gepubliceerd op 17 augustus 2005
Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het solidariteitsmechanisme tussen de politiezones inzake versterkingen voor opdrachten van bestuurlijke politie
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
2 AUGUSTUS 2005. - Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het solidariteitsmechanisme tussen de politiezones inzake versterkingen voor opdrachten van bestuurlijke politie
Ter attentie van de Dames en Heren Burgemeesters Ter informatie aan : de Dames en Heren provinciegouverneurs en Arrondissementscommissarissen, Mevr. de Gouverneur van het Arrondissement Brussel-Hoofdstad, de Commissaris-generaal van de Federale Politie, de Korpschefs van de Lokale Politie 1. Inleiding Deze richtlijn wordt genomen in uitvoering van de artikelen 61 tot 64 van de wet van 7 december 1998 houdende organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP). Ze beoogt de terbeschikkingstelling, door alle politiezones van het land, van een gedeelte van hun operationele capaciteit ten voordele van een andere zone, die een punctuele opdracht van bestuurlijke politie moet uitvoeren waarvoor ze niet alleen kan instaan. Het gaat hier om een nationaal solidariteitsmechanisme dat doorgaans « gehypothekeerde capaciteit » (HyCap) wordt genoemd en dat als bindende procedure wordt gehanteerd naast andere bestaande procedures inzake versterking zoals met name de laterale steun (bij wederzijds akkoord tussen de zones), zoals de verplichte solidariteit van de zones van het arrondissement, zoals de terbeschikkingstelling van - al dan niet - gespecialiseerde versterking, gecentraliseerde of gedeconcentreerde versterking afkomstig uit de algemene reserve of nog de opvorderingsprocedures.
Een politiezone die meer steun vraagt dan wat absoluut noodzakelijk is, belast hierdoor nodeloos de andere politiezones waardoor de uitoefening van de andere basisfunctionaliteiten kan verstoord worden.
De lokale overheden hebben dus een belangrijke verantwoordelijkheid, met name enkel steun vragen wanneer de eigen middelen van de lokale politie echt onvoldoende zijn en rekening houdend met deze impact bij de voorwaarden die zij koppelen aan de voor de gebeurtenissen verleende toelatingen (keuze van de plaats, van het tijdstip, interne ordedienst,...).
De in deze richtlijn beschreven procedure mag evenmin afbreuk doen aan de wederzijdse bijstandsplicht tussen politiediensten zoals bepaald in artikel 43 van de wet op het Politieambt (WPA), inzonderheid in het kader van de rampen- en interventieplannen die een consequente inzet vergen van de onmiddellijk beschikbare middelen.
Deze tekst moet parallel gelezen worden met de overige dwingende richtlijnen die de uitoefening regelen van bepaalde opdrachten van federale aard, meer bepaald, de MFO-05 van 23 december 2002, die handelt over de bijzondere beschermingen van personen en gebouwen.
Een correcte en volledige informatie is trouwens noodzakelijk voor de evaluatie van de dreiging en beïnvloedt grotendeels de omvang van de noodzakelijke versterking. Het is dan ook van kapitaal belang dat de informatie-uitwisselingen, zoals geregeld door de dwingende richtlijn MFO-3 van 14 juni 2002 betreffende het informatiebeheer van de gerechtelijke en bestuurlijke politie, strikt wordt toegepast.
De concentrische inzet van middelen met, in laatste instantie, het inroepen van HyCap;
De beredeneerde inzet van middelen;
De progressieve invoering van het zonaal interventiekorps; zijn evenveel vectoren die moeten bijdragen tot een verminderde inzet van HyCap. Dit is de reden waarom de hierbij gevoegde prestatielijn lager ligt dan wat tot op heden van toepassing was. Op termijn zal deze prestatielijn nog moeten bijgesteld worden naar beneden toe, dit wanneer voornoemde maatregelen volop hun uitwerking zullen hebben. 2. Principes Het is de bedoeling dat onderhavige richtlijn evenwichtig geïntegreerd wordt binnen de principes van inzet van de reserves van de federale politie (DAR of Interventiekorps).De capaciteit hiervan moet optimaal worden aangewend teneinde zoveel mogelijk het gebruik van de gehypothekeerde capaciteit te beperken, vooral voor de niet-geplande versterking. De lokale politie zal bij voorkeur worden ingezet voor weerkerende en te voorziene gebeurtenissen. Een algemeen principe voor het inzetten van de federale reserves is, dat voor een welbepaalde dag, de beschikbare capaciteit van deze volledig zou worden ingezet (meer bepaald het niet-gespecialiseerd interventiekorps, in principe afkomstig van de betrokken provincie, dat geleidelijk en gedeconcentreerd bij sommige Dirco's zal worden in plaats gesteld en ter beschikking gesteld van de zones; het zal de niet gespecialiseerde steun die momenteel geleverd wordt door de gecentraliseerde DAR aanvullen). Het uitputten van deze beschikbare capaciteit van de federale reserves is dus een voorafgaandelijke voorwaarde voor een verantwoorde inzet van de gehypothekeerde capaciteit. Dit principe sluit niet uit dat bij de DAR een operationele capaciteit voorbehouden blijft om het hoofd te bieden aan laattijdige aanvragen tot gespecialiseerde steun (ruiters, sproeiwagens,...) of niet gespecialiseerd (zie punt 2 hieronder), maar legt op dat deze voorbehouden capaciteit uiteindelijk zou worden ingezet om de vooraf « gemobiliseerde » gehypothekeerde capaciteit te vervangen. Indien deze residuele capaciteit niet ingezet is, zal DAO, via de Dirco's en ten laatste de dag voordien, aan de zones die aangeduid werden om HyCap of de Arrondissementssolidariteit te leveren, een eventuele vervanging door de nationale reserves voorstellen. Deze wijziging kan geweigerd worden hetzij door de begunstigde, hetzij door de leverancier, in functie van de stand van voorbereiding.
Tijdens de dagen die aan een gebeurtenis voorafgaan put de DirCo, in overleg met de betrokken politiezone(s), de eventueel resterende capaciteit voor HyCap van het interventiekorps op niveau DirCo uit ter vervanging van arrondissementele solidariteit uit politiezones die niet als gastzone voor het interventiekorps fungeren. De inzet van het interventiekorps is dan te beschouwen als inzet voor opdrachten van HyCap.
