal) beslist het lid van het operationeel kader, drager van de individuele camera, om de opname te starten en te beëindigen op basis van zijn/haar eigen beoordeling van de situatie, met strikte inachtneming van het wettelijk kader, rekening houdende met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, finaliteit en effectiviteit.

De wet op het politieambt geeft een strikte definitie van de situaties waarin het activeren van individuele camera's is toegestaan. Deze regels moeten te allen tijde worden nageleefd.

Alhoewel de wet enkel bepaalt in welke situaties het activeren van de individuele camera is toegestaan, blijft het zowel voor de burger als voor het lid van het operationeel kader belangrijk dat de voogdijministers bepalen in welke gevallen het gebruik sterk aanbevolen is.

Het gebruik van de individuele camera wordt sterk aanbevolen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat een incident van een zekere ernst zich kan voordoen. Het lid van het operationeel kader dat de individuele camera draagt, baseert zich hiervoor op de omstandigheden van de interventie of het gedrag van de betrokken personen die mogelijk een risico op een ernstig incident kunnen inhouden.

Bij het ontstaan/aanwezig zijn van geweld, het gebruik van dwang, het risico op een chaotische situatie of een risico voor de integriteit van de leden van de politiediensten of derden is het gebruik steeds sterk aanbevolen tenzij men zich in de wettelijke uitzonderingssituaties bevindt (zie infra).

Onder meer volgende gevallen die verband houden met de omstandigheden van de interventie of het gedrag van de betrokken personen waarbij het gebruik van de camera in principe noodzakelijk is: - het mogelijks en/of imminent gebruik van dwang door de politiediensten; - potentieel gevaarlijke interventies wegens het gedrag van de betrokkenen (verbale agressie, fysieke weerstand, agressief gedrag, persoon wiens mentaal of emotioneel evenwicht verstoord lijkt te zijn, weerspannigheid, mogelijke escalatie,...).

Wanneer een lid van het operationeel kader de camera activeert en de opname start, is het in principe verplicht de interventie integraal te filmen zodat men kan beschikken over opnames die de volledige interventie omvatten en zo de kans op latere betwistingen verkleinen.

Het zal echter niet altijd mogelijk zijn voor elk lid van het operationeel kader om een interventie integraal te filmen.

Bijvoorbeeld situaties die volgens de eerste beschikbare informatie ongevaarlijk zijn of waarbij op het eerste zicht geen politionele interventie nodig lijkt en/of aan interventies die aanvankelijk zonder problemen verlopen en waarbij het gedrag van de betrokkene kan evolueren, afhankelijk van de maatregelen en/of acties van de politiediensten.

Hetzelfde geldt voor situaties van wettige verdediging en/of situaties die nopen tot een dringende interventie waarbij een lid van het operationeel kader niet de mogelijkheid heeft om de individuele camera te activeren. 6. Kwetsbare personen en uitzonderingssituaties Wanneer men zich in de uitzonderingssituaties bevindt (interventie waarbij het op een gegeven moment raadzaam wordt om kwetsbare personen niet te filmen of waar de interventie of het onderzoek dreigen gehinderd te worden etc.) kan de opname worden stopgezet. Bij voorkeur wordt enkel de opname gestopt van het betrokken lid van het operationeel kader dat zich persoonlijk in de uitzonderingssituatie bevindt (bijvoorbeeld de begeleiding van een kwetsbaar persoon) terwijl andere leden van het operationeel kader zouden kunnen verder filmen.

In het algemeen moet immers rekening gehouden worden met het feit dat een persoon enkel beroofd is van zijn of haar onderscheidingsvermogen als zijn of haar vermogen om redelijk te handelen is aangetast door jeugd (de wet stelt geen "leeftijd van verstand" vast), geestelijke gebreken, psychische stoornissen (de rechtspraak vereist een toestand die abnormaal en voldoende ernstig wordt geacht om het vermogen om redelijk te handelen aan te tasten) en andere soortgelijke oorzaken.

Er is geen beperking en/of wettelijke verplichting gekoppeld aan de leeftijd van de gefilmde persoon.

Maar zoals de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind opmerkt, moet er rekening mee worden gehouden dat kinderen en jongeren niet denken en handelen zoals volwassenen, waardoor politionele interventies een grote indruk op hen kunnen nalaten, en zeker het gefilmd worden kan daarbij als een bijkomende druk ervaren worden.

Het is daarbij belangrijk om rekening te houden met het feit dat het onderscheidingsvermogen van jongeren/adolescenten nog in volle ontwikkeling is en dus van persoon tot persoon sterk verschilt, wat een impact heeft op het door het lid van het operationeel kader oordelen over de proportionaliteit van bepaalde interventies en eventueel daarbij horende opnames. Dit is een transversaal aandachtspunt bij het politieoptreden t.a.v. minderjarigen, dat ook hier herhaald wordt.

