gepubliceerd op 30 maart 2001
Decreet tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten
9 MAART 2001. - Decreet tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° diersoort : de diersoort rundvee, varkens, pluimvee, paarden en/of andere, bedoeld in de rubrieken I tot en met V van de tabel van artikel 5, § 1, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;2° dierlijke mest : dierlijke mest als bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; 3° de vergunninghouder : houder van een milieuvergunning voor de exploitatie van een inrichting die onder de toepassing valt van de indelingsrubriek 9.3.1., 9.3.2., 9.4.1., 9.4.2., 9.4.3., 9.5., 9.6., 9.7. en/of 9.8., bedoeld in bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning; 4° de bestaande veeteeltinrichting : de bestaande veeteeltinrichting, bedoeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;5° de nutriëntenhalte : de nutriëntenhalte, bedoeld in artikel 33bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.
Art. 3.Binnen de perken van de daartoe goedgekeurde begrotingskredieten, kan de Vlaamse regering onder de voorwaarden, bepaald in dit decreet, een stopzettingsvergoeding verlenen aan de vergunningshouder van een bestaande veeteeltinrichting die op vrijwillige basis de exploitatie stopzet.
De Vlaamse regering kan het territoriale toepassingsgebied binnen het Vlaamse Gewest per diersoort nader vaststellen.
Art. 4.De stopzettingsvergoeding wordt alleen verleend indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting door de vergunninghouder van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, op de betreffende bestaande veeteeltinrichting, binnen een, afhankelijk van de diersoort, door de Vlaamse regering vastgestelde termijn, na de goedkeuring door de bevoegde overheid van de aanvraag tot de uitbetaling van een stopzettingsvergoeding en na akkoordverklaring van de betrokken vergunninghouder;2° op het ogenblik van de indiening van de aanvraag tot de uitbetaling van een stopzettingsvergoeding, is de exploitatie van de bestaande veeteeltinrichting nog niet stopgezet;3° de milieuvergunning is niet vervallen, geschorst of opgeheven tussen het ogenblik van de indiening van de aanvraag tot de uitbetaling van een stopzettingsvergoeding en het ogenblik van de volledige en definitieve stopzetting.
Art. 5.Er wordt per bestaande veeteeltinrichting een stopzettingsvergoeding verleend voor het aantal aanwezige dieren. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor de vaststelling van het aantal aanwezige dieren op basis van het register van dierlijke mestproductie, bedoeld in artikel 4, § 2, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse regering van 26 mei 2000 ter uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.
Het aantal dieren wordt steeds beperkt tot de gemiddelde veebezetting welke, voor iedere betrokken diersoort, wordt vermeld in de Mestbankaangifte van het laatste aanslagjaar.
Wanneer evenwel de gemiddelde veebezetting per diersoort welke werd in aanmerking genomen voor de vaststelling van de nutriëntenhalte voor de betrokken inrichting, lager ligt dan die bedoeld in het vorige lid, wordt de stopzettingsvergoeding berekend op basis van die lagere gemiddelde veebezetting.
Art. 6.De Vlaamse regering kan het bedrag doen variëren naar gelang van de diersoort, het gebied waarin de bestaande veeteeltinrichting is gelegen en/of het tijdstip van de indiening van de aanvraag tot de uitbetaling van een stopzettingsvergoeding.
De Vlaamse regering kan regels vaststellen op grond waarvan de volgorde wordt bepaald waarin de aanvragen worden behandeld, met het oog op de toekenning van de stopzettingsvergoedingen.
Art. 7.De Vlaamse regering stelt de nadere voorwaarden en regels vast in verband met de procedure, de inhoud, de voorwaarden, de vorm en de regels met betrekking tot de stopzetting, de indiening van de aanvraag, het onderzoek naar de volledigheid van de aanvraag, de goedkeuring of de weigering van de aanvraag, de uitbetaling van de vergoeding in kwestie, de controle en het toezicht.
Art. 8.Aan artikel 28, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° die door de exploitant op vrijwillige basis volledig en definitief is stopgezet overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan. De Vlaamse regering kan de nadere voorwaarden en regels met betrekking tot de inkennisstelling van de stopzetting en het verval van de vergunning vaststellen. »
Art. 9.In artikel 33bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999, wordt een § 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis ingeval in een bestaande veeteeltinrichting de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, op vrijwillige basis volledig en definitief wordt stopgezet overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan, vervalt van rechtswege het voor de betreffende diersoort toegekende aandeel van P2O5 en N in de nutriëntenhalte. De Vlaamse regering kan de nadere voorwaarden en regels met betrekking tot het verval van het toegekende aandeel van de voornoemde nutriëntenhalte vaststellen. »
Art. 10.In artikel 33ter, § 1, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999, wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° Een verhoging van de mestproductie of nieuwe mestproductie is uitgesloten voor inrichtingen waarvoor een stopzettingsvergoeding werd bekomen in het kader van het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten en dit tot 10 jaar na het jaar van de definitieve stopzetting. »
Art. 11.In artikel 4 van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, gewijzigd bij het decreet van 20 december 1996, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « Bebouwde onroerende goederen waarvan meer dan 50 % van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen leegstaat ten gevolge van de stopzetting van de economische activiteit overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden pas in de Inventaris geregistreerd na het verstrijken van een termijn van 5 jaar. Deze termijn gaat in vanaf de volledige stopzetting, bedoeld in artikel 4, 1°, van het voornoemde decreet. »
Art. 12.Dit decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 9 maart 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Stukken. - Ontwerp van decreet, 518, nr. 1. - Amendementen, 518, nr. 2. - Verslag, 518, nr.3. - Amendementen, 518, nr. 4.
Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 21 februari 2001.