Het systeem van interzonale solidariteit steunt op een concentrische inzet van de beschikbare middelen, volgens het schema hieronder : 1° de politiezone op wiens grondgebied een gebeurtenis plaatsvindt die een aanzienlijke ontplooiing aan politiemiddelen vergt, moet zelf een eigen voldoende inspanning leveren inzake inzet van personeel voorzien vooraleer een beroep te doen op versterking (dit is het principe van de ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen) 2°-3° indien de omvang van het noodzakelijk dispositief van die aard is dat de eigen inspanning van de politiezone niet volstaat, zal de betrokken zone, hetzij een beroep doen op de solidariteit van het arrondissement, hetzij op de federale politie volgens de twee volgende denkbeeldige situaties : Voor de weerkerende en/of voorzienbare gebeurtenissen : (met uitzondering van de protestbetogingen) In de eerste plaats zal de betrokken zone, ongeacht de samenwerkingsakkoorden (laterale steun), een beroep doen op de solidariteit van de andere zones van hetzelfde arrondissement en dit, voor een welbepaald percentage van de effectieven van diezelfde zones (dit is het principe van de arrondissementssolidariteit) : Vervolgens zullen de versterkingen in niet gespecialiseerde middelen geleverd worden door de federale politie (gecentraliseerde DAR, Interventiekorps of eventueel aspiranten), met inachtneming van de hiervoor uiteengezette principes qua inzet (dit is het principe van de federale steun); Voor de niet-voorzienbare gebeurtenissen : In deze gevallen is de volgorde van inzet omgekeerd : de betrokken zone zal in de eerste plaats een beroep doen op de federale steun en vervolgens op de arrondissementssolidariteit.
Deze regeling geldt ook voor protestbetogingen. 4° Indien deze effectieven nog steeds onvoldoende blijken, zal versterking gevraagd kunnen worden aan de politiezones (dit is het principe van de nationale solidariteit of HyCap) Zowel de te mobiliseren effectieven als het aantal eventueel via solidariteit te presteren uren, worden in deze richtlijn vastgesteld (het zijn de begrippen « beschikbaarheidsniveau » en « prestatielijn »). Tenslotte zijn bepaalde vormen van steun het voorwerp van een bijzondere benadering omwille van hun aard (voetbalkampioenschappen) of van noodzakelijke interventietijden (steun binnen de 24 uur).
Opmerkingen : De procedures voor toekenning van gespecialiseerde middelen (ruiters, sproeiwagens,...) staan los van de hiervoor beschreven procedure.
Worden als protestbetogingen beschouwd die welke hoofdzakelijk geen folkloristisch, cultureel, sportief of feestelijk aspect inhouden en die een gevaar vormen voor de openbare orde.
Een gebeurtenis is voorzienbaar als die minstens 48 uur op voorhand gekend is. 3. Beschikbaarheidsniveau en prestatielijn Het beschikbaarheidsniveau stemt overeen met de maximale mobilisering van het personeel van een politiezone dat als versterking kan geleverd worden ten voordele van een andere zone.Dit bedraagt maximum 7 % van de reële effectieven van elke zone.
De reële effectieven geven maximaal het minimum effectief weer (zoals bepaald in het koninklijk besluit van 5 september 2001, Belgisch Staatsblad 12 oktober 2001) van de betrokken politiezone en nemen het eigen personeel van de politiezone in aanmerking (met inbegrip van hulpagenten van politie) evenals het gedetacheerde personeel (zie berekeningsmethode in bijlage A). Voor een beter begrip wordt dit effectief « beschikbaar effectief » genoemd.
Het « beschikbaar effectief » voor de HyCap is gelijk aan de reële operationele effectieven van de betrokken politiezone, beperkt tot het minimum effectief zoals bepaald in het koninklijk besluit van 5 september 2001, Belgisch Staatsblad 12 oktober 2001, met inbegrip van hulpagenten van politie evenals het gedetacheerde personeel (zie berekeningsmethode in bijlage A).
Dit beschikbaarheidsniveau wordt voor de gastzone verhoogd met het aantal eenheden dat zij vanuit het interventiekorps ter beschikking krijgt.
Het overige personeel ten aanzien van de minimale norm zal daarentegen in de berekeningen niet worden in aanmerking genomen. Het beschikbaarheidsniveau wordt na elke mobiliteitscyclus herzien.
Mits een waarschuwing van 24 uur kunnen deze effectieven gemobiliseerd worden.
De prestatielijn stemt overeen met een aantal prestatie-eenheden die een fictieve « boekhoudkundige » capaciteit vormen van jaarlijkse prestaties die op basis van de solidariteit kunnen gevraagd worden (1,2 % van de jaarlijkse capaciteit van elke politiezone). De prestatielijn wordt jaarlijks berekend (zie bijlage A) en kan in de loop van het jaar niet meer herzien worden. Deze lijn is één van de beoordelingselementen om de ter versterking geroepen zones aan te duiden.
Om een deficitaire zone die moeilijkheden ondervindt om haar kader op te vullen volgens de minimale norm van het koninklijk besluit van 5 september 2001 niet te beboeten, zal haar prestatielijn « HyCap » dus jaarlijks herberekend worden ten aanzien van haar reëel effectief.
Wanneer echter een zone vrijwillig nalaat haar organiek kader op te vullen, kan de Minister van Binnenlandse zaken beslissen om de prestatielijn te berekenen in verhouding tot het minimum effectief zoals bepaald in het hoger vermelde koninklijk besluit. 4. Concentrische inzet van middelen 4.1. Toepassingsveld De concentrische inzet van de middelen van de lokale politie heeft betrekking op de versterking voor het beheer van elke gebeurtenis of operatie van bestuurlijke politie, van welke aard ook (vb. FIPA), met inbegrip van een operatie geleid op beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze inzet aan middelen kan elke vorm van rechtstreekse operationele steun impliceren en meer bepaald de terbeschikkingstelling van : personeel voor ordehandhaving, personeel ter ondersteuning van het verkeersdispositief; politiepatrouilleshondenteams, tactische informatieploegen.
Een officier van de steunende politiezone kan geïntegreerd worden in de commandocel van de ordedienst, in de hoedanigheid van verbindingsofficier, zeker wanneer verschillende taalgebieden betrokken zijn. 4.2. Ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen De ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen stemt overeen met de totale inzet door de betrokken zone, van het personeel hernomen in het operatieorder en dat rechtstreeks het of de evenement(en) moet(en) beheren, voor minstens 12 % van haar beschikbaar effectief (verhoogd voor de gastzone met het aantal eenheden dat zij uit het interventiekorps ter beschikking krijgt).
