gepubliceerd op 14 augustus 2003
Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
4 APRIL 2003. - Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
TITEL I. - De structuur van het hoger onderwijs HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 2.Deze titel is van toepassing op de universiteiten en hogescholen. De artikelen 7, 11, 12, 18, 19, 20, 22, 25, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 83, 84, 85, 94, 123, 124, 126, 128, 131, 134 en 136 zijn van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs en op de geregistreerde instellingen. Deze bepalingen zijn van algemene toepassing of in zoverre het expliciet voorgeschreven is. Afdeling 2. - Definities
Art. 3.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : - academiejaar : een periode van één jaar die ten vroegste op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar; van de vaste duur van één jaar kan uitzonderlijk afgeweken worden indien het instellingsbestuur beslist de start van het academiejaar ofwel te vervroegen ofwel te verlaten; - accreditatie : de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten; - afstudeerrichting : een differentiatie in een opleidingsprogramma met een studieomvang van ten minste 30 studiepunten; - examengeld : het bedrag te betalen door de student die enkel inschrijft voor deelname aan de examens; - graad : aanduiding van bachelor, master of doctor verleend op het einde van een opleiding c.q. na promotie met de uitreiking van een diploma; - hogescholendecreet : het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; - instellingsbestuur : het bestuursorgaan dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen; - kwalificatie : een getuigschrift of diploma uitgereikt na het met goed gevolg voltooien van een formeel opleidings- of scholingstraject; - kwalificatie van een graad : toevoeging die verwijst naar de voltooide opleiding of voor wat de graad van 'doctor' betreft, naar een vakgebied; - masterproef : werkstuk waarmee een mastersopleiding wordt voltooid.
Daardoor geeft een student blijk van een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of van het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student; - normstudent : het begrip dat het geheel van afspraken omvat over de student, die alle kenmerken inzake voorkennis, begaafdheid, motivatie en studiehabitus vertoont van de doelgroep waarop de programmering van een opleiding is gericht; - opleiding : een geheel van samenhangende onderwijs-, studie- en toetsactiviteiten dat aansluit bij een bepaalde vooropleiding en dat in geval van succesvolle voltooiing bekroond wordt naar gelang van het geval met een diploma van het hogeschoolonderwijs van één cyclus, een diploma van de eerste of tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli, een diploma van de eerste of tweede cyclus van het academisch onderwijs, een diploma van het voortgezet hogeschoolonderwijs, een diploma van het voortgezet academisch onderwijs, een diploma van de initiële lerarenopleiding van academisch niveau, een diploma van de initiële academische lerarenopleiding, een diploma van een bachelorsopleiding of een diploma van een mastersopleiding; - opleidingsonderdeel : een zelfstandig deel van een opleidingsprogramma dat bestaat uit één of meer onderwijsactiviteiten en bijhorende studieactiviteiten en waarvan de leerstof het voorwerp uitmaakt van een examen; onder examen wordt verstaan een evaluatie van de mate waarin de student voldaan heeft aan de doelstellingen van het opleidingsonderdeel; - opleidingsprofiel : een geordende opsomming van de specifieke basiscompetenties die binnen een opleiding worden verworven; - overdracht van examencijfer : de overdracht van een examencijfer naar een latere deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar of van een volgend academiejaar waarin een inschrijving genomen wordt; - specificatie van een graad : de toevoeging van de woorden "of science" of "of arts" aan een graad; - studiegebied : één van de categorieën vermeld in de artikelen 23 en 24 van dit decreet waarin opleidingen zijn samengebracht; - studieomvang : het aantal studiepunten toegekend aan een opleidingsonderdeel, aan een opleidingsprogramma, aan een studiejaar of aan een opleiding; - studiepunt : de eenheid waarmee op grond van de studietijd de studieomvang van elk opleidingsonderdeel, elk opleidingsprogramma, elk studiejaar of elke opleiding wordt uitgedrukt volgens een uniform voorgeschreven norm; - studietijd : de in uren weergegeven tijd die van de normstudent wordt gevergd om de voorgeschreven onderwijs-, studie- en toetsactiviteiten van een opleidingsonderdeel, een opleidingsprogramma, een studiejaar of een opleiding af te ronden; - universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd; - vestiging van een hogeschool : is de gemeente of een geheel van aan elkaar grenzende gemeenten waar de hogeschool onderwijsbevoegdheid heeft. Voor de hogescholen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, geldt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad als één vestiging; - vrijstelling : de ontheffing van een opleidingsonderdeel uit een opleidingsprogramma waarover geen examen meer moet worden afgelegd op grond van een eerder met goed gevolg afgelegd examen, op grond van elders verworven competenties of van eerder verworven kwalificaties; de studieomvang van de verleende vrijstellingen wordt wel meegerekend voor het bepalen van de studieduur van de opleiding behoudens andersluidende voorschriften inzake studieomvang. Afdeling 3. - Universiteiten en hogescholen
Art. 4.De universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap zijn : 1° de "Katholieke Universiteit Brussel";2° de "Katholieke Universiteit Leuven";3° a) de "transnationale Universiteit Limburg";b) het "Limburgs Universitair Centrum";4° de "Universiteit Antwerpen", samengesteld uit : a) het "Universitair Centrum Antwerpen";b) de "Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen";c) de "Universitaire Instelling Antwerpen";5° de "Universiteit Gent";6° de "Vrije Universiteit Brussel".
Art. 5.De hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap zijn : 1° de "Arteveldehogeschool";2° de "EHSAL, Europese Hogeschool Brussel";3° de "Erasmushogeschool Brussel";4° de "Groep T-Hogeschool Leuven";5° de "Hogere Zeevaartschool";6° de "Hogeschool Antwerpen";7° de "Hogeschool Gent";8° de "Hogeschool Limburg";9° de "Hogeschool Sint-Lukas Brussel";10° de "Hogeschool West-Vlaanderen";11° de "Hogeschool voor Wetenschap en Kunst";12° de "Karel de Grote-Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen";13° de "Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende";14° de "Katholieke Hogeschool Kempen";15° de "Katholieke Hogeschool Leuven";16° de "Katholieke Hogeschool Limburg";17° de "Katholieke Hogeschool Mechelen";18° de "Katholieke Hogeschool Sint-Lieven";19° de "Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen";20° de "Lessius Hogeschool";21° de "Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen";22° de "Provinciale Hogeschool Limburg".
Art. 6.Alleen de instellingen vernoemd in artikel 4 kunnen als universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap aanspraak maken op de benaming universiteit en zich als dusdanig doen kennen.
Alleen de instellingen vernoemd in artikel 5 kunnen als hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap aanspraak maken op de benaming hogeschool en zich als dusdanig doen kennen.
De Vlaamse regering past de lijst van de universiteiten en hogescholen aan in geval van fusie, opslorping, opheffing of officiële naamswijziging. Afdeling 4. - Geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs
Art. 7.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder ambtshalve geregistreerde instellingen de hogescholen en de universiteiten, de instellingen bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en de erkende faculteiten der protestantse godgeleerdheid bedoeld in artikel 1, III, c), van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs.
Art. 8.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse regering werden geregistreerd op basis van een dossier omvattende : 1° de statuten van de instelling;2° een voorontwerp van het accreditatiedossier dat de instelling voornemens is in te dienen bij het Accreditatieorgaan met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor een bestaande opleiding of om een nieuwe opleiding de toets nieuwe opleiding te laten ondergaan;3° een financieel plan waaruit blijkt dat de instelling over voldoende financiële middelen beschikt als garantie voor de ingeschreven studenten dat ze hun opleiding kunnen voltooien;4° een samenwerkingsakkoord met een ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs of met een erkende hogeschool of universiteit in de Franse Gemeenschap of met een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs of in het geval er in het Nederlandse taalgebied geen gelijkwaardige opleiding wordt aangeboden, met een door de overheid van het land van vestiging erkende buitenlandse instelling voor hoger onderwijs waaraan de ingeschreven studenten, in geval van stopzetting van de activiteiten, hun opleiding kunnen voltooien. De Vlaamse regering beslist over de registratie binnen twee maanden na ontvangst van het registratiedossier en brengt het Accreditatieorgaan hiervan op de hoogte.
De registratie vervalt als de instelling de beoogde accreditatie niet heeft gekregen binnen het jaar na de beslissing over de registratie of als de instelling de voorgenomen opleiding niet binnen twee jaar na de registratie daadwerkelijk aanbiedt.
Elke geregistreerde instelling bezorgt jaarlijks de jaarrekening en het jaarverslag van de instelling aan de Vlaamse regering. Afdeling 5. - Institutionele bepalingen
Art. 9.Voor de toepassing van dit decreet worden opgericht : 1° een Accreditatieorgaan, dat bij een internationaal verdrag is aangewezen om de accreditaties te verlenen en overeenkomstig artikel 61 de toets nieuwe opleidingen uit te voeren;2° een Erkenningscommissie, die de Vlaamse regering van advies dient over de in artikel 63 bedoelde aangelegenheden. HOOFDSTUK II. - Zending
Art. 10.§ 1. Hogescholen en universiteiten zijn, in het belang van de samenleving, werkzaam op het gebied van het hoger onderwijs. § 2. Universiteiten zijn werkzaam op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek. Hogescholen nemen, in het kader van associaties deel aan wetenschappelijk onderzoek met inbegrip van het onderzoek in de kunsten. Hogescholen zijn tevens werkzaam op het gebied van het projectmatig wetenschappelijk onderzoek.
De ontwikkeling en de beoefening van de kunsten maken deel uit van de opdracht van de hogescholen die opleidingen organiseren in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en podiumkunsten. § 3. Hogescholen en universiteiten zijn werkzaam op het gebied van de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening. § 4. Ter vervulling van hun zending kunnen de hogescholen en de universiteiten alle rechtshandelingen stellen, inbegrepen het sluiten van overeenkomsten met personen van privaatrecht en publiekrecht. HOOFDSTUK III. - Organisatie van het hoger onderwijs Afdeling 1. - Structuur van het hoger onderwijs
Onderafdeling 1. - Definities en doelstellingen van opleidingen en graden
Art. 11.Het hoger onderwijs omvat opleidingen die leiden tot de graad van bachelor en de graad van master. Het hoger onderwijs omvat ook de opleidingen die kunnen afgesloten worden met een postgraduaatgetuigschrift. Bovendien wordt in het hoger onderwijs ook de graad van doctor verleend.
Art. 12.§ 1. Bachelorsopleidingen zijn ofwel professioneel gericht ofwel academisch gericht. Mastersopleidingen zijn academisch gericht maar kunnen daarenboven een professionele gerichtheid hebben. § 2. Professionele gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en de verwerving van professionele kennis en competenties, gestoeld op de toepassing van wetenschappelijke of artistieke kennis, creativiteit en praktijkkennis.
Meer in het bijzonder hebben professioneel gerichte bachelorsopleidingen tot doel de studenten te brengen tot een niveau van algemene en specifieke kennis en competenties nodig voor de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen. § 3. Academische gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en op de verwerving van academische of artistieke kennis en competenties eigen aan het functioneren in een domein van de wetenschappen of van de kunsten. Academisch gerichte opleidingen zijn op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd.
