gepubliceerd op 24 augustus 2002
Decreet tot bepaling van het Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (CAPAES) in de hogescholen en van de voorwaarden voor het verkrijgen ervan (1)
17 JULI 2002. - Decreet tot bepaling van het Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (GPBHO) (CAPAES) in de hogescholen en van de voorwaarden voor het verkrijgen ervan (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op de universitaire instellingen die studies van de tweede cyclus organiseren, op de hogescholen die een economische categorie omvatten met studies van het lange type, en op de instellingen voor onderwijs voor sociale promotie die het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid uitreiken aan de houders van een diploma van het hoger onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° GPBHO : het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs.2° vorming van het GPBHO : theoretische vorming en praktische vorming die aan de kandidaten voor het GPBHO worden verstrekt door de verantwoordelijken voor de vorming.3° verantwoordelijken voor de vorming : de instellingen en inrichtingen die in artikel 1 worden vermeld. HOOFDSTUK 2. - De bevoegdheden van de leerkrachten
Art. 3.De Franse Gemeenschap, voor de instellingen die ze organiseert, en elke inrichtende macht, hebben, bij de organisatie van het GPBHO, tot doel de leermeesters praktische vorming, de meesterassistenten en de docenten die in een hogeschool geworven zijn en zich daar inschrijven, ertoe te brengen de volgende bevoegdheden te ontwikkelen, die hierna, niet in hiërarchische volgorde, opgesomd zijn : 1. Het succes van de studies van de studenten bevorderen, waarbij inzonderheid rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de studierichtingen en de gevallen.2. Beantwoorden aan de plichten en ethische dilemma's van het beroep.3. Met een multidisciplinaire ploeg werken, waarbij de collectieve verantwoordelijkheid van de vorming wordt gedeeld.4. Met de studenten betrekkingen tot stand brengen die bevorderlijk zijn voor de leertijd.5. De inhoud en de methode laten overeenstemmen met de realiteit van het beroep bedoeld bij de vorming.6. Studenten begeleiden zowel bij de theoretische als bij de praktische vorming alsook bij het opbouwen van hun beroepsproject.7. De cursus plannen en onderwijsbepalingen vaststellen die aan de volwassenen aangepast zijn.8. De instrumenten voor de evaluatie van de aan het verstrekte onderwijs aangepaste leerprocessen beheersen en aanwenden, en zijn keuzen kunnen verantwoorden.9. De disciplinaire en interdisciplinaire kennis bezitten en deelnemen aan het opbouwen ervan.10. Een kritische en autonome houding aannemen ten opzichte van de kennis betreffende zijn vak en ten opzichte van het onderzoek op het gebied van onderwijs.11. Een bezinnende en interdisciplinaire blik werpen op zijn wetenschappelijke kennis en op de manier waarop het onderwijs wordt verstrekt.12. Zijn kennis en praktijk bijwerken.13. Deelnemen aan een beleid dat de kwaliteit van het onderwijs wil beheren.14. Een actieve partner zijn bij de organisatie en de ontwikkeling van zijn instelling. HOOFDSTUK 3. - De algemene organisatie en de inhoud van het GPBHO
Art. 4.Het programma van het GPBHO bestaat uit drie delen die simultaan worden toegepast.
Het eerste deel is een theoretische vorming die 120 uren telt.
Het tweede deel is een praktische vorming die 90 uren telt.
Het derde deel is het opmaken en neerleggen van een beroepsdossier.
Het dossier bestaat in een persoonlijke schriftelijke productie waarin de kandidaat voor het GPBHO zijn beroepsloopbaan ontleedt binnen de hogeschool waar hij werkt of gewerkt heeft, en het bewijs levert dat hij een activiteit heeft uitgeoefend op het gebied waarvoor hij deskundig is en in zijn onderwijspraktijk.
Dat werk wordt gestaafd met en reeks producties die het bewijs van die uitoefening leveren, inzonderheid : - individuele of collectieve producties van pedagogische aard die betrekking hebben op onderzoek (syllabus, publicaties...); - documenten betreffende wetenschappelijke activiteiten; - het bewijs van een actieve deelneming aan seminaries, colloquia, stages, Europese programma's, (al dan niet bekrachtigde) vormingen op het gebied van wetenschap en pedagogie; - de beschrijving en de evaluatie van ingevoerde pedagogische nieuwigheden; - de inventaris van de opdrachten (naast onderwijs) uitgeoefend in het kader van de opdrachten bepaald in artikel 4, § 2, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, hierna « het decreet van 5 augustus 1995 » genoemd : voortgezette vorming, toegepast onderzoek, dienstverlening aan de gemeenschap, met name door samenwerking met het onderwijs-, sociaal, economisch en cultureel milieu.