Bij vreedzame gebeurtenissen van folkloristische, historische of sportieve aard kan men verwachten dat de zone haar eigen middelen maximaal inzet (en dus zelfs ruimschoots het minimum van 12 % overschrijdt).
Deze ontvankelijkheidsdrempel moet geëerbiedigd worden ongeacht aan wie de operationele leiding toevertrouwd wordt, Korpschef of DirCo.
De ontvankelijkheidsdrempel wordt per politiezone weergegeven in de tabel in bijlage B. 4.3. Arrondissementssolidariteit Ongeacht de specifieke protocollen van laterale steun tussen sommige politiezones (zie dienaangaande de omzendbrief PLP 27 van 4 november 2002) wordt de hier bedoelde arrondissementssolidariteit vastgesteld op 2 % van het beschikbaar effectief van elke andere zone van hetzelfde arrondissement (inbegrepen het effectief dat haar ter beschikking werd gesteld door het interventiekorps). Deze arrondissementssolidariteit stemt dus overeen met een verplichte vorm van laterale steun waarvoor geen enkele aanrekening zal gebeuren op de prestatielijn HyCap van de desbetreffende zones. Indien de operationele behoeften daarentegen voorschrijven om, geen 2 %, maar meer of zelfs het volledige beschikbaarheidsniveau in te zetten (7 %), zal deze bijkomende capaciteit aangerekend worden.
Eens de arrondissementssolidariteit gedefinieerd, is het evenwel duidelijk dat er rekening zal moeten worden gehouden met de reële situatie van elke naburige politiezone op de afgesproken dag, aan de hand van de som van de activiteiten en gebeurtenissen van de dag.
Indien er bijvoorbeeld twee politiezones uit eenzelfde arrondissement gelijktijdig geconfronteerd worden met evenementen, zal de arrondissementssolidariteit slechts één keer van de andere zones vereist worden.
De arrondissementssolidariteit kan ook in laatste instantie vervangen worden door een federale versterking indien er nog capaciteit vrij is en indien er geen vervanging van HyCap gebeurde of nodig was.
Deze drempel kan eveneens herzien worden na elke mobiliteitscyclus en is weergegeven in de tabel in bijlage B. Naar analogie met de principes van de PLP 27 geeft het hier beschreven systeem van arrondissementssolidariteit aanleiding tot compensatie door de zones die aanspraak maken op de versterkingen van de andere zones. Het soort compensatie wordt aan het oordeel van de zones overgelaten. 4.4. Niet-geplande opdrachten van lange duur Indien een zelfde opdracht zich boven de 72 uur uitstrekt (voornamelijk naar aanleiding van een staking in de penitentiaire instellingen of externe dreigingen op personen en/of instellingen (ambassades)), moeten de ontvankelijkheids (12 %) - en arrondissementssolidariteitsdrempels (2 %), globaal genomen, niet meer strikt geëerbiedigd worden. De versterkingen zullen naar gelang de operationele beschikbaarheden en de respectievelijke werklasten bepaald worden. Na het verstrijken van deze termijn van 72 uur, mag de totaliteit van de versterkingen die door de andere zones van het betrokken arrondissement geleverd worden, op de prestatielijn aangerekend worden.
De zone die rechtsreeks betrokken is bij de gebeurtenis zal wel altijd voor de omkadering zorgen.
Het is trouwens wenselijk dat locale overeenkomsten afgesloten worden in het kader van de voorafgaande vastgelegde nood- en interventieplannen. 4.5. Nationale solidariteit (HyCap) De limiet van de nationale solidariteit is die van het beschikbaarheidsniveau (7 %) van de desbetreffende zones.
Voor de aanduiding van het arrondissement dat de versterking moet leveren, zullen verschillende parameters in aanmerking genomen worden, zoals het taalstelsel, de geografische nabijheid, de te voorziene duur van de opdracht, de operationele meerwaarde, de mate van « verbruik » van de prestatielijn of de werklast van elk arrondissement op het afgesproken ogenblik. Deze verschillende criteria zullen met gezond verstand worden toegepast en de motivering van de beslissing van DAO terzake zal aan de desbetreffende zones via de Dirco worden medegedeeld. De versterkingen zullen bij voorkeur worden aangeduid binnen aangrenzende arrondissementen. 5. Procedure 5.1. Beschrijving Overeenkomstig de hiervoor uiteengezette voorschriften enerzijds, en de bepalingen van de MFO 03 anderzijds, is de procedure voor de aanvraag en de toekenning van de versterkingen op het volgend schema gebaseerd : De aanvraag van versterking wordt, zo spoedig mogelijk, bij de Dirco ingeleid door de politiedienst belast met de operationele leiding van de desbetreffende ordedienst.
Zonder zich te mengen in het beheer en in de verantwoordelijkheid van de korpschef, brengt de Dirco een advies uit wat betreft het overwogen dispositief. Hij kan daartoe een technisch advies vragen aan de directie van de operaties en informatie inzake bestuurlijke politie van de federale politie (DAO).
De Dirco controleert of de ontvankelijkheidsdrempel (min 12 %) van de aanvragende zone is nageleefd en deelt aan de andere zones van het arrondissement de noden mede inzake arrondissementssolidariteit, tot beloop van 2 % van hun beschikbaar dispositief, met inachtneming van de werklast van deze politiezones.
Hij overhandigt aan DAO het eventueel bijkomend verzoek voor niet gespecialiseerde steun evenals het verzoek voor gespecialiseerde steun.
DAO duidt eerst de gecentraliseerde DAR aan, vervolgens het Interventiekorps en daarna - indien nodig - de zones van de andere arrondissementen als leveranciers van versterkingen. Gelet op de principes van aanduiding vermeld onder punt 4.3. hierboven, kunnen de politiezones van het bij het evenement betrokken arrondissement worden aangeduid om meer dan 2 % te leveren.
Tijdens de dagen die aan een gebeurtenis voorafgaan put de DirCo, in overleg met de betrokken politiezone(s), de eventueel resterende capaciteit voor HyCap-opdrachten uit het interventiekorps.