Meer in het bijzonder hebben de academisch gerichte bachelorsopleidingen tot doel de studenten te brengen tot een niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, dat als hoofddoelstelling heeft : het doorstromen naar een mastersopleiding en als aanvullende doelstelling : het uitstromen naar de arbeidsmarkt. § 4. De mastersopleidingen hebben tot doel de studenten te brengen tot een gevorderd niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, dat noodzakelijk is voor de autonome beoefening van de wetenschappen of de kunsten of voor de aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis in de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen. § 5. Een mastersopleiding wordt afgesloten met een masterproef, waarvan de studieomvang uitgedrukt in studiepunten gelijk is aan ten minste één vijfde van het totaal aantal studiepunten van het opleidingsprogramma, met een minimum van 15 studiepunten en een maximum van 30 studiepunten. § 6. De voorbereiding van een doctoraatsproefschrift heeft tot doel de vorming van een onderzoeker die op een zelfstandige wijze een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling en de groei van de wetenschappelijke kennis; het proefschrift moet blijken geven van het vermogen tot de creatie van nieuwe wetenschappelijke kennis in een bepaald vakgebied of over vakgebieden heen op grond van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek met inbegrip van de kunsten en het proefschrift moet kunnen leiden tot wetenschappelijke publicaties. § 7. Hierna wordt onder 'hoger professioneel onderwijs' verstaan de professioneel gerichte bachelorsopleidingen en onder 'academisch onderwijs' de academisch gerichte bachelorsopleidingen, de mastersopleidingen en de voorbereiding van het doctoraatsproefschrift.
Art. 13.De Vlaamse regering stelt, in functie van de internationale herkenbaarheid, na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, de lijst vast van de bachelors- en mastersgraden in het academisch onderwijs waaraan de specificatie 'of science' of 'of arts' mag toegevoegd worden. De adviezen worden geacht gegeven te zijn indien ze niet verstrekt werden binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn.
Onderafdeling 2. - Het opleidingenaanbod
Art. 14.§ 1. De hogescholen bieden in het hoger professioneel onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor. § 2. In het kader van een associatie bieden de hogescholen in het academisch onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.
Art. 15.De universiteiten bieden in het academisch onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.
Art. 16.De universiteiten en hogescholen bieden binnen de perken van de hun bij dit decreet toegewezen onderwijsbevoegdheid de specifieke en gereglementeerde opleidingen aan die kunnen afgesloten worden met een postgraduaat getuigschrift zoals bedoeld in artikel 17, § 1, of met een diploma van de overeenstemmende beroepstitel.
Art. 17.§ 1. Postgraduaat getuigschriften kunnen door de hogescholen en de universiteiten uitgereikt worden na de succesvolle voltooiing van opleidingstrajecten met de studieomvang ten minste 20 studiepunten. Het gaat om opleidingstrajecten die in het kader van de verdere professionele vorming, een verbreding c.q. verdieping beogen van de competenties verworven bij de voltooiing van een bachelors- of mastersopleiding. § 2. De universiteiten en hogescholen organiseren in het kader van permanente vorming kortere opleidingstrajecten met het oog op de bij- en nascholing.
Ze bepalen zelf of in gemeenschappelijk overleg het kwalificatie- en certificeringskader voor deze na- en bijscholingen en maken dit openbaar.
Art. 18.§ 1. Bachelorsopleidingen sluiten aan bij het secundair onderwijs. § 2. De studieomvang van een bachelorsopleiding bedraagt ten minste 180 studiepunten. § 3. In afwijking van §§ 1 en 2 kunnen hogescholen in het hoger professioneel onderwijs bachelorsopleidingen aanbieden waarvan de studieomvang ten minste 60 studiepunten bedraagt en die volgen op een andere bachelorsopleiding.
Art. 19.§ 1. Mastersopleidingen sluiten aan op bachelorsopleidingen in het academisch onderwijs of volgen op andere mastersopleidingen. § 2. De studieomvang van een mastersopleiding bedraagt ten minste 60 studiepunten.
Onderafdeling 3. - Opleidingsprogramma
Art. 20.Het instellingsbestuur stelt voor elke opleiding een opleidingsprogramma vast. Dit bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen inzake kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes waarover diegene die een opleiding voltooit, dient te beschikken. Bij de vaststelling houdt het instellingsbestuur rekening met de bij of krachtens de wet, decreet of Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen of andere voorschriften inhouden met betrekking tot de opleiding.
Het instellingsbestuur kan een opleiding geheel of gedeeltelijk ook in de vorm van afstandsonderwijs aanbieden. Het ontwikkelt daartoe geschikt studie- en leermateriaal en organiseert daartoe geschikte begeleiding.
Art. 21.§ 1. Als norm voor het bepalen van de studieduur in studiejaren geldt dat het programma van één studiejaar overeenstemt met 60 studiepunten. Het programma van elke opleiding wordt opgesplitst in studiejaren derwijze dat het opleidingsprogramma van elk studiejaar een samenhangend geheel vormt en de studieomvang van het opleidingsprogramma van een studiejaar minimaal 54 en maximaal 66 studiepunten bedraagt. Het instellingsbestuur kan het opleidingsprogramma van een studiejaar over twee academiejaren spreiden in de vorm van deeltijdse opleidingen. In dat geval bedraagt de studieomvang van het opleidingsprogramma minimaal 27 en maximaal 33 studiepunten. In afwijking van het vorenstaande kan het instellingsbestuur het opleidingsprogramma van een studiejaar van een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding of van een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding spreiden over meerdere academiejaren. § 2. In geval van overdracht van examencijfers bedoeld in artikel 81 kan het opleidingsprogramma waarvoor de student een inschrijving neemt, bestaan uit opleidingsonderdelen van twee opeenvolgende studiejaren van dezelfde opleiding c.q. uit opleidingsonderdelen van een bachelorsopleiding aangevuld met opleidingsonderdelen van een andere bachelorsopleiding of van een mastersopleiding c.q. uit opleidingsonderdelen van twee opeenvolgende mastersopleidingen overeenkomstig de voorschriften van artikel 82. § 3. In geval van vrijstelling bedoeld in artikel 69, § 6, kan het opleidingsprogramma bestaan uit opleidingsonderdelen van meerdere studiejaren van dezelfde opleiding c.q. uit opleidingsonderdelen van een bachelorsopleiding aangevuld met opleidingsonderdelen van een andere bachelorsopleiding of van een mastersopleiding c.q. uit opleidingsonderdelen van twee opeenvolgende mastersopleidingen overeenkomstig de voorschriften van artikel 82. § 4. Verder in dit decreet worden de opleidingsprogramma's beschreven in §§ 2 en 3 geïndividualiseerde opleidingsprogramma's genoemd.
Art. 22.Het instellingsbestuur drukt de studieomvang van elk opleidingsonderdeel uit in hele studiepunten. De studieomvang van een opleidingsonderdeel bedraagt minimaal 3 studiepunten.
Eén studiepunt komt overeen met 25 à 30 uren onderwijs- en andere studieactiviteiten. Het instellingsbestuur gaat geregeld de overeenstemming na tussen de begrote en de werkelijke studietijd.
Onderafdeling 4. - Studiegebieden, graden en titels
Art. 23.§ 1. De hogescholen kunnen in het hoger professioneel onderwijs opleidingen organiseren en de overeenstemmende graden van bachelor verlenen in of over de volgende studiegebieden : 1° Architectuur;2° Gezondheidszorg;3° Industriële wetenschappen en technologie;4° Audiovisuele en beeldende kunst;5° Muziek en podiumkunsten;6° Biotechniek;7° Onderwijs;8° Sociaal-agogisch werk;9° Handelswetenschappen en bedrijfskunde. § 2. In het kader van een associatie, kunnen de hogescholen in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur;2° Gezondheidszorg;3° Industriële wetenschappen en technologie;4° Biotechniek;5° Productontwikkeling;6° Toegepaste taalkunde;7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde;8° Audiovisuele en beeldende kunst;9° Muziek en podiumkunsten.
Art. 24.§ 1. De universiteiten kunnen in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in of over de volgende studiegebieden : 1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen;2° Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht;3° Taal- en letterkunde;4° Geschiedenis;5° Archeologie en kunstwetenschappen;6° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen;7° Psychologie en pedagogische wetenschappen;8° Economische en toegepaste economische wetenschappen;9° Politieke en sociale wetenschappen;10° Sociale gezondheidswetenschappen;11° Lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie;12° Wetenschappen;13° Toegepaste wetenschappen;14° Toegepaste biologische wetenschappen;15° Geneeskunde;16° Tandheelkunde;17° Diergeneeskunde;18° Farmaceutische wetenschappen;19° Biomedische wetenschappen. § 2. De universiteiten die krachtens het bepaalde in de artikelen 26 tot 31 in bepaalde studiegebieden enkel bachelorsopleidingen mogen aanbieden, kunnen slechts in of over deze studiegebieden heen in het academisch onderwijs mastersopleidingen aanbieden die alleen openstaan voor diegene die al een mastersopleiding heeft voltooid en kunnen slechts de overeenstemmende graden van master verlenen indien zij hierover een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een andere universiteit die krachtens de artikelen 26 tot 31 in het betrokken studiegebied of over de betrokken studiegebieden heen mastersopleidingen kan aanbieden. Voor de toepassing van deze paragraaf worden de transnationale Universiteit Limburg en het Limburgs Universitair Centrum als één universiteit beschouwd. § 3. De universiteiten kunnen de graad van doctor verlenen in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden heen waarin zij krachtens de artikelen 26 tot 31 de bevoegdheid hebben tot het aanbieden van opleidingen die leiden tot de graad van master. De Vlaamse regering stelt na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad een lijst op van de kwalificaties die aan de graad van doctor kunnen toegevoegd worden.
De universiteiten die in bepaalde studiegebieden of delen van studiegebieden enkel bachelorsopleidingen kunnen aanbieden, kunnen de graad van doctor verlenen in of over deze studiegebieden of delen van studiegebieden heen op voorwaarde dat de openbare verdediging van het proefschrift zoals bedoeld in artikel 84 gebeurt voor een interuniversitaire jury die wordt samengesteld in overleg met een universiteit die krachtens de artikelen 26 tot 31 in het betrokken studiegebied of deel van een studiegebied mastersopleidingen kan aanbieden.
Art. 25.§ 1. Alleen diegene aan wie overeenkomstig dit decreet de graad van bachelor, master of doctor is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van bachelor, master of doctor met of zonder nadere specificatie. § 2. Diegene die gerechtigd is de titel van bachelor te voeren mag naast die titel ook een van hierna genoemde titels voeren indien hij in het genoemde studiegebied de door de Vlaamse regering bepaalde opleiding heeft voltooid : - Gezondheidszorg : vroedvrouw; - Onderwijs : kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es) en geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1; - Sociaal-agogisch werk : maatschappelijk assistent. § 3. Diegene die ertoe gerechtigd is de titel van master te voeren mag naast die titel ook een van de hierna genoemde titels voeren indien hij in het genoemde studiegebied de door de Vlaamse regering bepaalde opleiding of afstudeerrichting binnen een opleiding heeft voltooid : - Architectuur : architect en interieurarchitect; - Industriële wetenschappen en technologie : industrieel ingenieur; - Biotechniek : industrieel ingenieur; - Handelswetenschappen en bedrijfskunde : handelsingenieur; - Audio-visuele en beeldende kunst : meester; - Muziek en podiumkunsten : meester; - Economische en toegepaste economische wetenschappen : handelsingenieur; - Toegepaste wetenschappen : burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect; - Toegepaste biologische wetenschappen : bio-ingenieur; - Geneeskunde : arts; - Tandheelkunde : tandarts; - Diergeneeskunde : dierenarts; - Farmaceutische wetenschappen : apotheker.