Art. 5.§ 1. De theoretische vorming omvat drie delen op het vlak van de inhoud : een sociaal-politiek deel van 30 uren, een psychorelationeel deel van 30 uren en een pedagogisch deel van 60 uren. § 2. Het sociaal-politiek deel omvat onder meer de volgende inhoudsonderdelen : 1. Onderwijssociologie.2. Analyse van de onderwijsinstelling en de personen die daar werkzaam zijn.3. Theoretische benadering van de culturele verscheidenheid.4. Beleid inzake onderwijs.5. Ethisch nadenken over het beroep. § 3. Het psychorelationeel deel omvat onder meer de volgende inhoudsonderdelen : 1. Sociopsychologie van de jonge volwassene en van de volwassene.2. Technieken voor groepenbeheer in en rondom de klas.3. De betrekkingen tussen de personen in een leercontext. § 4. Het pedagogisch deel omvat onder meer de volgende inhoudsonderdelen : 1. Studie van de onderwijs- en leerprocessen aangepast aan het hoger onderwijs, met inbegrip van de pedagogische aanwending van de technologie.2. Elementen die aan de basis liggen van motivatie en engagement in het hoger onderwijs.3. Evaluatie van de leerprocessen.4. Evaluatie van de kwaliteit van het onderwijs.5. Inleiding in het onderzoek op het gebied van de onderwijswetenschappen en in zijn methoden.6. Pedagogische benadering van de wetenschappelijke kennis : didactisch, interdisciplinair en epistemologisch aspect.7. Nadenken over de beroepsidentiteit in verband met het opmaken van het dossier van het onderwijzend personeelslid. § 5. Ter aanvulling van de afwijkingen bedoeld in de artikelen 24 en 25 van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden, hierna « het decreet van 5 september 1994 » genoemd, en in de artikelen 34 en 35 van het voormelde decreet van 5 augustus 1995, voor de kandidaten voor het GPBHO die houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 9, § 2, lid 1, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, hierna « het decreet van 8 februari 1999 » genoemd, wordt het volume van de theoretische vorming herleid tot 60 uren.
De inhoudsdelen waarvan de kandidaten vermeld in vorig lid niet vrijgesteld zijn, zijn specifiek voor de vorming van de leerkrachten van het hoger onderwijs. Ze zijn duidelijk geïdentificeerd in het vormingsprogramma voorgesteld door de verantwoordelijke voor de vorming.
Art. 6.§ 1. De praktische vorming, georganiseerd door en onder leiding van de verantwoordelijke voor de vorming, omvat drie inhoudsdelen : een deel besteed aan praktijkbegeleiding, een deel besteed aan de analyse van de praktijk en een deel besteed aan de beroepsontwikkeling. § 2. De begeleiding van de praktijk van de kandidaat voor het GPBHO gedurende een deel van zijn prestaties wordt uitgevoerd door een ploeg bestaande uit leerkrachten van de hogeschool waarin deze zijn ambt uitoefent, « begeleidingsploeg » genoemd.
De hogeschool is ertoe gehouden de begeleiding van de praktijk bepaald in vorig lid uit te voeren voor de leden van haar personeel die ingeschreven zijn voor de vorming van het GPBHO. De hogeschool waarin de kandidaat voor het GPBHO zijn ambt uitoefent en de verantwoordelijke voor de vorming bepalen samen het ambt van de begeleidingsploeg en brengen daar de kandidaat voor het GPBHO op de hoogte van.
De begeleidingsploeg is samengesteld uit leden van het onderwijzend personeel van de hogeschool die vrijwillig zijn om dat ambt uit te oefenen en die door de raad van bestuur of het beheersorgaan van de hogeschool werden erkend op advies van de pedagogische beheersraad.
De hogeschool kan, met de instemming van haar bestuur, personeelsleden van een andere school in de begeleidingsploeg inschakelen, in het kader van een samenwerkingsakkoord bepaald in artikel 92 van het decreet van 5 augustus 1995. § 3. Het deel besteed aan de analyse van de praktijk heeft tot doel pedagogische vaardigheden gedurende de uitoefening van het beroep te doen verwerven. § 4. Het deel besteed aan de beroepsontwikkeling heeft tot doel te beantwoorden aan de specificiteit van verschillende gebieden van het hoger onderwijs. § 5. Ter aanvulling van de afwijkingen bepaald in de artikelen 24 en 25 van het voormelde decreet van 5 september 1994 en in de artikelen 34 en 35 van het voormelde decreet van 5 augustus 1995, voor de kandidaten voor het GPBHO die houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 9, § 2, lid 1, van het decreet van 8 februari 1999, wordt het volume van de praktische vorming tot 20 uren herleid.