Tijdens de dagen die aan de gebeurtenis voorafgaan, put DAO de eventueel resterende capaciteit bij de DAR uit door sommige politiezones te ontheffen van de hun voorheen toevertrouwde opdracht (zowel HyCap als ArroSol). 5.2. Bijzondere rol van de Dirco 5.2.1. Evaluatie van het nodige dispositief Ten einde een rationele en eenvormige inzet van de beschikbare middelen te garanderen, wordt aan de Dirco een bijzondere rol toevertrouwd bij de evaluatie van het tijdens een evenement gepland veiligheidsdispositief wanneer versterking wordt gevraagd.
Om deze evaluatie te verwezenlijken : kan de Dirco zich de nodige documentatie laten bezorgen door de evenementenbeheerder; kan hij een technisch advies vragen aan DAO; maakt hij een vergelijking met gelijkaardige vorige gebeurtenissen.
In geval van meningsverschil tussen de Dirco en de evenementenbeheerder wordt op initiatief van de Dirco een overleg gestart om een consensus te bereiken inzake de in te zetten middelen.
Indien geen akkoord tot stand komt tussen de Dirco en de evenementenbeheerder aangaande de in te zetten middelen, blijven er drie mogelijkheden : De Burgemeester vraagt aan de Dirco om in te staan voor de operationele leiding van de ordedienst met de middelen die deze heeft vastgesteld. De vragende zone blijft natuurlijk gehouden haar eigen effectieven in te zetten in de mate zoals die initieel vastgelegd werd.
De Burgemeester gelast de Korpschef met de leiding van de operatie met de door de Dirco vastgestelde middelen;
De Burgemeester is het niet eens met de door de Dirco geplande middelen. In dit geval wordt de kwestie voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse zaken die beslist.
Deze bepaling doet geen afbreuk aan het opvorderingsrecht van de verschillende overheden. 5.2.2. Opvolging van de laterale steunakkoorden Om rekening te kunnen houden met de reële operationele situatie van de politiezones bij de inzet van de gehypothekeerde capaciteit, moet de Dirco over de nodige informatie beschikken.
Daartoe delen de politiezones aan de Dirco mede of er protocolakkoorden bestaan die de beschikbare operationele capaciteit kunnen beïnvloeden en de evenementen waarvoor deze protocollen van toepassing zijn.
Zonder zich te mengen in de door de politiezones besliste wijze van compensatie, staat de Dirco in voor de opvolging van de inzet in de vorm van een arrondissementssolidariteit en stelt deze ter beschikking van de zones. 5.3. Rol van de Algemene Inspectie De Algemene Inspectie van de lokale en federale politie (AIG) wordt tot nader order belast met het regelmatig verslag uitbrengen over het inzetten van de gehypothekeerde capaciteit en over de wijze waarop onderhavige richtlijn wordt toegepast, zowel naar de letter als naar de geest. De analyse van de AIG heeft in het bijzonder betrekking op : De overeenstemming tussen de ingezette capaciteit en de beoordeling van de bedreiging.
De motieven van de zones die opperen dat ze onmogelijk versterking kunnen leveren.
De inzet voor een afgesproken dag van de volledige capaciteit van de federale reserves, Interventiekorps inbegrepen, rekening houdend met haar principes inzake engagement. 6. Bijzondere gevallen 6.1. Voetbal Uitgaande van een « natuurlijke » solidariteit tussen de zones die te kampen hebben met het fenomeen « hooliganisme », wordt beslist voor de voetbalwedstrijden met uitzondering van de internationale en vriendschappelijke wedstrijden, dat een verplichte solidariteitsnorm eveneens gehanteerd wordt voor de politiezone van de bezoekende club.
Deze norm schommelt naar gelang van het risico van de supportersverplaatsingen. Daarom wordt vóór elk seizoen, na een evaluatie van het afgelopen seizoen met betrokken zones, een risicoanalyse voor verplaatsing uitgewerkt door de Voetbalcel van de FOD Binnenlandse Zaken. Deze risicoanalyse kan worden aangepast na de eerste helft van het lopende speelseizoen en houdt minstens rekening met volgende elementen : - het aantal supporters dat gemiddeld op verplaatsing meegaat; - het aantal risicosupporters dat gemiddeld op verplaatsing meegaat; - het aantal voorgevallen incidenten over de laatste twee seizoenen inzake slagen en verwondingen, vandalisme en inbreuken, misdrijven of pogingen tot confrontatie in groep; - het verbaliseringsbeleid (staat niet gelijk aan het aantal opgestelde PV's), zijnde de inspanningen die worden geleverd inzake bewijsgaring en de daadwerkelijke aanpak van de risicosupporters.
Deze analyse doet geen afbreuk aan de noodzaak van een punctuele beoordeling die elke afzonderlijke wedstrijd moet voorafgaan.
De voetbalploegen worden in DRIE risicocategorieën gedeeld. Deze stemmen overeen met drie niveaus van verplicht engagement door de betrokken politiezones, te weten : Voor categorie C : verplichte levering in de vorm kwalitatieve steun, spotters en 3 % van het beschikbaar effectief van de zone; eventuele levering in de vorm van bijkomende hypothekeerde capaciteit van maximum 4 % van het beschikbaar effectief van de zone;
Voor categorie B : verplichte levering in de vorm van kwalitatieve steun, spotters en 2 % van het beschikbaar effectief van de zone; eventuele levering in de vorm van bijkomende gehypothekeerde capaciteit van maximum 5 % van het beschikbaar effectief van de zone;
Voor categorie A : verplichte levering in de vorm van spotters, minimum levering in de vorm van gehypothekeerde capaciteit, van 2 % van het beschikbaar effectief van de zone en bijkomende levering steeds in de vorm van eventuele gehypothekeerde capaciteit van maximum 5 % van het beschikbaar effectief van de zone;
Politiezones met een club uit eerste klasse die niet in de drie bovenstaande categorieën zijn opgenomen, zijn wel gebonden tot de verplichte levering van de spotters.
Al deze vormen van steun (spotters, kwalitatieve steun, bijkomende HyCap) worden aangerekend op de kredietlijn van de leveranciers.