Indien de opleiding gerangschikt is over twee of meer studiegebieden waarvan ten minste één hiervoor genoemd is, dan mag diegene die ertoe gerechtigd is de titel van master te voeren naast die titel ook een van de hiervoor genoemde titels voeren indien hij binnen deze opleiding een door de Vlaamse regering bepaalde afstudeerrichting heeft voltooid. § 4. De houders van de graad van master in de opleidingen en studiegebieden waarvoor § 3 niet van toepassing is, kunnen de titel van licentiaat voeren. § 5. De houders van een graad van bachelor in de opleidingen en studiegebieden bedoeld in artikel 23, § 1, en waarop § 2 niet toepassing is, kunnen de titel van gegradueerde voeren. § 6. Degene aan wie op grond van een examen aan een niet in de Vlaamse Gemeenschap gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend van bachelor, master of doctor (doctor of philosophy, met afkorting PhD of dr) en die gerechtigd is die graad in het betreffende land als titel te voeren, is eveneens gerechtigd die graad als titel te voeren in de Vlaamse Gemeenschap op dezelfde wijze als in het betreffende land met aanduiding van de instelling van hoger onderwijs die de graad heeft verleend. § 7. Diegene die zonder daartoe gerechtigd te zijn de graden van bachelor of master met of zonder specificatie of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) verleent, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een boete van 125 tot 500 euro of slechts met één van die straffen. § 8. Diegene die zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van bachelor of master met of zonder nadere specificatie of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) voert in strijd met dit decreet, wordt gestraft met een boete van 125 tot 500 euro. § 9. De toevoeging van de specificatie 'of science' of 'of arts' geniet dezelfde bescherming als de graad zelf en de met de graad verbonden titel. § 10. De afkorting 'ing' is voorbehouden voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de titel van industrieel ingenieur. § 11. De afkorting 'ir' is voorbehouden voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect of bio-ingenieur.
Onderafdeling 5. - Onderwijsbevoegdheid
Art. 26.De Katholieke Universiteit Brussel kan in het gerechtelijk arrondissement Brussel academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Wijsbegeerte, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;3° Geschiedenis, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;4° Rechten, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;5° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;6° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 27.§ 1. De Katholieke Universiteit Leuven kan in het administratief arrondissement Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master worden verleend;2° Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;8° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;9° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;10° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;11° Lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;12° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;13° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;14° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;15° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;16° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;17° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;18° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen verleend worden. § 2. Op het grondgebied van de stad Kortrijk kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;2° Geschiedenis, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;3° Rechten, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;4° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;5° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;6° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;7° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;8° Onderwijskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 28.§ 1. De transnationale Universiteit Limburg kan academische gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden zoals bepaald in het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend te Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001. § 2. Het Limburgs Universitair Centrum kan in het administratief arrondissement Hasselt academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;3° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;4° Verkeerskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 29.§ 1. De Universiteit Antwerpen kan in het administratief arrondissement Antwerpen academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : a) In het Universitair Centrum Antwerpen : 1° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;3° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;4° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;5° Diergeneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;6° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;7° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.b) In de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen : 1° Wijsbegeerte, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;3° Geschiedenis, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;4° Rechten, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;5° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.c) In de Universitaire Instelling Antwerpen : 1° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van master kan worden verleend;2° Rechten, waarvoor de graad van master kan worden verleend;3° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graad van master kan worden verleend;4° Wetenschappen, waarvoor de graad van master kan worden verleend;5° Geneeskunde, waarvoor de graad van master kan worden verleend;6° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graad van master kan worden verleend;7° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graad van master kan worden verleend. § 2. Zodra tussen de instellingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet de Universiteit Antwerpen uitmaken, een overeenkomst van fusie wordt bereikt over de structuur, vertegenwoordiging, beheersorganen, financiering, samenvoeging van onderwijsbevoegdheden en programmatie, en deze overeenkomst wordt bekrachtigd door de Raad van de Universiteit Antwerpen, krijgt de Universiteit Antwerpen onderwijsbevoegdheid in de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Wijsbegeerte, waarvoor de graad van master kan worden verleend;2° Geschiedenis, waarvoor de graad van master kan worden verleend;3° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graad van master kan worden verleend, op voorwaarde dat omtrent de organisatie van het onderwijs in deze opleiding en bijhorend onderzoek een samenwerkingsakkoord is gesloten met een andere universiteit die in dit studiegebied onderwijsbevoegdheid heeft.Het samenwerkingsakkoord vernoemt uitdrukkelijk de kwalificatie die aan de graad wordt toegevoegd; 4° Onderwijskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 30.De Universiteit Gent kan in het administratief arrondissement Gent academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;8° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;9° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;10° Lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;11° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;12° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;13° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;14° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;15° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;16° Diergeneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;17° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;18° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 31.De Vrije Universiteit Brussel kan in het gerechtelijk arrondissement Brussel academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;8° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;9° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;10° Lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;11° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;12° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;13° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;14° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;15° Tandheelkunde, waarvoor de graden van ba-chelor en master kunnen worden verleend;16° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;17° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 32.De Arteveldehogeschool kan in de vestiging Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Gezondheidszorg, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 33.EHSAL, Europese Hogeschool Brussel kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Gezondheidszorg, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden;4° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 34.De Erasmushogeschool Brussel kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Muziek en podiumkunsten, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;8° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;9° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 35.De Groep T-Hogeschool Leuven kan in de vestiging Leuven opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 36.De Hogere Zeevaartschool kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 37.De Hogeschool Antwerpen kan in de vestigingen Antwerpen, Turnhout, Mechelen en Lier opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Gezondheidszorg, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Muziek en podiumkunsten, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;8° Productontwikkeling, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;9° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;10° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 38.De Hogeschool Gent kan in de vestigingen Gent en Aalst opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Biotechniek, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Muziek en podiumkunsten, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;8° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;9° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;10° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 39.De Hogeschool Limburg kan in de vestiging Hasselt opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 40.De Hogeschool Sint-Lukas Brussel kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 41.De Hogeschool West-Vlaanderen kan in de vestigingen Brugge, Oostende en Kortrijk opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 42.De Hogeschool voor Wetenschap & Kunst kan in de vestigingen Brussel-Hoofdstad, Sint-Katelijne-Waver, Leuven en Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Muziek en podiumkunsten, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;6° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;7° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 43.De Karel de Grote-Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 44.De Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende kan in de vestigingen Brugge en Oostende opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Gezondheidszorg, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 45.De Katholieke Hogeschool Kempen kan in de vestigingen Vorselaar, Turnhout, Geel en Lier opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Biotechniek, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 46.De Katholieke Hogeschool Leuven kan in de vestigingen Leuven en Diest opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 47.De Katholieke Hogeschool Limburg kan in de vestiging Diepenbeek-Genk-Hasselt opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 48.De Katholieke Hogeschool Mechelen kan in de vestiging Mechelen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 49.De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven kan in de vestigingen Gent, Sint-Niklaas en Aalst opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 50.De Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen kan in de vestigingen Kortrijk, Tielt, Roeselare en Torhout opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 51.De Lessius Hogeschool kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.
Art. 52.De Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen kan in de vestigingen Antwerpen en Boom opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 53.De Provinciale Hogeschool Limburg kan in de vestiging Hasselt opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Gezondheidszorg, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;5° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.
Art. 54.Als ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs kan de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid de graden van bachelor, master en doctor verlenen.
Art. 55.Als ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs kan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid de graden van bachelor, master en doctor verlenen. Afdeling 2. - Accreditatie, programmatie en registratie van
opleidingen
Art. 56.§ 1. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen slechts de graden van bachelor of master verlenen na het met goed gevolg voltooien van de betrokken opleiding die overeenkomstig dit decreet georganiseerd wordt en die : 1° ofwel overeenkomstig artikel 57 geaccrediteerd is;2° ofwel overeenkomstig artikel 61 erkend is als nieuwe opleiding;3° ofwel geniet van een tijdelijke erkenning overeenkomstig artikel 60, §§ 2 en 3. § 2. Een internationaal verdrag wijst het orgaan aan dat overeenkomstig dit decreet de accreditatie verleent en de toets nieuwe opleidingen uitvoert.
De Vlaamse regering geeft aan het Vlaams Parlement kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening ervan.
De Vlaamse regering kan het verdrag slechts ratificeren na in acht name van een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van het instemmingsdecreet.
De beslissingen van het Accreditatieorgaan worden in de interne rechtsorde beschouwd als administratieve rechtshandelingen.
Tegen de beslissingen van het Accreditatieorgaan kan een georganiseerd beroep bij de Vlaamse regering worden ingesteld door iedere belanghebbende. De Vlaamse regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet. Zij vernietigt de beslissing wanneer deze kennelijk niet in overeenstemming met deze bepalingen te brengen is. De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedurele regelen die op dit beroep van toepassing zijn.
Het Accreditatieorgaan rapporteert jaarlijks over zijn werkzaamheden aan het Vlaams Parlement.
Art. 57.De accreditatie van een opleiding wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan ten vroegste achttien maanden en ten laatste negen maanden voor het verstrijken van de geldigheid van de lopende accreditatie of van de erkenning als nieuwe opleiding zoals bedoeld in artikel 61 of van de tijdelijke erkenning zoals bedoeld in artikel 60.
De accreditatie van gezamenlijke georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma zoals bedoeld in artikel 86, wordt verleend op een gezamenlijke aanvraag van de betrokken instellingsbesturen. Tussen de datum van de aanvraag van de accreditatie en de datum van de publicatie van de externe beoordeling mag niet meer dan één jaar verlopen zijn.
Het Accreditatieorgaan bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag dient te worden gevoegd. Het dossier omvat in ieder geval een gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding uitgevoerd en gepubliceerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad of de Vlaamse Hogescholenraad conform het bepaalde in artikel 93 of door een evaluatieorgaan dat door het Accreditatieorgaan is erkend.
Art. 58.§ 1. De accreditatie van een opleiding is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen om de in § 2 bedoelde doelstellingen te bereiken.
De generieke kwaliteitswaarborgen betreffen : 1° de onderwijsinhoud, dit omvat in ieder geval de aard en het niveau van het onderwijs, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studielast en een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma;2° het onderwijsproces, dit omvat in ieder geval een voldoende afstemming tussen de vormgeving van het onderwijs en de inhoud, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs;3° de uitkomst van het onderwijs, dit omvat in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding;4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg;5° de methoden die bij de zelfbeoordeling worden gehanteerd;deze hebben in ieder geval betrekking op de mogelijkheid de opleiding te vergelijken met andere opleidingen en op een internationaal beoordelingskader. § 2. De aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de studenten bij de voltooiing van de opleiding brengt tot : 1° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het hoger professioneel onderwijs : - het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; - het beheersen van de algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; - het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar; 2° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het academisch onderwijs : - het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; - het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en -technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; - het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden; 3° in de opleidingen leidend tot de graad van master : - het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; - het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma's in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma's, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; - een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren; - hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Art. 59.§ 1. De accreditatie wordt verleend wanneer het Accreditatieorgaan op basis van de gepubliceerde externe beoordeling in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende generieke kwaliteitswaarborgen voorhanden zijn.