De inhoudsdelen waarvan de kandidaten vermeld in vorig lid niet vrijgesteld zijn, zijn specifiek voor de vorming va de leerkrachten van het hoger onderwijs. Ze zijn duidelijk geïdentificeerd in het vormingsprogramma voorgesteld door de verantwoordelijke voor de vorming.
Art. 7.De vorming van het GPBHO wordt geëvalueerd door de verantwoordelijke voor de vorming.
Vóór de evaluatie van de praktische vorming, wint de verantwoordelijke voor de vorming het advies van de leden van de begeleidingsploeg in.
Ze bepalen samen het ogenblik waarop de evaluatie van de praktische vorming plaatsvindt.
De evaluatie van de vorming van het GPBHO wordt bekrachtigd door een attest van welslagen waarvoor geen graad wordt toegekend.
Art. 8.§ 1. Er wordt een netoverschrijdende externe commissie opgericht, Commissie GPBHO genoemd.
De Commissie GPBHO is belast met het onderzoeken van het beroepsdossier dat ingediend wordt door de kandidaten die een attest van slagen voor de vorming hebben behaald, en met het toekennen van het GPBHO. Het GPBHO wordt door de Regering gehomologeerd. § 2. De Commissie GPBHO is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Algemene Directie Niet Verplicht Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, uit werkende en plaatsvervangende leden die de in artikel 50 van het decreet van 5 augustus 1995 bepaalde onderwijsnetten vertegenwoordigen, die de vakorganisaties vertegenwoordigen die zitting hebben in het Comité van Sector IX en in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten Afdeling II, en de verantwoordelijke voor de vorming. Ze omvat ook deskundigen die een bevoegdheid hebben in de specialiteit van de kandidaat, voorgedragen door de Algemene Raad van de hogescholen.
De Regering bepaalt de samenstelling van de Commissie GPBHO. § 3. De Commissie GPBHO wordt voorgezeten door de directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs of diens afgevaardigde. De adjunct-directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs of diens afgevaardigde is de ondervoorzitter.
De voorzitter, de ondervoorzitter, de werkende en plaatsvervangende leden worden voor een vernieuwbare termijn van vier jaar aangesteld.
Het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden is kosteloos. Ze hebben recht op de reglementaire vergoedingen voor reiskosten.
De Commissie GPBHO wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangende secretaris, aangesteld door de Regering uit de ambtenaren van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, die houder zijn van de graad van attaché.
De secretaris en de plaatsvervangende secretaris zijn niet stemgerechtigd. § 4. De Commissie GPBHO beraadslaagt en beslist pas geldig indien ten minste de helft van de leden aanwezig is.
De adviezen worden bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden gegeven. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter, of van de ondervoorzitter bij afwezigheid van de voorzitter, beslissend.
Ieder werkend lid dat verhinderd wordt een vergadering bij te wonen, brengt daar de voorzitter op de hoogte van en nodigt zijn plaatsvervanger uit om zitting te houden.
De Commissie GPBHO stelt haar huishoudelijk reglement vast en legt het ter goedkeuring aan de Regering voor. § 5. De Regering bepaalt de nadere regels voor de indiening van de dossiers door de kandidaten voor het GPBHO, voor het beheer ervan en de mededeling van de beslissingen.
Iedere kandidaat voor het GPBHO die zijn beroepsdossier bij de Commissie GPBHO indient, kan worden gehoord door die commissie, indien deze daar de wens toe uitdrukt.
Binnen een door de Regering vast te stellen termijn die volgt op de datum van ontvangst van het beroepsdossier van een kandidaat voor het GPBHO, is de Commissie GPBHO ertoe gehouden : - ofwel een met redenen omklede beslissing tot toekenning van het GPBHO ter homologatie aan de Regering voor te leggen; - ofwel de kandidaat te verwittigen dat zij niet van plan is hem het GPBHO toe te kennen, waarbij zij haar beslissing met redenen omkleedt.
De kandidaat beschikt dan over een termijn die door de Regering wordt vastgesteld om een klacht in te dienen bij de Commissie GPBHO. In dit geval is de Commissie ertoe gehouden de Regering op de hoogte te brengen van haar met redenen omklede beslissing binnen een door deze vast te stellen termijn.
De in vorige paragraaf bepaalde termijn wordt gedurende de maanden juli en augustus geschorst. § 6. De kandidaat voor het GPBHO aan wie de Commissie GPBHO de toekenning van het GPBHO werd afgewezen, kan een nieuw dossier indienen binnen een door de Regering vast te stellen termijn.