Kwalitatieve steun bestaat uit het begeleiden en omkaderen van de eigen supporters, en dit op weg naar de speelstad, tijdens de wedstrijd en op de reisroute terug. Deze begeleiding en omkadering behelst een pro-actieve, preventieve aanpak, waarbij communicatie en interactie met de supporters voorop staat. Deze schikkingen moeten duidelijk in het operatieorder naar voren komen. Het kunnen aanspreken van de supporters in de eigen taal en het opheffen van de anonimiteit betreffen twee bijkomende voordelen. Het herstellen van de openbare orde vormt geen primaire taak die valt onder kwalitatieve steun. De bedoelde kwalitatieve steun is bedoeld als ondersteuning van de spotters, die zich dienen te richten op hun doelgroep (bezoekende supporters, waarvan voornamelijk de risicosupporters). De kwalitatieve steun richt zich op de brede onderlaag van supporters. Dit houdt in dat diegenen die de kwalitatieve steun leveren, dit bij voorkeur niet doen in openbare ordekledij.
De kwalitatieve steun dient door de politiezone van de bezoekende ploeg enkel te worden geleverd indien deze wordt gevraagd door de politiezone van de thuisspelende ploeg. De eindbeslissing om een dergelijke kwalitatieve steun aan te vragen berust bij de verantwoordelijke die de operationele leiding heeft, in functie van zijn tactische beoordeling. De kwalitatieve steun wordt in het kader van de voorbereiding van de gebeurtenis onderhandeld tussen de begunstigde en de leverancier, die beter kent zijn eigen supporters die hij zal moeten omkaderden. De debriefings van de voorbije wedstrijden en een gezamenlijke risicoanalyse zijn hier van groot belang.
De kwalitatieve steun moet geïntegreerd zijn in de jaarlijkse overeenkomsten die voorzien zijn in de ministeriële omzendbrief OOP38.
De kwalitatieve steun van toepassing voor de ordediensten ter gelegenheid van voetbalwedstrijden wordt vóór de arrondissementele solidariteit ingezet.
De verplichte steun wordt geleverd ongeacht de te af te leggen afstand.
Het klassement van de clubs per categorie is weergegeven in bijlage C. 6.2. Inzet binnen de 24 uur In afwijking van het algemeen principe van een waarschuwing van 24 uur, kan mits uitdrukkelijke machtiging van de Minister of van zijn afgevaardigde en wanneer het interventiekorps reeds volledig is ingezet, toegestaan worden dat de beschikbare, opgeleide en uitgeruste capaciteit van sommige politiekorpsen onmiddellijk wordt gemobiliseerd, daar waar dit niet geplande engagement noodzakelijk lijkt om de fysieke integriteit van personen te vrijwaren of om aanzienlijke materiële schade te vermijden. We denken hierbij aan elke politie-opdracht in een uitzonderlijke situatie die gelijk te stellen is met een crisisbeheer. De door deze maatregel beoogde politiekorpsen zijn in de eerste plaats de politiekorpsen die voor eigen behoefte samenwerken met permanente interventie-eenheden. De aan een andere politiezone via deze weg geleverde steun wordt integraal als gehypothekeerde capaciteit aangerekend. Deze bepalingen houden rekening met de evenementen en de opdrachten die eigen zijn aan de zone.
Deze aanrekening wordt ambtshalve toegestaan indien samenwerkingsovereenkomsten deze laterale steun regelen. 7. Diverse aspecten 7.1. Opleiding Om het hoofd te kunnen bieden aan haar solidariteitsverplichtingen, moet elke zone, in de continuïteit van de basisopleiding, haar personeel waarop ze een beroep moet kunnen doen voor haar opdrachten van openbare ordehandhaving, jaarlijks een trainingsprogramma van twee dagen laten volgen, zoals in bijlage D beschreven.
De procedures en tactieken van deze trainingen moeten een harmonieuze integratie toelaten van verschillende politiediensten wanneer zij ingezet worden in éénzelfde operatie onder éénzelfde leiding.
De organisatie van deze opleidingen wordt aan de Dirco toevertrouwd, in overleg met de korpschefs, de politiescholen en de opleidingscentra.
Om het beschikbaarheidsniveau te kunnen naleven, wordt aanbevolen om minstens 2,8 maal het aantal te verstrekken personeelsleden op te leiden (beschikbaarheidsniveau).
De opleidingen en bijscholingen worden aangerekend op de prestatielijn naar rato van de goedgekeurde normen en met een maximum van 2.8 maal het beschikbaarheidsniveau. Ze worden georganiseerd, bij voorkeur op provinciaal niveau om over een voldoende capaciteit te beschikken om de simulatie toe te laten van een zo groot mogelijk aantal tactische evoluties, in samenwerking met de Dirco's, de politiezones, de opleidingscentra en de politiescholen aan de hand van het door het FOD Binnenlandse Zaken goedgekeurde programma. 7.2. Materiaal en uitrusting Het ter versterking van een zone geleverde personeel moet over de individuele uitrusting beschikken die de opdracht vereist. Deze wordt hem door zijn politiezone geleverd. De chefs moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de fysieke integriteit van het personeel, in overeenstemming met de graad van bedreiging van elk evenement en die bij de aanvraag zal gepreciseerd worden.
Het vervoer van het ter versterking gestuurde personeel is ten laste van de politiezone die de versterking levert ongeacht een specifiek akkoord met de versterkte politiezone.
Om de compatibiliteit van de radiomiddelen te verzekeren, levert de Federale Politie het voertuig van de pelotoncommando's. 7.3. Aansprakelijkheid voor schade In het geval personeelsleden of goederen van de lokale politie die steun levert in toepassing van deze richtlijn, schade oplopen (bv.
Schade aan een politievoertuig), zal deze schade worden vergoed door de politiezone die de steun ontvangt. Deze laatste kan daarvoor geen verhaal nemen op de Staat, tenzij de opdracht waarvoor de steun werd ontvangen door de Minister van Binnenlandse Zaken uitdrukkelijk in een dwingende richtlijn aan de zone was toegewezen als zijnde een bestuurlijke opdracht van federale aard (bijvoorbeeld de beveiliging van ambassades of van andere instellingen in toepassing van artikel 62, 5° WGP).