Het Accreditatieorgaan kan de accreditatie tevens verlenen op grond van een buitenlandse accreditatie die het als equivalent erkent. Het Accreditatieorgaan gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die in uitvoering van dit decreet worden verleend. § 2. Het Accreditatieorgaan legt de bevindingen naar aanleiding van de toetsing bedoeld in § 1, eerste lid, vast in een accreditatierapport, dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit. Het Accreditatieorgaan maakt het accreditatierapport en het accreditatiebesluit openbaar. Het Accreditatieorgaan kan in het accreditatierapport overige opmerkingen opnemen over de bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.
Alvorens het accreditatierapport en het accreditatiebesluit vast te stellen, stelt het Accreditatieorgaan het instellingsbestuur in de gelegenheid binnen één maand zijn zienswijze over het ontwerp van accreditatierapport naar voor te brengen.
Art. 60.§ 1. Het Accreditatieorgaan neemt binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag om accreditatie een besluit. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling of in geval van verlenging met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt.
De accreditatie vervalt op het einde van het achtste academiejaar volgend op de dag van inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.
Indien het Accreditatieorgaan binnen de vier maanden na ontvangst van de aanvraag geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of de geldigheidsduur van de erkenning als nieuwe opleiding bedoeld in artikel 61 éénmaal met één jaar verlengd. § 2. Bij ontstentenis van een accreditatiebesluit kan de Vlaamse regering aan een opleiding in het algemeen belang of in het belang van de studenten een in de tijd beperkte erkenning van die opleiding toekennen aan de instelling voor hoger onderwijs. Deze tijdelijke erkenning geldt voor één academiejaar en kan slechts tweemaal worden verlengd voor telkens één academiejaar.
De Vlaamse regering wint daarbij het advies in van de Erkenningscommissie. § 3. Indien het accreditatiebesluit over een geaccrediteerde opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur binnen één maand na de bekendmaking van het besluit een aanvraag om een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse regering. Bij de aanvraag is een gedetailleerd verbeteringsplan gevoegd waarin het instellingsbestuur op een toetsbare wijze aangeeft hoe het voornemens is de kwaliteit en het niveau te verbeteren.
De Vlaamse regering neemt een beslissing binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling of in geval van een verlenging met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt. Indien het besluit niet binnen de termijn van drie maand aan de instelling is bekend gemaakt, wordt het geacht positief te zijn. De duur van de tijdelijke erkenning varieert van één jaar tot maximum drie jaar. De Vlaamse regering wint daarbij het advies in van de Erkenningscommissie.
De Erkenningscommissie vergelijkt de voorgestelde verbeteringen met de vastgestelde tekorten en oordeelt of de voorgestelde verbeteringen realistisch en haalbaar zijn en of ze van die aard zijn dat de opleiding bij realisatie ervan de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen met goed gevolg zal kunnen doorstaan. § 4. De Vlaamse regering stelt de nadere voorwaarden en procedure voor de tijdelijke erkenning van een opleiding vast.
Art. 61.§ 1. Een opleiding die niet voorkomt in het Hoger Onderwijsregister of die in hoofde van de instelling niet voorkomt in het Hoger Onderwijsregister, bedoeld in artikel 64 wordt een nieuwe opleiding genoemd.
Een hogeschool of universiteit kan eerst met ingang van het academiejaar 2006-2007 een nieuwe bachelors- of mastersopleiding aanbieden wanneer de betreffende opleiding bij besluit van de Vlaamse regering is erkend als nieuwe opleiding. De aanvraag daartoe kan vanaf 1 januari 2005 ingediend worden. Een universiteit of hogeschool kan eerst met ingang van het academiejaar 2009-2010 nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academisch gerichte bachelorsopleiding aanbieden wanneer de betreffende mastersopleiding bij besluit van de Vlaamse regering is erkend als nieuwe opleiding. De aanvraag daartoe kan ingediend worden met ingang van 1 januari 2008.
De Vlaamse regering kan zodanige besluiten nemen met inachtneming van de volgende voorschriften : 1° het voorgelegde dossier omvat : a) het positief advies van de associatie waaronder de hogeschool of universiteit ressorteert;b) de naam van de opleiding;c) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;d) de onderwijstaal gebruikt in de opleiding;e) de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;f) de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;g) de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;h) de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;i) eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;j) ingeval het een bachelorsopleiding betreft : de aansluitingsmogelijkheden en de mogelijke vervolgopleidingen zoals bedoeld in het Hoger Onderwijsregister en conform de toelatingsvoorwaarden voorgeschreven in afdeling 3, van hoofdstuk III;k) ingeval het gaat om een mastersopleiding : de vereiste vooropleidingen en toegangsvoorwaarden zoals bedoeld in het Hoger Onderwijsregister en conform de toelatingsvoorwaarden voorgeschreven in afdeling 3, van hoofdstuk III;2° de opleiding heeft de 'toets nieuwe opleidingen' door het Accreditatieorgaan, zoals vastgelegd in § 2 van dit artikel, met positief gevolg ondergaan;3° de nieuwe opleiding kan in één of meer studiegebieden of delen van studiegebieden worden gerangschikt waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit;de nieuwe opleiding kan eventueel ook worden gerangschikt in een studiegebied waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit en één of meerdere andere studiegebieden waarin andere instellingen behorende tot de associatie, waarvan de instelling lid is, onderwijsbevoegdheid bezitten; 4° de betrokken hogeschool of universiteit geeft aan welke bestaande opleiding ze zal afbouwen parallel met de uitbouw van de nieuwe opleiding;dit voorschrift geldt niet voor de organisatie vanaf het academiejaar 2007-2008 van nieuwe opleidingen die niet voorkomen in het Hoger Onderwijsregister zoals het op 1 juni 2006 bekend gemaakt zal zijn; dit voorschrift geldt niet voor de organisatie vanaf het academiejaar 2010-2011 van nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academisch gerichte bachelorsopleiding en die niet voorkomen in het Hoger Onderwijsregister zoals het op 1 juni 2009 bekend zal gemaakt zijn; 5° de Vlaamse regering heeft op basis van de volgende criteria de macrodoelmatigheid van de opleiding positief beoordeeld : a) het bestaande aanbod van opleidingen;b) het aantal studenten in dezelfde of aanverwante opleidingen;c) de te verwachten vraag naar afgestudeerden hoger onderwijs in het algemeen en in de betreffende of aanverwante opleidingen in het bijzonder;d) de maatschappelijke relevantie van de opleiding. In afwijking van het voorschrift inzake de vroegste startdatum van nieuwe opleidingen bepaald in het tweede lid kunnen de hogescholen en de universiteiten in Verpleegkunde en Vroedkunde, Maatschappelijk werk en Toerisme mastersopleidingen zoals bedoeld in artikel 66, § 6, in het geval ze niet vermeld staan op de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, of artikel 125, §§ 4 of 6, aanbieden met ingang van het academiejaar 2004-2005 wanneer de opleiding bij besluit van de Vlaamse regering als nieuwe opleiding is erkend. De verplichting van afbouw van een bestaande opleiding zoals bedoeld in het tweede lid, 4°, van deze paragraaf is niet van toepassing op de hiervoor bedoelde nieuwe opleidingen. § 2. De toets nieuwe opleidingen strekt ertoe te beoordelen of de voorgestelde nieuwe opleiding kan beantwoorden aan de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen.
De toets nieuwe opleidingen wordt aangevraagd door het instellingsbestuur. Het Accreditatieorgaan bepaalt de vorm en inhoud van het dossier dat bij de aanvraag dient te worden gevoegd. Een kopie van de aanvraag wordt ook gezonden aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het hoger onderwijs.
Het Accreditatieorgaan neemt over de ontvankelijke aanvragen binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit en deelt dit mede aan de instelling en aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs. Alvorens het toetsingsrapport definitief vast te stellen biedt het Accreditatieorgaan het instellingsbestuur de mogelijkheid om binnen één maand op het ontwerp van toetsingsrapport te reageren. Het Accreditatieorgaan neemt een positief besluit indien het in redelijkheid uit de aanvraag meent te kunnen opmaken dat de nieuwe opleiding de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen met goed gevolg zal kunnen doorstaan. § 3. De Vlaamse regering treft de beslissing houdende erkenning van een nieuwe opleiding binnen de zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Het besluit is geldig voor vier daaropvolgende academiejaren en vervalt op het einde van het vierde academiejaar. Het besluit vervalt automatisch indien de instelling de opleiding niet start in het tweede academiejaar volgend op de bekendmaking aan de instelling.
De Vlaamse regering wint alvorens haar beslissing te nemen, het advies in van de Erkenningscommissie, over de macrodoelmatigheid van de nieuwe opleidingen. § 4. Vanaf het academiejaar 2006-2007 kunnen de hogescholen die partner zijn in eenzelfde associatie, besluiten tot het uitwisselen van opleidingen waarbij een opleiding aan een bepaalde hogeschool aangeboden in een bepaalde vestiging wordt afgebouwd van jaar tot jaar en waarbij dezelfde opleiding aan een andere hogeschool in een bepaalde vestiging wordt ingevoerd van jaar tot jaar, na erkenning als een nieuwe opleiding door de Vlaamse regering.
Voorafgaand aan de invoering van de nieuwe opleiding, moeten de rechtspersonen verantwoordelijk voor de hogescholen en de universiteiten die in de provincie waarin de vestiging van de nieuwe opleiding gelegen is, een vestiging hebben, hun akkoord verlenen.
Voor de toepassing van het begrip 'provincie' in het tweede lid worden het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant als één geheel beschouwd.
Voorstellen tot het uitwisselen van opleidingen kunnen voor de eerste keer bij de Vlaamse regering ingediend worden vanaf 1 januari 2005 en ten laatste op 30 september 2005.
Besluiten tot het uitwisselen van opleidingen tussen hogescholen binnen een associatie kunnen maar eenmaal om de vijf jaar worden genomen voor de gehele Vlaamse Gemeenschap.
De hogescholen voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen voor de studenten bij de afbouw van de opleidingen zodat de studenten hun opleidingen kunnen voltooien.
Art. 62.Bij ontstentenis van een geldige accreditatie, zoals bedoeld in artikel 57, of van een tijdelijke erkenning, zoals bedoeld in artikel 60, §§ 2 en 3, of van een erkenning als nieuwe opleiding, zoals bedoeld in artikel 61, wordt de opleiding geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister bedoeld in artikel 64 vanaf het academiejaar volgend op het academiejaar waarin de geldigheidsduur van de lopende accreditatie, de erkenning als nieuwe opleiding of de tijdelijke erkenning vervalt. Het instellingsbestuur kan eerst na verloop van een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van de schrapping een aanvraag tot erkenning als nieuwe opleiding indienen van de geschrapte opleiding of van een opleiding waarvan het opleidingsprogramma grotendeels overeenstemt met dat van de geschrapte opleiding.