Bijgevolg mogen leden van het operationeel kader hun individuele camera gebruiken in het kader van een interactie met een minderjarige op voorwaarde dat de wettelijke voorwaarden worden nageleefd, met bijzondere aandacht voor de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze beginselen moeten er voor zorgen dat men erg omzichtig omgaat met filmen in de aanwezigheid van minderjarigen en het filmen moet tot het uiterst minimum worden beperkt.

Tot slot, moet men in elke individuele situatie een aangepaste aanpak hanteren, waarbij rekening wordt gehouden met de minderjarigheid van de betrokkene en de omstandigheden van de politionele tussenkomst. Een minderjarige wordt bij twijfel over de leeftijd als minderjarige beschouwd. 7. Verzoek tot activering door de burger Het lid van het operationeel kader dat de camera draagt, zal ingaan op het verzoek tot het activeren van de individuele camera uitgaande van een rechtstreeks betrokken persoon voor zover dit de uitvoering van de opdracht niet in het gedrang brengt, zolang deze opname kadert binnen de situaties waarbij het activeren van de camera is toegestaan en rekening houdend met de rechten van alle rechtstreeks betrokken personen (bijv.het verbod om beelden op te nemen die de intimiteit van een persoon schenden, de modaliteiten inzake het filmen van kwetsbare personen, ...).

Het lid van het operationeel kader beoordeelt dus of de wettelijke voorwaarden voor de activatie van een camera zijn vervuld.

Rechtstreeks betrokken personen kunnen verdachten, slachtoffers, getuigen, familieleden van voormelde groepen, werkgevers, etc. zijn.

Indien de vraag van een rechtstreeks betrokken persoon om de individuele camera te activeren wordt geweigerd, zal het lid van het operationeel kader deze weigering vermelden in het proces-verbaal of, in geval van afwezigheid van de opmaak van een proces-verbaal, in een intern rapport (infofiche (melding), interventiefiche, CAD-fiche aangevuld door de dispatching, ...).

Wanneer de individuele camera ten gevolge van een verzoek van de burger wordt geactiveerd, gelden alle wettelijk vastgelegde bepalingen. Dit wil onder andere zeggen dat de opname niet beëindigd wordt om een andere reden dan het einde van de interventie behoudens technische of operationele redenen voor de vroegtijdige beëindiging van de opname. 8. Modaliteiten voor het opstellen van de processen-verbaal Zoals vermeld in het advies van het College van procureurs-generaal over het voorontwerp van wet, "is het aanbevolen een proces-verbaal op te stellen na elk gebruik van een individuele camera, waarbij de omstandigheden omschreven worden waarin de betrokken politieambtenaar de camera diende te activeren evenals de feiten zoals ze persoonlijk door betrokkene vastgesteld werden en die desgevallend door het beeldmateriaal bevestigd worden". Om aan dit advies tegemoet te komen, is het belangrijk om pragmatische richtlijnen op te stellen voor het registreren van de activatie van de individuele camera.

Als de politie-interventie aanleiding heeft gegeven tot de opstelling van een proces-verbaal zal de activatie van een individuele camera (of het niet-activeren als men niet ingaat op het verzoek van de burger om de camera te activeren) uitdrukkelijk vermeld worden in hetzelfde proces-verbaal.

Dit zal toelaten om de omstandigheden te beschrijven die de leden van het operationeel kader ertoe hebben gebracht de camera te activeren en het relaas te geven van de feiten die de leden van het operationeel kader persoonlijk hebben vastgesteld en die de beeldopnames zullen kunnen bevestigen.

Het gebruik van een individuele camera moet evenwel niet vermeld worden in het proces-verbaal bij het opstellen van onmiddellijke inningen of processen-verbaal van waarschuwing.

Niet alle politie-interventies geven echter systematisch aanleiding tot het opstellen van een proces-verbaal (opdracht van bestuurlijke politie, geen misdrijf, etc.). Het is dus niet wenselijk om de systematische opstelling van een proces-verbaal op te leggen om louter het gebruik van een individuele camera te melden.

Als er een individuele camera gebruikt werd en er geen proces-verbaal werd opgesteld, wordt het gebruik ervan systematisch vermeld in een intern rapport (infofiche (melding), interventie fiche, CAD-fiche aangevuld door de dispatching of het CIC, ...).

Op het niveau van DRI worden initiatieven genomen om een gestructureerde registratie in politionele gegevensbanken mogelijk te maken.