Wanneer het supralokaal politieoptreden schade aanricht aan derden, is artikel 47 WPA van toepassing. 7.4. Budgettaire weerslag Overeenkomstig de principes van artikel 41 van de WGP zal het ontwerp van financieringswet van de politiezones bepalen dat het gedeelte van de federale dotatie betreffende het vervullen van opdrachten van federale aard verminderd zal worden wanneer blijkt dat de zone haar verplichtingen inzake levering van gehypothekeerde capaciteit niet is nagekomen. De in aanmerking genomen bedragen zullen gestort worden aan het federaal solidariteitsfonds of aan de zone die meer capaciteit hebben geleverd dan oorspronkelijk was voorzien. 8. Opheffingsbepalingen De ministeriële richtlijn van 30 juli 2004 (Belgisch Staatsblad 17 augustus 2002) wordt opgeheven. P. DEWAEL, Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken Bijlage A bij de MFO 2 1. Berekening van het beschikbaarheidsniveau Het beschikbaarheidsniveau wordt berekend op grond van de daadwerkelijk aanwezige effectieven in de politiezones, alle graden door elkaar, met inbegrip van de hulpagenten en het federaal operationeel personeel dat via detachering wordt ter beschikking gesteld (beschikbaar effectief). Vervolgens wordt de personeelsleden dat ter beschikking werd gesteld door het interventiekorps er bijgevoegd.
Het overige personeel ten aanzien van de minimale norm zal in de berekeningen niet worden in aanmerking genomen.
Deze effectieven worden vastgesteld door de directie van de operaties van de bestuurlijke politie (DGA/DAO) op grond van de verstrekte gegevens : Voor het eigen personeel van de politiezones, door de algemene directie van het personeel van de federale politie op grond van de gegevens gebruikt voor de betaling van de bezoldigingen Voor het in de politiezones gedetacheerde personeel, door de algemene directie van de bestuurlijke politie Het beschikbaarheidsniveau stemt overeen met 7 % van deze effectieven van de politiezones, ingedeeld volgens de tabel in bijlage B. De respectievelijke vereisten worden herzien na afloop van elke mobiliteitscyclus. DGA/DAO zal zelf de bijwerkingen van bijlage B aan de minister van Binnenlandse Zaken laten geworden. 2. Berekening van de prestatielijn De prestatielijn wordt berekend op grond van dezelfde effectieven als die welke in aanmerking worden genomen voor de berekeningen van het beschikbaarheidsniveau, met inbegrip van de personeelsleden dat ter beschikking werd gesteld door het interventiekorps. Ze stemt overeen met 1,2 % van de theoretische jaarlijkse prestatie van het beschikbaar effectief van de politiezones (1.520 prestatie-uren per persoon), terwijl het aldus bekomen bedrag (reëel effectief x 1.520 x 0,012) gecorrigeerd wordt (op grond van de dubbele aanrekening van de weekenduren) door een vermenigvuldiging met 1,5 (gelet op het feit dat 50 % van de uren tijdens het weekend gepresteerd wordt).
Een hondenploeg telt voor twee prestatie-eenheden.
Voor een politiezone waarvan het reëel effectief 124 politiemensen bedraagt, bekomt men de prestatielijn via de volgende berekening : (124 x 1.520 x 0,012) x 1,5, of 3393 prestatie-eenheden.
Bijlage B bij MFO 2 Tabel die per politiezone het volgende weergeeft : - Het reëel in aanmerking genomen effectief - De ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen om versterking - De arrondissementssolidariteitsnorm (alle graden door elkaar) - Het beschikbaarheidsniveau (ingedeeld in commandocel, chef en sectielid) - De prestatielijn Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage C bij de MFO 2 Regels voor inzet en aanrekening van de steun door de betrokken politiezones bij verplaatsing door risico-voetbalclubs (1).
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Deze steun wordt op de prestatielijn aangerekend.(2) Met een maximum van één A/Pl;ongeacht de afstand van verplaatsing. (3) Volgens het algemene principe van concentrische inzet. Bijlage D aan MFO2 Geïntegreerd concept « Trainingen Hycap » 1. ALGEMENE CONTEXT 1.1. Globale visie De opleiding moet tegemoet komen aan de behoeften van de geïntegreerde politie, hetgeen een globale opleidingsvisie en een geharmoniseerde aanpak impliceert.
In de concretisering van deze geïntegreerde gedachte moet rekening gehouden worden met volgende aspecten : de structurele integratie : binnen en tussen de lokale en de federale politie. Het is daarom aangewezen dat het trainingsprogramma Hycap, zoals dit het geval is voor het opleidingsprogramma Hycap, centraal wordt beheerd op basis van een zelfde overeengekomen opleidingsconcept en -programma. Dit belet niet dat de trainingen gedeconcentreerd worden georganiseerd door de Dirco's en dat er aandacht besteed wordt aan meer lokale thema's. de operationele integratie : tussen het niveau leiding en coördinatie en het operationeel-uitvoerend niveau. Dit impliceert dat naast de opleidingen en trainingen Hycap, eveneens andere coherente opleidingen blijven voorzien worden voor het strategische niveau (leiding en coördinatie : zonechefs, Dirco's, operationele directeurs, ...). de pedagogische integratie : de trainingen Hycap moeten coherent aansluiten op de functionele opleidingen Hycap verstrekt voor de verschillende niveaus (sectielid, sectiechef, pelotonscommandant) en desgevallend op andere opleidingsinitiatieven.
Het huidig document heeft enkel betrekking op de trainingen Hycap. 1.2. Het concept training De vroegere versie van de ministeriële omzendbrief, met name de MFO-2 dd 3 april 2002, betreffende het personeel capaciteitsbeheer en het verlenen van versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie, voorzag in gemeenschappelijke opleidingen voor het personeel dat werd ingezet voor een supra lokale versterking.
Naast deze opleiding Hycap moest dit opgeleid personeel jaarlijks eveneens een door de Minister erkend trainingsprogramma volgen.
De opleidingen Hycap worden op basis van Art I.I.1, 27° RPPol en van het ontwerp MB tot bepaling van de functionele opleidingen betreffende de bijzondere bekwaamheden van de personeelsleden van de politiediensten, beschouwd als een functionele opleiding betreffende bijzondere bekwaamheden.