Voor studenten die binnen de normale opleidingsduur de opleiding niet hebben voltooid, sluit de instelling een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling die de betreffende opleiding kan aanbieden, over de wijze waarop deze studenten in die andere instelling hun opleiding kunnen voltooien.
Art. 63.Er wordt een Erkenningscommissie opgericht. Het is de opdracht van deze Erkenningscommissie advies te verlenen : 1° op vraag van de Vlaamse regering over de macro-doelmatigheid van de nieuwe opleidingen bedoeld in artikel 61;2° op vraag van de Vlaamse regering over een tijdelijke erkenning bedoeld in artikel 60, §§ 2 en 3;3° op vraag van de Vlaamse regering over de omvormingslijst bedoeld in artikel 123 met in begrip van de omvorming van de basisopleidingen van twee cycli in bachelors- en mastersopleidingen;4° op vraag van de Vlaamse regering over de omvormingslijsten bedoeld in artikel 125;5° op vraag van de Vlaamse regering over de voorstellen van wijziging van de data vermeld in Titel I, Hoofdstuk VI, zoals bepaald in artikel 135. De Erkenningscommissie bestaat uit binnen- en buitenlandse deskundigen. De Vlaamse regering draagt er zorg voor dat de leden in onafhankelijkheid over de hen voorgelegde adviesvragen kunnen oordelen.
De Vlaamse regering stelt na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad, de Vlaamse Onderwijsraad en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, de Erkenningscommissie samen en regelt de werking ervan. Het advies wordt geacht gegeven te zijn indien het niet binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn werd uitgebracht.
Art. 64.§ 1. Er wordt een Hoger Onderwijsregister aangelegd van de overeenkomstig artikel 57 geaccrediteerde bachelors- en mastersopleidingen en van de bachelors- en mastersopleidingen die overeenkomstig de voorschriften van artikel 61 als nieuwe opleidingen werden erkend. De opleidingen worden gerangschikt in een studiegebied, een deel van een studiegebied of over twee of meer studiegebieden heen. De lijst van de opleidingen bedoeld in artikel 123, § 5, vormt de eerste versie van het Hoger Onderwijsregister. Deze eerste versie wordt vervolgens overeenkomstig de voorschriften van dit artikel en van artikel 125 verder opgebouwd. Naast het Hoger onderwijsregister wordt er een lijst aangelegd van de bachelors- en mastersopleidingen die overeenkomstig de voorschriften van artikel 60, §§ 2 en 3, genieten van een tijdelijke erkenning. Dit tweede register bevat dezelfde gegevens en wordt op dezelfde wijze bekend gemaakt. § 2. Het Hoger Onderwijsregister bevat van elke opleiding de volgende gegevens : 1° Algemene gegevens : a) de naam van de opleiding;b) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;c) de onderwijstaal gebruikt in de opleiding;d) de graad waartoe de opleiding leidt en de kwalificatie van de graad, desgevallend aangevuld met de specificatie van de graad;e) de titel die door de houder van het diploma kan worden gevoerd;f) de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt en de associatie waarvan deze lid is;g) de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;h) de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;i) de datum van het besluit tot accreditatie, tijdelijke erkenning of erkenning als nieuwe opleiding;j) de datum waarop de accreditatie, de overgangsaccreditatie bedoeld in artikel 124, de tijdelijke erkenning of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt;2° Gegevens in verband met de aansluiting en de mogelijke vervolgopleidingen : a) voor elke bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs : 1) de bachelorsopleiding(en) die er rechtstreeks op volgen met de bijkomende voorwaarden;2) de mastersopleidingen die erop volgen met de bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 66, § 6;3) de vermelding : geen vervolgopleiding; b) voor elke bachelorsopleiding in het academisch onderwijs c.q. afstudeerrichting binnen een bachelorsopleiding in het academische onderwijs : 1) de mastersopleiding(en) die erop rechtstreeks op aansluiten zoals bedoeld in artikel 66, § 2, eerste volzin; 2) c.q. de mastersopleiding(en) die erop aansluiten zoals bedoeld in artikel 66, § 2, tweede volzin; 3) eventueel de andere mastersopleiding(en); 4) c.q. de vermelding geen rechtstreekse vervolgopleiding; c) voor elke mastersopleiding : 1) de bachelorsopleiding c.q. afstudeerrichting waarop de mastersopleiding rechtstreeks aansluit; 2) in voorkomend geval : de bachelorsopleiding(en) c.q. afstudeerrichting(en) waarop de mastersopleiding aansluit zoals bedoeld in artikel 66, § 2, tweede volzin; 3) in voorkomend geval : de bachelorsopleiding(en) bedoeld in artikel 66, § 6;4) eventueel de andere bachelors-opleiding(en);5) in voorkomend geval de mastersopleidingen die er op volgen zoals bedoeld in artikel 66, § 5;6) in voorkomend geval de mastersopleidingen die er op volgen met bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 66, § 5;d) voor elke mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding : 1) de mastersopleiding(en) waarop de mastersopleiding volgt;2) eventueel de andere mastersopleidingen met de bijkomende voorwaarden;e) voor elke bachelorsopleiding die volgt op een bachelorsopleiding : 1) de bachelorsopleiding(en) waarop de bachelorsopleiding volgt;2) eventueel de andere bachelorsopleidingen met de bijkomende voorwaarden. Het instellingsbestuur kan bij wijze van individuele maatregel studenten toelaten in te schrijven die in het bezit zijn van een diploma dat niet vermeld staat in het hoger onderwijsregister conform de bepalingen van afdeling 3. § 3. Het Hoger Onderwijsregister omvat ook de overeenkomstig artikel 56, § 1, geaccrediteerde bachelors- en mastersopleidingen en de bachelors- en mastersopleidingen die overeenkomstig de voorschriften van artikel 61 als nieuwe opleidingen werden erkend, en die aangeboden worden door andere instellingen van hoger onderwijs dan de universiteiten en de hogescholen. Daarnaast wordt er ook een lijst aangelegd van de bachelors- en mastersopleidingen die genieten van een tijdelijke erkenning overeenkomstig de voorschriften van artikel 60, §§ 2 en 3, en aangeboden worden door andere instellingen voor hoger onderwijs dan de universiteiten en hogescholen. Van deze opleidingen vermeldt het hoger onderwijsregister de algemene gegevens mutatis mutandis vernoemd in § 2, 1°, en de voor de studenten nuttige gegevens met betrekking tot de vooropleidingseisen en met betrekking tot de mogelijke vervolgopleidingen binnen de instellingen zelf. § 4. Voor 1 mei delen de universiteiten en de hogescholen en de andere instellingen voor hoger onderwijs voor elke geaccrediteerde opleiding, nieuwe opleiding of tijdelijk erkende opleiding die zij in het daaropvolgende academiejaar zullen organiseren, deze gegevens mee aan het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse regering stelt de vorm vast waarin de instellingen deze gegevens jaarlijks meedelen. § 5. Het Hoger Onderwijsregister wordt jaarlijks voor 1 juni openbaar bekend gemaakt. Afdeling 3. - Toelatingsvoorwaarden
Art. 65.§ 1. Voor de inschrijving voor een bachelorsopleiding geldt als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van secundair onderwijs, een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of van een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend. § 2. Het instellingsbestuur bepaalt in een voorstel van reglement de afwijkende algemene of bijzondere toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden voldoen, kunnen worden ingeschreven voor een bachelorsopleiding.
De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen rekening houden met volgende elementen : 1° humanitaire redenen;2° medische, psychische of sociale redenen;3° het algemeen kwalificatieniveau, de verdiensten of competenties van de kandidaat. Het voorstel van reglement wordt bij wijze van loutere bekrachtiging aangenomen door de Vlaamse regering. Zij kan deze bekrachtiging niet weigeren, indien het voorstel in overeenstemming is met het recht en niet kennelijk onredelijk is. De redelijkheid wordt beoordeeld in het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de verschillende instellingen. § 3. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige bachelorsopleidingen alleen openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een graad van bachelor met een door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s). Voor elke in deze paragraaf bedoelde bachelorsopleiding wijst het instellingsbestuur ten minste één bachelorsopleiding in het professioneel hoger onderwijs aan waarop die bachelorsopleiding volgt. Het instellingsbestuur kan de inschrijving wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de geschiktheid en bekwaamheid van de student om de opleiding te volgen.
Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving ook openstaat voor de afgestudeerden van andere bachelorsopleidingen, desgevallend na het met succes voltooien van een specifiek daartoe ontworpen voorbereidingsprogramma. § 4. Het instellingsbestuur kan ieder die in het bezit is van een graad van bachelor inschrijven voor een andere bachelorsopleiding en daartoe studieduurverkorting of vermindering van de voorgeschreven studieomvang verlenen in die mate dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 60 studiepunten moet volgen.
Art. 66.§ 1. Voor de inschrijving voor een mastersopleiding, geldt als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van een bachelorsopleiding. § 2. Behoudens voor de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding wijst het instellingsbestuur voor elke mastersopleiding ten minste één bachelorsopleiding in het academisch onderwijs met een bepaalde kwalificatie en een bepaalde studieomvang of in voorkomend geval ten minste één afstudeerrichting binnen die bachelorsopleiding in het academisch onderwijs aan die rechtstreeks toegang geeft tot die mastersopleiding. De inschrijving staat ook open voor de houders van de graad van bachelor met dezelfde kwalificatie maar met andere afstudeerrichting of voor de houders van de graad van bachelor met een vergelijkbare kwalificatie en dezelfde studieomvang uitgereikt door een andere instelling. In deze gevallen kan het instellingsbestuur een geïndividualiseerd opleidingsprogramma vaststellen om de deficiënties in de vooropleiding op te vangen. De extra studieomvang boven op de reguliere studieomvang van de mastersopleiding mag niet meer dan 15 studiepunten bedragen. § 3. Het instellingsbestuur kan ieder die in het bezit is van een graad van master inschrijven voor een andere mastersopleiding die normaal aansluit of volgt op een bachelorsopleiding en daartoe studieduurverkorting of vermindering van de voorgeschreven studieomvang verlenen in die mate dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 45 studiepunten moet volgen. § 4. Het instellingsbestuur kan bepalen - hetzij bij wijze van algemene maatregel hetzij bij wijze van individuele beslissing - dat de inschrijving voor een mastersopleiding ook openstaat voor de personen die een andere bachelorsopleiding dan deze bedoeld in § 2 met goed gevolg hebben voltooid. Het kan die toelating afhankelijk maken van de succesvolle voltooiing van een daartoe specifiek ontworpen voorbereidingsprogramma. In geval het gaat om een graad van bachelor in het hoger professioneel onderwijs is de toelating in elk geval afhankelijk van de succesvolle voltooiing van een daartoe specifiek ontworpen schakelprogramma met een studieomvang van ten minste 45 studiepunten en ten hoogste van 90 studiepunten met het doel om de voorkennis inzake de beheersing van algemene wetenschappelijke competenties en het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire kennis op het instapniveau van de mastersopleiding te brengen. Het instellingsbestuur kan de studieomvang van het schakelprogramma differentiëren op basis van elders verworven competenties en eerder verworven kwalificaties en verminderen tot 30 studiepunten. Een verdere vermindering van de minimum studieomvang kan enkel als op grond van eerder verworven kwalificaties blijkt dat de nodige wetenschappelijke voorkennis als hiervoor bedoeld, is verworven. § 5. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige mastersopleidingen alleen openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een graad van master met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s). Voor elke mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding wijst het instellingsbestuur ten minste één mastersopleiding aan waarop die mastersopleiding volgt. Het instellingsbestuur kan de inschrijving wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de geschiktheid en bekwaamheid van de student om de opleiding te volgen. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving ook openstaat voor de afgestudeerden van andere mastersopleidingen, desgevallend na het met succes voltooien van een specifiek daartoe ontworpen voorbereidingsprogramma. § 6. In afwijking van het bepaalde in § 2 kunnen een universiteit en een of meer hogescho(o)l(en) gezamenlijk mastersopleidingen aanbieden waarvoor de inschrijving hoofdzakelijk openstaat voor de houders van een graad van bachelor met een door de instellingsbesturen nader bepaalde kwalificatie in het hoger professioneel onderwijs die met succes een schakelprogramma met een studieomvang van ten minste 45 studiepunten en ten hoogste 90 studiepunten hebben voltooid met het doel om de voorkennis inzake de beheersing van algemene wetenschappelijke competenties en het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire kennis op het instapniveau van de mastersopleiding te brengen. Het instellingsbestuur kan de studieomvang van het schakelprogramma differentiëren op basis van elders verworven competenties en eerder verworven kwalificaties en verminderen tot 30 studiepunten. Een verdere vermindering van de minimum studieomvang kan enkel als op grond van eerder verworven kwalificaties blijkt dat de nodige wetenschappelijke voorkennis als hiervoor bedoeld, is verworven. Het schakelprogramma kan tot 30 studiepunten worden verminderd als de student ten minste drie jaar nuttige beroepservaring heeft en als er een intakegesprek heeft plaatsgehad, onverminderd de mogelijkheid van verdere vermindering van de minimum studieomvang op grond van eerder verworven kwalificaties.