Art. 9.Op het einde van hun studies spreken de nieuwe houders van het GPBHO de eed van Socrates uit of ondertekenen die, luidens welke zij zich ertoe verbinden al hun krachten en al hun bekwaamheid ten dienste te stellen van het onderwijs voor alle studenten die hun worden toevertrouwd. Die verbintenis wordt op hun getuigschrift vermeld. HOOFDSTUK 4. - De praktische organisatie van het GPBHO
Art. 10.Niemand kan zich inschrijven voor de vorming van het GPBHO als hij geen houder is van een academisch bekwaamheidsbewijs dat, binnen een hogeschool, zijn aanwerving toelaat in een ambt van leermeester praktische vorming, meesterassistent of docent en als hij niet een van deze ambten uitoefent.
De kandidaten voor het GPBHO worden toegelaten de vorming van het GPBHO te verdelen over meerdere academiejaren.
Art. 11.§ 1. De universitaire instellingen die studies van de 2de cyclus organiseren, de hogescholen die een economische categorie hebben met studies van het lange type en de inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie die een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid uitreiken aan de houders van een diploma van het hoger onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden toegelaten de vorming van het GPBHO te geven.
De gediplomeerden van de 2de universitaire cyclus schrijven zich in voor de vorming van het GPBHO in een universitaire instelling die toegelaten is de studies van de tweede cyclus te organiseren die ze hebben gevolgd.
De gediplomeerden van een 2de cyclus van de economische categorie van het lange type van een hogeschool schrijven zich in voor de vorming van het GPBHO in een hogeschool die toegelaten is de studies te organiseren van een 2de cyclus die ze hebben gevolgd.
Ze zijn echter niet toegelaten zich in te schrijven voor de vorming van het GPBHO georganiseerd door de hogeschool waar ze les geven. In dat geval schrijven ze zich in voor de vorming van het GPBHO in een andere hogeschool die toegelaten is de studies van de 2de cyclus te organiseren die ze hebben gevolgd of in een universitaire instelling die toegelaten is de studies van de 2de cyclus te organiseren in de afdeling economische wetenschappen voor de titularissen van een diploma van licenciaat in de handelswetenschappen of van industrieel ingenieur, de studies van de 2de cyclus in de afdeling politieke wetenschappen voor de titularissen van een diploma van licenciaat in de administratieve wetenschappen.
De andere kandidaten voor het GPBHO schrijven zich in voor de vorming van het GPBHO in een inrichting voor onderwijs voor sociale promotie die een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid uitreikt aan de houders van een diploma van het hoger onderwijs.
Een kandidaat voor het GPBHO die houder is van een diploma van een 2de cyclus uitgereikt door een universitaire instelling of door de economische categorie van het lange type van een hogeschool, kan een afwijking genieten die hem toelaat de theoretische of praktische vorming van het GPBHO te verwerven in een inrichting voor onderwijs voor sociale promotie die het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid uitreikt aan de houders van een diploma van het hoger onderwijs. De gemotiveerde aanvraag wordt bij de minister van hoger onderwijs ingediend, die de afwijking toekent. § 2. Het bedrag van het inschrijvingsgeld voor de vorming van het GPBHO georganiseerd in een universitaire instelling of in een hogeschool en het inschrijvingsgeld voor de examens, stemt overeen met dat van de aggregatie.
De kandidaat voor het GPBHO die zijn vorming verdeelt over meerdere academiejaren moet slechts een keer inschrijvingsgeld betalen voor de vorming van het GPBHO.
Art. 12.§ 1. Met inachtneming van artikel 9 van voornoemd decreet van 5 september 1994, om het onderwijs te verstrekken, kunnen de universitaire instellingen die de vorming van het GPBHO organiseren, samenwerken met andere universitaire instellingen. Met inachtneming van artikel 20 van het decreet van 5 september 1994, om het onderwijs te verstrekken, kunnen de universitaire instellingen die de vorming van het GPBHO organiseren, samenwerken met de hogescholen.
Deze samenwerkingsverbanden hebben tot gevolg dat uitdrukkelijke samenwerkingsovereenkomsten opgesteld worden tussen de instellingen, die onderworpen zijn aan de erkenning van de Regering.
De Regering stelt de nadere regels voor de erkenning van de samenwerkingsovereenkomsten vast. § 2. Met inachtneming van de artikelen 30 en 92 van het decreet van 5 augustus 1995, om het onderwijs te verstrekken, kunnen de economische afdelingen van het lange type van de hogescholen die een vorming van het GPBHO organiseren, samenwerken met universitaire instellingen of met hogescholen.