Het jaarlijkse trainingsprogramma Hycap beantwoordt niet aan de definitie van een functionele opleiding zoals gedefinieerd in Art I.I.1, 27° RPPol. Het betreft dus geen functionele opleiding maar een bijscholing (training zonder erkenningsdossier). 2. TRAININGSCONCEPT 2.1. Gewenst globaal effect Met het trainingsconcept Hycap wordt het volgend globaal effect beoogd : « waarborgen van de continuïteit en van de operationele en professionele kwaliteit van de geconstitueerde eenheden Hycap door het voorzien, naast de functionele opleidingen Hycap, van een coherent systeem van jaarlijkse bijscholingen-trainingen met de bedoeling de professionele competenties van het Hycappersoneel op peil te houden en verder te consolideren » De trainingen Hycap dragen in belangrijke mate bij tot de realisatie van andere doelstellingen die de geïntegreerde werking bevorderen, zoals de harmonisering van definities en terminologie, aanpak en methodes, het gebruik van eenzelfde structuur voor de operatieorders, de operationele integratie (samenwerking tussen Hycap-eenheden, samenwerking met gespecialiseerde middelen DAR, ...). 2.2. Programma 2.2.1. Minimale trainingsnorm De minimale trainingsnorm bedraagt twee dagen per jaar.
Deze twee dagen worden als volgt opgedeeld : Dag 1 (AM) TTX : « TTeXercice » Training voor de comdocel in zaal Deelnemers : pelotonscommandant, adjunct pelotonscommandant en eventueel operateur Dag 1 (PM) CPX : « Commando Post eXercice » Training voor de comdocel op het terrein (in reële omgeving) Deelnemers : pelotonscommandant, adjunct pelotonscommandant, chauffeur-operateur, operateur - Dag 2 FTX : « Full Troop eXercice » Training voor het volledige peloton op een geschikte trainingssite Deelnemers : volledige commandocel met organiek peloton Hycap en eventueel bijzondere middelen DAR 2.2.2. Algemeen thema en opleidingspakket DPEO stelt jaarlijks, in samenspraak met DAO, een algemeen thema voor (voetbal, protestbetoging, ...) waarin geconstitueerde eenheden (politie vanuit een interventierol) worden ingezet voor preventieve of reactieve opdrachten.
De keuze van het thema is onder meer gebaseerd op : - de actuele problemen die zich op dat ogenblik voordoen (bvb nieuwe wet-regelgeving, rampen, gijzeling door stakingspiket, ...) - de te trekken lessen uit voorbije gebeurtenissen van bestuurlijke politie; - eventuele voorstellen die door de zonechefs, de Dirco's of DAO geformuleerd worden.
Na overleg met de Vaste Commissie van de lokale politie wordt dit algemeen thema (algemeen contextueel geraamte onder de vorm van bijvoorbeeld een globaal operatieorder op het niveau leiding en coördinatie) toegezonden aan de Dirco's. In samenspraak tussen de Dirco's, korpschefs en de provinciale politieschool wordt dit algemeen thema aangepast aan de lokale, arrondissementele of provinciale specifieke contextuele en geografische omstandigheden.
Dit algemeen thema wordt op een geïntegreerde manier aangewend voor de trainingen van de commandocel (TTX en CPX) en voor de trainingen van het organiek peloton (FTX). 2.3. Concrete doelstellingen en werkvormen Aangezien de « Trainingen Hycap », onder meer, de consolidering van de vaardigheden ontwikkeld n.a.v. de « opleidingen Hycap » beogen, dient men zich hiervoor te refereren naar de verschillende erkenningsdossiers per niveau.
Hieronder worden, op een algemene wijze, de doelstellingen en werkvormen weergeven voor de trainingsaspecten TTX en CPX. N.a.v. de trainingen Hycap dienen ook de harmonisering van aanpak en methodes en het gebruik van een zelfde structuur voor het operatieorder benadrukt te worden.
Het is belangrijk dat na de oefeningen een degelijke debriefing gegeven wordt. Enerzijds krijgen de deelnemers aan de oefeningen op die manier een feed-back met betrekking tot hun persoonlijk functioneren en anderzijds is dit voor de betrokken zonechefs en Dirco's een informatiebron met betrekking tot de trainingsgraad van de betrokken Hycap-eenheden. 2.3.1. TTX Concrete doelstellingen Consolideren en verder ontwikkelen van de professionele attitudes en vaardigheden van de commandocellen Hycap door : - het behandelen van een aantal relevante theoretische aspecten; het -IN ZAAL- laten analyseren van een aantal virtuele veiligheidsproblemen van het niveau peloton Hycap (zie algemeen thema); dringende beslissingen te laten nemen en een operationeel concept te laten uitwerken door de pelotonscommandanten; het weerhouden concept voor uitvoering virtueel te laten meedelen aan de sectiechefs en andere rechtstreekse medewerkers op basis van particuliere orders en/of van een maneuverplan. het organiseren van een nabespreking na elke oefening (te trekken lessen, aanbevelingen, best practices, ...) Mogelijke theoretische aspecten : Wettelijk-ethisch-filosofisch referentiekader; gebruik van dwang, bestuurlijke aanhoudingen, te trekken lessen, methodologische aspecten (analysemethode per actiemodi), technische aspecten (werken met paraatheidsgraden, gebruik bijzondere middelen,.), wisselwerking toezicht-interventie, sjabloon operatieorder en maneuverplan, ... - het globaal operatieorder Praktische oefeningen TTX : Door simulatie in zaal (tafeloefening) en bespreking na elk incident.
Aandachtspunten : Verloop berichtgeving, snelheid van werken, paraatheidsgraden, correcte formulering van het maneuveridee en van de opdrachten, correcte voorstelling van de mica, doenbaarheid van de operatie, volledigheid van de briefing, ... 2.3.2. CPX Concrete doelstellingen Consolideren en verder ontwikkelen van de professionele attitudes en vaardigheden van de commandocellen Hycap door : het -OP VOERTUIG EN OP HET TERREIN- laten analyseren van een aantal virtuele veiligheidsproblemen van het niveau peloton Hycap (zie algemeen thema); dringende beslissingen te laten nemen en een operationeel concept te laten uitwerken; het weerhouden concept voor uitvoering virtueel laten meedelen aan de sectiechefs en andere rechtstreekse medewerkers op basis van particuliere orders en/of van een maneuverplan (kan gevraagd worden op de debriefing, tenzij een observator in het voertuig aanwezig is); de operatie virtueel te laten uitvoeren door de verplaatsingen te maken met het commandovoertuig naar de actiezone en de noodzakelijke berichtgeving te laten geven. het organiseren van een nabespreking na de oefeningen op het terrein (te trekken lessen, aanbevelingen, best practices, ...) 2.3.3. FTX Concrete doelstellingen Consolideren en verder ontwikkelen van de professionele vaardigheden van de geconstitueerde eenheden Hycap op niveau sectie en peloton door : het -IN EEN GESCHIKTE TRAININGSSITE- in geconstitueerd verband uitvoeren van de actiemodi en de technieken (waaronder de geweldsbeheersing); de pelotonscommandant een aantal (voorbereide) hypothesen-scenario's (zie thema TTX-CPX) te laten briefen aan de sectiechefs (maneuverplan, particulier order), die vervolgens hun respectieve opdracht briefen aan hun sectie (van pelotonsorder, naar sectieorder tot uitvoering). de technieken en actiemodi effectief laten uitvoeren; het organiseren van een collectieve nabespreking na elke oefening (te trekken lessen, aanbevelingen, best practices, ...). 2.4. Evaluatie 2.4.1. Evaluatie van het product De evaluatie van de commandocellen, van de secties en van het peloton gebeurt op basis van goed gestructureerde debriefings waarbij te trekken lessen, aanbevelingen en best practices worden geformuleerd.