Het intakegesprek peilt naar de motivatie en wetenschappelijke voorkennis van de student en naar de aard van de beroepservaring. Bij wijze van algemene maatregel of individuele beslissing kan het instellingsbestuur studenten toelaten in te schrijven die in het bezit van een andere graad van bachelor dan de graad van bachelor bedoeld in het eerste lid.
De betrokken universiteit en hogescho(o)l(en) reiken bij de voltooiing van de mastersopleidingen een gezamenlijk diploma uit en verlenen de gezamenlijke graad van master.
Art. 67.De inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift staat open voor de houders van een graad van master desgevallend na een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van de student om in de betreffende discipline wetenschappelijk onderzoek te doen en de resultaten ervan in een proefschrift neer te leggen.
Het universiteitsbestuur kan de student vrijstellen van de hiervoor bedoelde toelatingsvoorwaarde. Het universiteitsbestuur kan deze vrijstelling afhankelijk maken van een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid voor het opstellen van een doctoraatsproefschrift of van het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen over door het universiteitsbestuur te bepalen onderdelen van het academisch onderwijs.
Art. 68.§ 1. Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden wordt niemand toegelaten tot de bachelorsopleidingen van studiegebieden, audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en podiumkunsten, zonder geslaagd te zijn voor een artistieke toelatingsproef eigen aan deze opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze toelatingsproef af. Deze artistieke toelatingsproef wordt afgenomen door een commissie die is samengesteld uit personeelsleden van de hogescholen en externe experten. § 2. Voor de inschrijving in een bachelorsopleiding in het studiegebied Geneeskunde of het studiegebied Tandheelkunde, geldt als bijkomende toelatingsvoorwaarde het geslaagd zijn voor een toelatingsexamen, ingericht door één examencommissie, verder genoemd 'toelatingsexamen arts en tandarts'. Het beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige of tandheelkundige opleiding met succes af te ronden. Het bestaat uit twee gedeelten : 1° kennis en inzicht in de wetenschappen en met name de vakken biologie, fysica, scheikunde en wiskunde;het niveau is afgestemd op het gemiddelde van de programma's van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs; 2° informatie verwerven en verwerken : de themata hiervan sluiten aan bij de beroepspraktijk van artsen of tandartsen. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van deze examengedeelten. § 3. Het toelatingsexamen arts en tandarts wordt georganiseerd volgens de hierna opgesomde nadere regels : 1° het wordt tweemaal per jaar voor het begin van het academiejaar ingericht;de organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt; 2° de Vlaamse regering kan een examengeld van ten hoogste 25 euro vastleggen als bijdrage in het dekken van de organisatiekosten.Vanaf 1998 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 1997; 3° de Vlaamse regering organiseert het toelatingsexamen arts en tandarts volgens de nadere regels die zij daartoe bepaalt;4° na advies van de examencommissie, bedoeld in § 2, regelt de Vlaamse regering de werking van de examencommissie en stelt ze haar huishoudelijk reglement en het examenreglement vast;5° de examencommissie, bedoeld in § 2, stelt de examenvragen op en evalueert de examenresultaten.Het maximumaantal punten van elk examengedeelte is twintig. Geslaagd zijn de studenten die op elk examengedeelte ten minste tien op twintig behalen en ten minste tweeëntwintig op veertig voor beide examengedeelten samen. De voorzitter van de examencommissie maakt de resultaten bekend; 6° het slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt slechts aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde indien de student uiterlijk op 31 december van dat burgerlijk jaar in het bezit is van het diploma secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig of gelijkgesteld studiebewijs. § 4. De Vlaamse regering benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie, bedoeld in § 2. Zij telt, voorzitter en secretaris uitgezonderd, minimaal tien en maximaal vijftien leden. De leden van de examencommissie worden zo aangeduid uit de leden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten dat de nodige expertise aanwezig is op het vlak van de medische praktijk, de inhoud van de vakken van het eerste examengedeelte, de pedagogiek en de psychologie. § 5. De bijkomende toelatingsvoorwaarde geslaagd zijn voor het 'toelatingsexamen arts-tandarts', bedoeld in § 2, geldt eveneens voor de inschrijving in om het even welk studiejaar van een bachelors- of mastersopleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde in het geval de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen of verkorting van studieduur, op grond van een diploma behaald na een opleiding waarvoor de bijkomende toelatingsvoorwaarde, bedoeld in § 2, niet gegolden heeft.
Zij geldt niet voor de studenten die voor de aanvang van het academiejaar 1997-1998 in het bezit waren van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij ten minste één studiejaar van een opleiding van arts of van een opleiding van tandarts met succes hebben voltooid en op basis daarvan in het academiejaar 1997-1998 theoretisch konden toegelaten worden tot het tweede studiejaar of een hoger studiejaar.
Zij geldt evenmin voor de studenten die in het academiejaar 1996-1997 niet slaagden voor het examen van het eerste studiejaar van de opleiding van kandidaat-arts of van kandidaat-tandarts en zich in het academiejaar 1997-1998 opnieuw lieten inschrijven voor het eerste studiejaar van de betreffende opleiding. De vrijstelling van de bijkomende toelatingsvoorwaarde slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts blijft voor deze studenten geldig zolang zij ononderbroken officieel ingeschreven blijven in de opleiding van arts of van tandarts aan een Vlaamse universiteit.
Art. 69.§ 1. Voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 65 en 66 worden de diploma's van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en de diploma's van het hogeschoolonderwijs van één cyclus gelijkgesteld met een graad van bachelor. § 2. Voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 66 en 67 worden de diploma's van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van het lange type, het hogeschoolonderwijs van twee cycli, de diploma's van de tweede cyclus van het academisch onderwijs en de daarmee krachtens of bij het universiteitendecreet gelijkgestelde diploma's, de diploma's van het voortgezet academisch onderwijs en de diploma's van burgerlijk ingenieur polytechnicus en van licentiaat behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gelijkgesteld met een graad van master. § 3. Het instellingsbestuur kan personen die in het bezit zijn van een buiten de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd diploma van het hoger onderwijs vrijstellen van de in de artikelen 65, 66 en 67 voorgeschreven of de krachtens deze artikelen bepaalde vooropleidingseisen voor de inschrijving in bachelorsopleidingen c.q. mastersopleidingen voor zover dat diploma naar het oordeel van het instellingsbestuur gelijkwaardig is met in die artikelen bedoelde graden. Indien dat niet het geval is kan het instellingsbestuur de toelating tot inschrijving afhankelijk maken van de succesvolle voltooiing van een specifiek daartoe ontworpen voorbereidingsprogramma. § 4. Met het oog op de instroom in het academisch onderwijs wordt het diploma van kandidaat-burgerlijk ingenieur polytechnicus behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gelijkgesteld met de eerste twee studiejaren in het studiegebied Toegepaste Wetenschappen. De inschrijving in het derde studiejaar van de door het universiteitsbestuur aangewezen bachelorsopleiding(en) staat open voor de studenten die houder zijn van het diploma van kandidaat behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel. § 5. De inschrijving in het derde studiejaar van een bachelorsopleiding of in een mastersopleiding in het studiegebied Godgeleerdheid, Godsdienstwetenschappen en Kerkelijk Recht staat open voor de studenten die geslaagd zijn voor de gehele cyclus aan een instelling die leidt tot het ambt van bedienaar van een erkende eredienst. Het universiteitsbestuur kan de inschrijving afhankelijk maken van een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van deze studenten voor de betreffende opleiding en desgevallend van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma. § 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 65, § 4, en in artikel 66, §§ 4 en 6, kan het instellingsbestuur op grond van elders verworven competenties, van eerder verworven kwalificaties en van eerder met goed gevolg afgelegde examens aan een binnenlandse of buitenlandse instelling vrijstelling verlenen van het afleggen van examens over bepaalde opleidingsonderdelen of vermindering van de voorgeschreven studieomvang. De omvang van de verleende vrijstellingen is in die mate beperkt dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 45 studiepunten moet volgen en moet voltooien om een graad te verwerven. Het instellingsbestuur bepaalt een geobjectiveerde procedure op basis waarvan de evaluatie van de elders verworven competenties en van eerder verworven kwalificaties zal gedaan worden.
Het instellingsbestuur legt in de onderwijsregeling bedoeld in artikel 77 hieromtrent nadere regels vast. Afdeling 4. - Inschrijving van de student
Art. 70.Een student schrijft zich in aan de instelling van zijn keuze voor zover hij voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, zoals bepaald in afdeling 3. De inschrijving geschiedt voor een studiejaar van een opleiding en voor een academiejaar. Met toepassing van de voorschriften van artikel 82 geschiedt de inschrijving voor één of meer studiejaren van dezelfde opleiding of voor twee verschillende opleidingen. De inschrijving kan ook geschieden voor een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma zoals bedoeld in de artikelen 65, 66 en 69 of voor een geïndividualiseerd opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 21, § 4, en artikel 66, § 2. In een academiejaar kan de inschrijving geschieden voor een studiejaar van twee of meer opleidingen.Een inschrijving voor een schakelprogramma of voorbereidingsprogramma kan ook gecombineerd worden met een inschrijving voor het opleidingsprogramma van de vooropleiding zonder er evenwel deel van uit te maken. Een inschrijving voor een schakelprogramma of voor een voorbereidingsprogramma kan gecombineerd worden met een inschrijving voor het opleidingsprogramma of een deel ervan van de opleiding die erop volgt. Indien het gaat om twee verschillende instellingen dan moet het gecombineerd opleidingsprogramma vastgelegd worden in een overeenkomst tussen de twee instellingen. In dit decreet wordt zo'n gecombineerd opleidingsprogramma als een geïndividualiseerd opleidingsprogramma beschouwd.