Daarenboven vereisen de wijzigingen aan de WPA nu dat alle verwerkingsverantwoordelijken de nodige maatregelen nemen opdat de volgende middels de individuele camera verwerkte gegevens automatisch of onverwijld na de opname in een register worden bijgehouden: - de audiovisuele opnames; - het tijdstip of de periode van het gebruik; - de identificatie van het lid van het operationeel kader dat gebruik heeft gemaakt van de individuele camera; - de plaats of het traject waarvoor de gegevens bewaard zijn geweest.

Concreet betekent dit dat elke verwerkingsverantwoordelijke, in het geval van bijvoorbeeld een klacht over een interventie, eenvoudig kan vaststellen of een individuele camera is geactiveerd geweest, zelfs als er geen proces-verbaal is opgesteld.

Deze voorwaarde tot traceerbaarheid (in het proces-verbaal of in het register) is noodzakelijk om de relevante opnames te kunnen terugvinden indien nodig.

Als het lid van het operationeel kader de opnames heeft geraadpleegd om zijn/haar proces-verbaal, of een deel ervan, op te stellen, zal deze raadpleging eveneens worden vermeld in het proces-verbaal gelinkt aan de feiten waarvoor men de opnames diende te consulteren.

Het lid van het operationeel kader vermeldt de persoonlijk vastgestelde feiten afzonderlijk in het opgestelde proces-verbaal.

Het is niet opportuun om systematisch alle opnames van de interventies bij de lopende gerechtelijke procedures te voegen. Deze opnames worden immers bewaard door de politiediensten volgens de in de wet beschreven modaliteiten en worden ter beschikking gehouden van de gerechtelijke overheid.

Het lid van het operationeel kader zal er wel voor zorgen om volledig en nauwkeurig te zijn in het relaas van de feiten in de opgestelde processen-verbaal. Het kan op eigen initiatief en/of door zich te laten adviseren door zijn/haar directe meerdere een kopie van de beschikbare relevante opnames aan de gerechtelijke overheid bezorgen indien deze opnames een welbepaald en/of aanvullend licht werpen op het relaas van de feiten in zijn/haar proces-verbaal, en dit overeenkomstig de wettelijke voorschriften (neerlegging ter griffie).

Zodra de opnames in beslag zijn genomen en ter griffie zijn neergelegd, zal de toegang en de raadpleging gebeuren overeenkomstig de modaliteiten voorgeschreven in het Wetboek van Strafvordering, en dus niet langer via de politiediensten. 9. Voorwaarden voor het filmen van politie-interventies door derden en houding van de politiediensten De politie wordt op het terrein regelmatig geconfronteerd met burgers die de interventie filmen of laten filmen door andere burgers. Er zijn drie belangrijke aspecten in dit domein: - het (mogen) filmen/fotograferen van een politionele interventie; - het (mogen) publiceren van beelden en/of afbeeldingen; - de beoordeling van de wettelijkheid van het filmen/fotograferen of publiceren.

HET MOGEN FILMEN/FOTOGRAFEREN VAN EEN POLITIONELE INTERVENTIE Elke burger heeft de mogelijkheid om een politie-interventie op de openbare weg te filmen en/of te fotograferen en dus om beelden te maken waarop politiemensen te zien zijn. Het is echter essentieel dat men spreekt over een duidelijke politionele context.

Dit is echter niet absoluut. De burger dient zicht steeds te houden aan de wet die deze mogelijkheid niet heeft vastgelegd, noch heeft verboden. De wetgever laat dit "recht" tot filmen in de handen van de feitenrechter.

Daarnaast mag de burger de interventie niet verstoren bij het maken van beelden en dient de burger de rechtmatige bevelen van de politie op te volgen.

Daarenboven zal een rechter later kunnen oordelen of het filmen of fotograferen wel of niet geoorloofd was. Hierbij is het belangrijk te onthouden dat men ad hoc, op het terrein, de wettelijkheid van het filmen of fotograferen nooit ondubbelzinnig kan inschatten gezien dit een feitenkwestie is die geval per geval, na de feiten en de interventie, door de rechter dient te worden beoordeeld.

Concreet wil dit zeggen dat het lid van het operationeel kader derden - beroepsjournalisten of gewone burgers - in principe niet kan verbieden de politie-interventie te filmen voor zover dit het goede verloop van de interventie niet verstoort. Het lid van het operationeel kader zal de persoon die de interventie filmt bijvoorbeeld wel kunnen vragen achteruit te gaan om een veiligheidsafstand te respecteren en zo het optreden van de politie niet in het gedrang te brengen.