De zonechef blijft verantwoordelijk voor de trainingsgraad en het trainingsniveau van zijn personeel. Op vraag van de zonechef, kan de Dirco (in samenwerking met andere partners, scholen) desgevallend ondersteuning geven.
Momenteel worden enkel de algemene' basisvaardigheden opgenomen in het programma van de training Hycap.
De training van meer bijzondere vaardigheden (molotov, traangas, ....) kan eventueel in functie van specifieke behoeften en van budgettaire, infrastructurele en materiële mogelijkheden bijkomend georganiseerd worden voor een deel of voor het geheel van het doelpubliek. 2.4.2. Evaluatie van het proces De provinciale of arrondissementele organisator bewaakt de correcte uitvoering van het programma. Hij zorgt ervoor dat alle leden van de Hycap worden getraind en maakt de lijst van de personen die de training hebben gevolgd over aan de DPEF-Cel Hycap en aan de Dirco's.
Er wordt door de trainingsverantwoordelijke aan de pelotonscommandant gevraagd om volgende aspecten van de training te evalueren : - Coherentie van het programma - Relevantie van de inhoudelijke aspecten - Effectiviteit van de didactische werkvormen - Geschiktheid van de accomodatie - Verbetervoorstellen 2.4.3. Bijsturingen Indien er fundamentele problemen zouden vastgesteld worden, dan moet de verantwoordelijke voor de training dit meedelen aan de provinciale of arrondissementele organisator die, in samenspraak met DGA, de VCLP en de federale coördinator Hycap de gepaste maatregelen neemt of voorstelt. 3. ORGANISATIE 3.1. Trainingsstructuur De trainingen Hycap kunnen op arrondissementeel niveau (één of meerdere arrondissementen) of op provinciaal niveau georganiseerd worden.
Om de trainingen Hycap te optimaliseren is het aangewezen om ze op provinciaal niveau te organiseren. 3.2. Doelgroep De personeelsleden die in aanmerking komen voor de opleidingen en voor de trainingen Hycap zijn, onder meer, deze die opgenomen zijn op de slagorde Hycap op basis van de bijlage B van de MFO-2 van 30 juli 2004.
In principe mogen enkel de personeelsleden die de functionele opleiding Hycap gevolgd hebben, deelnemen aan de trainingen (startprofiel).
Het is eveneens aangewezen dat de andere personeelsleden die in geconstitueerd verband worden ingezet in een interventierol een gelijkwaardige opleiding en training krijgen, met name : het personeel van de geconstitueerde eenheden eigen aan bepaalde politiezones, het personeel van de interventiekorpsen, het personeel van de DAR, het personeel betrokken in de interzonale solidariteitsverplichtingen van de politiezones (voor zover ze niet worden geput uit de Hycap). (Zie ook PLP 10 van 16-10-2001 en de minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, in het bijzonder : 6° De functie handhaving van de openbare orde) 3.3. Verantwoordelijkheden 3.3.1. DIRCO De organisatie van de trainingen wordt aan de Dirco toevertrouwd, in overleg met de korpschefs, de politiescholen en de opleidingscentra.
Aan de Dirco's wordt aanbevolen zoveel als mogelijk de trainingen op provinciaal niveau te organiseren. 3.3.2. DAO De planning van de trainingen wordt op nationaal niveau door DAO bijgehouden (aanmelding door Dirco). DAO ondersteunt de opleidingen ook inhoudelijk door het ter beschikking stellen van de te trekken lessen uit voorbije ordediensten. 3.3.3. DPEO DPEO ondersteunt de trainingen Hycap op pedagogisch en didactisch vlak door jaarlijks een algemeen thema te ontwikkelen, door het ter beschikking stellen van type-oefeningen, door het ontwikkelen van bepaalde theoretische aspecten, door het verschaffen van bijkomende adviezen. 3.3.4. DAR De DAR zal in functie van behoeften en van haar mogelijkheden bijzondere middelen ter beschikking stellen (bvb. Sproeiwagen) en eventueel ondersteuning leveren onder de vorm van moderatoren. De aanvragen ter ondersteuning met middelen DAR moeten gebeuren d.m.v.
RAR-formulier en via de Dirco aan DAO gericht worden. 3.3.5. DPEF De Cel Hycap van DPEF ontwikkelt het trainingsprogramma voor de FTX. Zij bewaakt eveneens de uitvoering van het globale trainingsprogramma (TTX, CPX, FTX) en brengt hiervan verslag uit bij DGA. 3.4. Globale planning Jaarlijks worden twee trainingsdagen georganiseerd volgens de minimale trainingsnorm voorzien in het punt 2.2.1 supra.
Het jaar 2005 wordt beschouwd als een opstartjaar en testfase voor de trainingen Hycap. Al het personeel dat deel uitmaakt van de gehypothekeerde capaciteit zou tegen eind 2006 moeten deelgenomen hebben aan een eerste training Hycap.
De initiatieven die reeds van start zijn gegaan en die de goedkeuring wegdragen van DGA, van DPF en van de federale coördinator Hycap (DPEF) kunnen worden verdergezet. De fiche met de trainingsmodaliteiten (zie aanhangsel) dient wel te worden ingevuld.
Eind 2006 wordt het trainingssysteem geëvalueerd en vanaf 2007 wordt overgegaan tot de routinefase.