Het instellingsbestuur kan de inschrijving weigeren van de voltijdse student of deeltijdse student die gedurende de laatste twee academiejaren niet, al naar het geval, slaagde voor hetzij een studiejaar, hetzij het gedeelte van een studiejaar waarvoor hij was ingeschreven.
Het instellingsbestuur kan de toelating tot de eerste inschrijving in een opleiding afhankelijk stellen van het bewijs dat de student hetzij geslaagd is voor een daartoe door een universiteit of hogeschool of een andere organisatie georganiseerd examen over de voldoende kennis van het Nederlands hetzij ten minste één studiejaar in het secundair of in het hoger onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal met succes heeft voltooid.
Het instellingsbestuur kan de toelating tot de eerste inschrijving in een opleiding die volledig in een andere taal dan het Nederlands wordt aangeboden afhankelijk stellen van een toets van voldoende kennis van de gebruikte onderwijstaal.
Art. 71.§ 1. Een student schrijft zich per academiejaar voltijds of halftijds in of schrijft zich in voor een schakelprogramma, een voorbereidingsprogramma of een geïndividualiseerd opleidingsprogramma.
Een voltijdse inschrijving slaat op het volledige opleidingsprogramma van een studiejaar of op een geïndividualiseerd opleidingsprogramma bedoeld in artikel 21, § 4, of artikel 70 met een studieomvang van ten minste 54 studiepunten. Een halftijdse inschrijving slaat op een deel van een opleidingsprogramma van een studiejaar of van een geïndividualiseerd opleidingsprogramma met een studieomvang van ten minste 27 en ten hoogste 33 studiepunten. De inschrijving voor een schakelprogramma of voorbereidingsprogramma kan voltijds of deeltijds zijn naar gelang de studieomvang ten minste 54 studiepunten bedraagt of minder. In geval het instellingsbestuur beslist heeft het opleidingsprogramma van een studiejaar van een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding of van een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding over meerdere academiejaren te spreiden geschiedt de inschrijving voor een deel van het studieprogramma. § 2. Een student kan zich inschrijven voor één of meer door de instelling georganiseerde opleidingsonderdelen zoals bepaald in artikel 20 en daarvoor examens afleggen. In voorkomend geval verkrijgt hij een document waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor het opleidingsonderdeel.
Art. 72.Onder door het instellingsbestuur te bepalen voorwaarden kan een student zich ook enkel inschrijven voor het afleggen van de examens. In dat geval slaat de inschrijving op het volledig opleidingsprogramma van een studiejaar of op de helft ervan of op een opleidingsprogramma van een studiejaar waarvan de studieomvang door overdracht van examencijfers of door vrijstelling werd verminderd.
Art. 73.Het instellingsbestuur stelt de procedure van inschrijving vast.
Art. 74.§ 1. Het instellingsbestuur stelt jaarlijks voor 1 mei de bedragen van het examengeld vast voor de inschrijvingen enkel met het oog op het afleggen van de examens. Het examengeld bedraagt vanaf het academiejaar 2004-2005 250 euro voor een volledig opleidingsprogramma en 150 euro voor een half opleidingsprogramma. § 2. Jaarlijks kan het instellingsbestuur deze bedragen aanpassen aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is de index van de consumptieprijzen op 1 september 2004.
Art. 75.De hogescholen en universiteiten nemen - gezamenlijk of individueel - maatregelen om de gelijkheid van kansen te waarborgen en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in materiële en immateriële zin voor de studenten met een handicap of chronische ziekte en voor studenten uit minder vertegenwoordigde groepen te garanderen. Afdeling 5. - Het onderwijs- en examenreglement
Art. 76.Het instellingsbestuur maakt voor het begin van het academiejaar het onderwijsaanbod en het onderwijs- en examenreglement openbaar. Het overhandigt de student bij zijn inschrijving het onderwijs- en examenreglement.
Art. 77.Het instellingsbestuur stelt een onderwijsregeling op. Deze omvat tenminste : 1° voor elke opleiding : a) de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;b) de inhoud en de doelstellingen van elke opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in studiejaren en opleidingsonderdelen;c) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;d) de onderwijstaal gebruikt in de opleiding of opleidingsonderdelen;e) de studieomvang van elk studiejaar en opleidingsonderdeel uitgedrukt in studiepunten;f) de volgorde waarin de examens over de onderscheiden opleidingsonderdelen moeten worden afgelegd;g) de voorwaarden waaronder het instellingsbestuur vrijstelling van examens kan verlenen voor opleidingsonderdelen op grond van elders verworven kwalificaties en competenties;h) de procedure op grond waarvan vermindering van de studieomvang van een opleiding kan toegestaan worden;i) de organisatie van de opleiding in de vorm van voltijds of deeltijds onderwijs;j) de begin- en eindcompetenties;k) de nadere regels van de inschrijving van de student;l) de voorwaarden waaronder de studenten opleidingsonderdelen kunnen volgen en daarover examen kunnen afleggen aan andere binnen- en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs;m) de organisatie van informatiesessies voor de studenten die zich voor de eerste maal inschrijven aan de instelling voor hoger onderwijs;n) de voorwaarden en de procedure van inschrijving van studenten die niet voldoen aan de vooropleidingseisen die gelden als directe inschrijvingsvoorwaarde;o) eventueel de bijzondere vooropleidingseisen en de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden;p) de criteria en de nadere regels voor het aanvullen van het opleidingsprogramma van een studiejaar met opleidingsonderdelen van een volgend studiejaar of van een volgende opleiding zoals bedoeld in artikel 82;2° Voor elke bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs : a) de bachelorsopleiding die erop volgt;b) de bachelorsopleidingen die erop volgen met bijkomende voorwaarden;c) de mastersopleidingen die erop volgen met de bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 66, § 6;d) de vermelding : geen vervolgopleiding; 3° Voor elke bachelorsopleiding in het academisch onderwijs c.q. afstudeerrichting binnen een bachelorsopleiding in het academische onderwijs : a) de mastersopleiding(en) die er rechtstreeks op aansluiten zoals bedoeld in artikel 66, § 2, eerste volzin; b) c.q. de mastersopleiding(en) die er op aansluiten zoals bedoeld in artikel 66, § 2, tweede volzin; c) eventueel de andere mastersopleiding(en);d) eventueel de vermelding geen rechtstreekse vervolgopleiding; 4° Voor elke mastersopleiding : a) de bachelorsopleiding c.q. afstudeerrichting waarop de mastersopleiding rechtstreeks aansluit zoals bedoeld in artikel 66, § 2, eerste volzin; b) c.q. de bachelorsopleiding(en) c.q. afstudeerrichting(en) waarop de mastersopleiding aansluit zoals bedoeld in artikel 66, § 2, tweede volzin; c) c.q. de bachelorsopleiding(en) bedoeld in artikel 66, § 6; d) eventueel de andere bachelorsopleiding(en);e) in voorkomend geval de mastersopleidingen die er op volgen zoals bedoeld in artikel 66, § 5;f) in voorkomend geval de mastersopleidingen die er op volgen met bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 66, § 5;5° Voor elke mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding : a) de mastersopleiding(en) waarop de mastersopleiding volgt;b) eventueel de andere mastersopleidingen met de bijkomende voorwaarden;6° Voor elke bachelorsopleiding die volgt op een bachelorsopleiding : a) de bachelorsopleiding(en) waarop de bachelorsopleiding volgt;b) eventueel de andere bachelorsopleidingen met de bijkomende voorwaarden;7° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantieregeling voor de studenten;8° de wijze van bepalen van het aantal studiepunten van elk opleidingsonderdeel en de daarbij gehanteerde criteria en normen;9° de gedragscode inzake de taalregeling;10° het tuchtreglement van de studenten;11° de rechten en plichten van de studenten;12° de inspraakregeling van de studenten;13° de procedure ter behandeling van klachten van de studenten met betrekking tot de onderwijsverzorging.
Art. 78.Het instellingsbestuur stelt een examenregeling op. Deze omvat tenminste : 1° de wijze waarop de vorm van de examens wordt bepaald en bekendgemaakt;2° de periodes waarbinnen de examens worden afgelegd;3° de wijze waarop de openbaarheid van zowel de mondelinge als schriftelijke examens wordt gewaarborgd;4° de wijze van samenstelling van de examencommissies;5° de aanstelling en de taakomschrijving van de ombudsman;6° de wijze van bekendmaking van de resultaten van de examens en van de proclamatie van de afgestudeerden van een opleiding;7° de procedure en voorwaarden om te slagen en om vermeldingen toe te kennen aan geslaagde studenten;8° de procedure waarbij geschillen tussen de studenten en de examinatoren voor of na het bekend maken van de examenresultaten worden behandeld.Deze procedure vermeldt eveneens de interne en externe beroepsmogelijkheden voor de betrokken studenten.
Art. 79.Het instellingsbestuur stelt voor elk studiejaar een examencommissie in. Afdeling 6. - Studievoortgang
Art. 80.Onverminderd de voorschriften ter zake van geïndividualiseerde opleidingsprogramma's, schakelprogramma's en voorbereidingsprogramma's kan niemand door de examencommissie van een bepaald studiejaar geslaagd worden verklaard voor dat studiejaar tenzij hij alle examens die horen bij het opleidingsprogramma van dat studiejaar, heeft afgelegd.
Art. 81.§ 1. De geëxamineerde kan zich in de loop van een zelfde academiejaar maximaal tweemaal voor dezelfde examens of examengedeelten aanmelden. § 2. Aan de geëxamineerde wordt voor elk opleidingsonderdeel een examencijfer met een maximale waarde van 20 toegekend.
De examencommissie kan bij de deliberatie op de verschillende onderdelen een weging toe passen. § 3. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, wordt overgedragen : 1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling en voor hetzelfde jaarprogramma.Onverminderd het bepaalde in artikel 70, tweede lid, blijft deze overdracht van examencijfers drie opeenvolgende academiejaren geldig voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. § 4. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, kan worden overgedragen : 1° nadat de periode van drie opeenvolgende academiejaren zoals vermeld in § 3 is verstreken;2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling voor een andere opleiding voorzover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma;3° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan een andere instelling voorzover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma. Het instellingsbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling. § 5. In afwijking van het bepaalde in § 4, kan een examencijfer van 10 of meer, maar minder dan 12, dat aan een geëxamineerde is toegekend, worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald door het instellingsbestuur : 1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;2° naar een volgend academiejaar voor onderwijs- en studieactiviteiten zoals werkcolleges, het redigeren van scripties en eindverhandelingen, het maken van werkstukken en proefontwerpen, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten, het opstellen van seminariewerken, het uitvoeren van praktische oefeningen in laboratoria, het deelnemen aan veldwerk en excursies en het doorlopen van stages. Het instellingsbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling. § 6. De geëxamineerde kan de overdracht van examencijfers weigeren binnen de maand nadat het instellingsbestuur hem/haar van de overdracht op de hoogte heeft gebracht.