Deze samenwerkingsverbanden hebben tot gevolg dat uitdrukkelijke samenwerkingsakkoorden opgesteld worden tussen de instellingen, die onderworpen zijn aan de erkenning van de Regering.
De Regering stelt de nadere regels voor de erkenning van de samenwerkingsakkoorden vast. § 3. Met inachtneming van artikel 114 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, om het onderwijs te verstrekken, kunnen de inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie die de vorming van het GPBHO organiseren, samenwerken met andere onderwijsinrichtingen.
Deze samenwerkingsverbanden hebben tot gevolg dat uitdrukkelijke overeenkomsten opgesteld worden tussen de instellingen, die onderworpen zijn aan de erkenning van de Regering.
De Regering stelt de nadere regels voor de erkenning van de overeenkomsten vast. HOOFDSTUK 5. - Aanvullende en slotbepalingen
Art. 13.In het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden, wordt de volgende wijziging aangebracht : In artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1997, 2de streepje, worden de woorden « de vorming van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs (GPBHO) in de hogescholen » ingevoegd tussen de woorden « o.m. » en de woorden « bijscholing ».
Art. 14.In artikel 15 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, gewijzigd bij de decreten van 30 juni 1998 en 8 februari 2001, wordt een 9° toegevoegd, luidend als volgt : « 9° Groep I : de studies met betrekking tot de vorming van het GPBHO georganiseerd in een onderwijs van het lange type van de in artikel 12, 3°, van dit decreet bedoelde afdeling. »
Art. 15.In artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 31 mei 1997 en 8 februari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in 1° wordt een punt i) toegevoegd, luidend als volgt : « i) Groep I : 0,5 punt »;2. een punt 5° wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 5° De studenten die overeenstemmen met Groep I die in acht wordt genomen voor de financiering, zijn deze die geslaagd zijn voor de vorming van het GPBHO gedurende het academiejaar dat aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaat.»
Art. 16.In voornoemd decreet van 5 augustus 1995, wordt de volgende wijziging aangebracht : In artikel 21bis, gewijzigd bij de decreten van 9 september 1996, 17 juli 1998 en 8 februari 2001, wordt een lid 4 toegevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van lid 1, omvatten de studies voor het bekomen van een getuigschrift van geslaagde voor de vorming van het GPBHO georganiseerd in het economisch hoger onderwijs van het lange type, onderwijsactiviteiten waarvan het aantal uren vastgesteld is overeenkomstig het decreet van 17 juli 2002 tot bepaling van het Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (GPBHO) (CAPAES) in de hogescholen en van de voorwaarden voor het verkrijgen ervan. »
Art. 17.In de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 28, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1997 en 1 oktober 1998, wordt 5° aangevuld met de woorden « en de vorming van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs ».2° In lid 2 van hetzelfde artikel worden de woorden « hoger onderwijs noch de vorming van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs » ingevoegd tussen de woorden « de aggregatie van het secundair onderwijs » en de woorden « bedoeld bij groep E ».
Art. 18.Artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2000 en 20 december 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Het personeelslid bedoeld in § 1, lid 1, met uitzondering van de meesterassistenten belast met het administratief en juridisch beheer en de meesterassistenten belast met het financieel en boekhoudkundig beheer, moet houder zijn van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs, bepaald bij het decreet van 17 juli 2002 ».
Art. 19.In artikel 46 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 31 mei 1999 en 20 juli 2000, wordt het volgend lid ingevoegd tussen de leden 2 en 3 : « In afwijking van artikel 9, § 2, worden de leermeesters praktische vorming, de meesterassistenten en de docenten in functie in een hogeschool als tijdelijken tussen 1 februari 1999 en 1 september 2002 geacht te voldoen aan de voorwaarden inzake de vereiste bekwaamheidsbewijzen om in vast verband benoemd of aangeworven te worden indien ze houder zijn van een van de volgende pedagogische bekwaamheidsbewijzen : diploma van onderwijzer(es) voorschools onderwijs, het diploma van onderwijzer(es) lager onderwijs, geaggregeerde lager secundair onderwijs, geaggregeerde hoger secundair onderwijs, geaggregeerde hoger onderwijs, getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, getuigschrift van gemiddelde technische normale cursussen of diploma van pedagogische bekwaamheid. » Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 20.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2002.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 17 juli 2002.
De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr.N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2001-2002 : Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 290-1. - Commissieamendementen, nr. 290-2. - Verslag, nr. 290-3.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 16 juli 2002.