De eigenlijke beoordeling van de situatie gebeurt evenwel later door de rechter wanneer hier een klacht over is neergelegd. Deze richtlijn geeft dus zeker niet aan dat de burger automatisch alle rechten heeft tot het filmen van de leden van het operationeel kader, maar wil de leden van het operationeel kader duidelijk aangeven dat een neutrale houding tegenover filmende burgers de beste werkwijze is gezien de wet het filmen niet verbiedt maar ook niet expliciet toelaat.

HET MOGEN PUBLICEREN VAN BEELDEN EN/OF AFBEELDINGEN Het lid van het operationeel kader beschikt net als elke burger over het recht op bescherming van zijn/haar privacy en dus ook over een recht op afbeelding.

Bijgevolg zal de verspreiding van de beelden van een politie-interventie slechts toelaatbaar zijn voor zover dit beantwoordt aan de noodzaak van de informatie waarvoor ze werden gemaakt en in omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de gebeurtenissen die de publieke opinie aanbelangen. Ook dit betreft een feitenkwestie waarvoor enkel de rechter bevoegd is te oordelen.

Indien er leden van het operationeel kader herkenbaar in beeld worden gebracht op publieke fora, dan kan de korpsleiding, de commissaris-generaal, directeur of betrokkene zelf de gebruikelijke stappen ondernemen om zijn recht op afbeelding te laten gelden.

In een arrest van mei 2023 bevestigde het Hof van beroep van Gent, de door de correctionele rechtbank van Gent uitgesproken veroordeling van een persoon die op sociale media beelden had gepubliceerd van een politieoptreden waarvan hij het voorwerp had uitgemaakt. In deze zaak oordeelde het Hof van beroep dat die persoon het publiekelijk uitzenden van deze beelden niet kon rechtvaardigen door beroep te doen op een legitiem doel, namelijk het informeren van het publiek. Deze rechtsinstanties waren van mening dat de politieambtenaren op geen enkele manier publiekelijk bekend waren, dat het strafonderzoek niet had aangetoond dat de aan het politieoptreden gegeven publiciteit bijdroeg aan een debat van publiek belang en dat de beelden geen eventueel laakbaar gedrag van de politieambtenaren aantoonden.

DE BEOORDELING VAN DE WETTELIJKHEID VAN HET FILMEN OF PUBLICEREN Zoals eerder aangehaald zal de toelaatbaarheid pas achteraf kunnen worden beoordeeld, en wel door de rechter bij wie een zaak aanhangig wordt gemaakt. De rechter baseert zich op verschillende hieronder weergegeven wettelijke basisbeginselen en zal geval per geval een concrete uitspraak doen: - de afbeelding van een persoon vormt een persoonsgegeven overeenkomstig de AVG aangezien ze toelaat deze persoon te identificeren; - de opname en de verspreiding van deze afbeelding vormt een verwerking van persoonsgegevens; - het recht op afbeelding dat deel uitmaakt van het recht op privacy, vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, bestaat uit het recht voor een persoon om al dan niet toestemming te geven voor het gebruik van zijn/haar afbeelding (opname, verspreiding ...). Om zich op zijn/haar recht op afbeelding te beroepen, moet de afgebeelde persoon geïndividualiseerd en herkenbaar zijn (niet alleen identificeerbaar); - het recht op informatie is het recht voor eenieder om informatie te ontvangen en geïnformeerd te worden over kwesties van openbaar belang. 10. Informatie voor leden van het operationeel kader Leden van het operationeel kader die worden gevraagd om bij de uitvoering van hun taken individuele camera's te gebruiken, moeten vooraf worden geïnformeerd over het geldende rechtskader en over deze richtlijn. De geleidelijke integratie van het gebruik van individuele camera's in opleidingen en/of oefeningen op het gebied van geweldsbeheersing (GPI 48, enz.) is ook een goede praktijk om leden van het operationeel kader vertrouwd te maken met het gebruik van deze camera's in een trainingscontext. 11. Gegevensverwerking en richtlijnen van de verwerkingsverantwoordelijken Op grond van de wijzigingen in de WPA die het gebruik van individuele camera's moeten regelen, is het aan de verschillende verwerkingsverantwoordelijken om, afhankelijk van de organisatie van hun korps en de gebruikte apparatuur, in een interne richtlijn de concrete modaliteiten vast te stellen (met inbegrip van de bevoegde personen en de bijbehorende profielen) aangaande: - de bewaring van gegevens ; - de toegang tot de gegevens ; - de extractie en overmaking van gegevens ; - het verwijderen (in functie van de maximale bewaartermijn) van gegevens.

We nodigen de lokale politieoverheden uit om de hierboven genoemde principes en procedures voor het gebruik van individuele camera's in overweging te nemen en zo breed mogelijk te verspreiden.

De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN

^