Art. 82.Aan de voltijds of halftijdse student voor wie door overdracht van examencijfers zoals bepaald in artikel 81 of door vrijstellingen zoals bepaald in artikel 69, § 6, zijn voltijds/halftijds jaarprogramma met ten minste één derde verminderd werd, kan het instellingsbestuur toestaan om reeds opleidingsonderdelen van een studiejaar volgend op dat waarvoor men ingeschreven is, te volgen en de daar bijhorende examens af te leggen.
De studieomvang van het voltijds of halftijds jaarprogramma waaraan de opleidingsonderdelen zijn toegevoegd mag niet groter zijn dan de studieomvang zoals bepaald in artikel 21. In uitzonderlijke gevallen kan hierover door de bevoegde organen van de betrokken instelling anders beslist worden. Het instellingsbestuur legt in de onderwijsregeling bedoeld in artikel 77 hieromtrent nadere regels vast.
Het instellingsbestuur kan, in afwijking van artikel 66 personen die een beperkt jaarprogramma op grond van overdracht van examencijfers of vrijstelling volgen in het laatste studiejaar van de bachelorsopleiding, toelaten tot de inschrijving voor een aansluitende mastersopleiding zoals bepaald in artikel 19 of een bachelorsopleiding zoals bepaald in artikel 18, § 3. Voor het behalen van het betreffende mastersdiploma c.q. bachelorsdiploma is het bezit van het in de eerste zin vereiste diploma van de bachelor noodzakelijk.
Het instellingsbestuur kan, in afwijking van artikel 66 personen die een beperkt jaarprogramma op grond van overdracht van examencijfers of vrijstelling volgen in het laatste studiejaar van de mastersopleiding, toelaten tot de inschrijving voor een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding. Voor het behalen van het betreffende mastersdiploma is het bezit van het in de eerste zin vereiste diploma van de master noodzakelijk.
De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen consecutief delibereren over twee opeenvolgende studiejaren in hetzelfde academiejaar.
Het instellingsbestuur legt hiertoe criteria en modaliteiten vast in de onderwijsregeling. Afdeling 7. - Bekrachtiging van de studies
Art. 83.§ 1. Het instellingsbestuur verleent de graad van bachelor met nadere kwalificatie en in voorkomend geval specificatie aan ieder die de betreffende bachelorsopleiding met succes heeft voltooid. § 2. Het instellingsbestuur verleent de graad van master met nadere kwalificatie en in voorkomend geval specificatie aan ieder die de betreffende mastersopleiding met succes heeft voltooid.
Art. 84.De graad van 'doctor' wordt behaald na de openbare verdediging van een proefschrift.
Art. 85.Het bestuur van de instelling waaraan de student met succes zijn opleiding afrondt, kent de betreffende graad toe en reikt het diploma met bijhorend diplomasupplement uit. Door de uitreiking krachtens dit decreet is het diploma van rechtswege erkend en bekrachtigd. Het diploma vermeldt na de graad de studieomvang van de opleiding. De Vlaamse regering bepaalt de vorm van de diploma's en de inhoud van het diplomasupplement. Het diplomasupplement geeft een aanduiding van de aard van de opleiding, de duur van de opleiding, het voltooide opleidingsprogramma, de eventueel verleende vrijstellingen en eventueel de vooropleiding en de vermelding van de instelling(en) waaraan de student de opleidingsonderdelen heeft gevolgd als die verschillend is (zijn) van de uitreikende instelling of in het geval van gezamenlijke diplomering.
Art. 86.§ 1. Twee of meer universiteiten kunnen binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor, master of doctor verlenen aan de student die met succes een door de betrokken universiteiten gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid of na de succesvolle openbare verdediging van een proefschrift voorbereid onder gezamenlijke supervisie. § 2. Twee of meer hogescholen kunnen binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken hogescholen gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid. Afdeling 8. - Gelijkwaardigheid buitenlandse diploma's of
getuigschriften
Art. 87.§ 1. De Vlaamse regering legt na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad de algemene gelijkwaardigheid vast van de diploma's van hoger onderwijs, afgegeven in een land waar de Conventie betreffende de erkenning van diploma's van hoger onderwijs in de Europese regio opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997 van toepassing is, met de overeenstemmende diploma's en graden van het hoger onderwijs afgegeven in de Vlaamse Gemeenschap.
Het advies slaat op de vraag of er in die landen een gelijkwaardig systeem van kwaliteitszorg met in begrip van gelijkwaardige beoordelingskaders operationeel is. Het advies wordt geacht gegeven te zijn indien het niet binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn werd verstrekt. § 2. De Vlaamse regering kan na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en van de Vlaamse Hogescholenraad de algemene gelijkwaardigheid met de in dit decreet bepaalde graden vastleggen van diploma's of getuigschriften afgegeven in een ander land dan bedoeld in § 1. Het advies wordt geacht te zijn gegeven indien het niet binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn werd verstrekt.
Art. 88.De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de procedure tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van diploma's of getuigschriften die niet in een besluit zoals bedoeld in artikel 87 zijn opgenomen met de in dit decreet bepaalde graden.
Art. 89.Onverminderd het bepaalde in de artikelen 87 en 88, kunnen de hogescholen en de universiteiten buitenlandse diploma's of getuigschriften gedeeltelijk gelijkwaardig erkennen met de door hen verleende graden. Bij de erkenning van een gedeeltelijke gelijkwaardigheid bepaalt het instellingsbestuur over welke opleidingsonderdelen nog examen moet worden afgelegd om te voldoen aan de voorwaarden van het verwerven van de desbetreffende graad. Afdeling 9. - Taalregeling
Art. 90.De bestuurstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands.
Art. 91.§ 1. De onderwijstaal in hogescholen en universiteiten is het Nederlands.
In de bachelors- en in de mastersopleidingen kan evenwel een andere taal worden gebruikt voor de volgende opleidingsonderdelen : 1° de opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot onderwerp hebben en die in die taal worden gedoceerd;2° de opleidingsonderdelen die gedoceerd worden door anderstalige gasthoogleraren of gastprofessoren;3° de anderstalige opleidingsonderdelen die, met instemming van het instellingsbestuur, worden gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs. Het instellingsbestuur kan tevens beslissen dat in beperkte mate voor opleidingsonderdelen een andere taal dan het Nederlands wordt gebruikt wanneer de meerwaarde voor de studenten en de functionaliteit voor de opleiding blijkt uit de expliciet gemotiveerde beslissing daartoe en op voorwaarde dat de hiervoor aangewezen docent de andere taal op adequate wijze beheerst.
In geen geval kan eenzelfde opleidingsonderdeel, behalve in de gevallen hierboven vermeld in het tweede lid, 1° en 3°, en in de gevallen waarin het opleidingsonderdeel door een anderstalige gastdocent wordt gedoceerd, volledig in een andere taal aangeboden worden.
Voor de bachelorsopleidingen is het gebruik van een andere taal dan het Nederlands beperkt tot ten hoogste 10% van de omvang van het opleidingsprogramma; voor het bepalen van die grens worden de opleidingsonderdelen bedoeld in het tweede lid, 1° en 3°, niet meegerekend.
In het hoger professioneel onderwijs geldt bovendien de beperking dat over de leerstof die in een andere taal wordt aangeboden, behalve in de gevallen vermeld in het tweede lid, 1° en 3°, nooit een examen afgenomen kan worden, tenzij dezelfde leerstof ook in het Nederlands werd aangebracht of gedoceerd.
Met inachtneming van het voorgaande hebben de studenten het recht over een opleidingsonderdeel waarin een andere onderwijstaal dan het Nederlands werd gebruikt, examen in het Nederlands af te leggen, met uitzondering van de opleidingsonderedelen bedoeld in het tweede lid, 1° en 3°. § 2. In afwijking van het bepaalde in § 1, kan het instellingsbestuur bachelors- en mastersopleidingen volledig in een andere taal dan het Nederlands aanbieden indien het om opleidingsprogramma's gaat die specifiek ten behoeve van buitenlandse studenten zijn ontworpen op voorwaarde dat er in dezelfde instelling een equivalente opleiding in het Nederlands wordt aangeboden.
Desgevallend kan het aanbod van een anderstalige opleiding en van de equivalente opleiding in het Nederlands worden verwezenlijkt door samenwerking en taakverdeling tussen voor de betrokken opleiding bevoegde instellingen binnen eenzelfde provincie zonder dat afbreuk gedaan wordt aan het recht van de student om een volledige opleiding in het Nederlands te volgen overeenkomstig de voorschriften van § 1.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant als één geheel beschouwd.
Voorafgaand aan het indienen van de omvormingsvoorstellen zoals bedoeld in de artikelen 123 en 125 moet er een akkoord tussen de instellingen zijn als de equivalente opleiding niet aan dezelfde instelling wordt aangeboden. Dit akkoord wordt bij het omvormingsdossier gevoegd. § 3. In afwijking van het bepaalde in §§ 1 en 2, kan het instellingsbestuur mastersopleidingen in een andere taal dan het Nederlands aanbieden indien het gaat om opleidingsprogramma's die specifiek in het kader van het International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van buitenlandse studenten zijn ontworpen. § 4. In afwijking van § 1, bepaalt het instellingsbestuur de onderwijstaal in de bachelorsopleidingen waarvoor de inschrijving alleen openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een graad van bachelor, de mastersopleidingen waarvoor de inschrijving alleen openstaat voor personen die reeds in het bezit van een graad van master, en in de onderwijs- en andere studieactiviteiten die als nascholing of bijscholing worden georganiseerd bedoeld in artikel 17. § 5. Het instellingsbestuur stelt terzake een gedragscode op na raadpleging van de studenten en legt deze vast in het onderwijs- en examenreglement. § 6. Het instellingsbestuur geeft rekenschap over zijn beleid inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands in een jaarlijks verslag met een overzicht van de doelstellingen en resultaten onderbouwd door kwantitatieve gegevens en over de wijze waarop het de betreffende decretale voorschriften heeft gehandhaafd.
Dit verslag wordt aan de Vlaamse regering en aan het Vlaams Parlement bezorgd binnen de drie maanden na het einde van het academiejaar.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen betreffende de wijze van verantwoording. HOOFDSTUK IV. - Kwaliteitszorg
Art. 92.De hogescholen en de universiteiten zorgen voor de interne en de externe kwaliteitszorg van de onderzoeksactiviteiten : - zij zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderzoeksactiviteiten; - zij voorzien, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse instellingen, in een regelmatige beoordeling, ten minste om de acht jaar, van de kwaliteit van de onderzoeksactiviteiten van de instelling. Van de uitkomsten van deze beoordeling wordt er een openbaar verslag gemaakt; - zij geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in hun beleid.
Art. 93.§ 1. De hogescholen en de universiteiten zorgen voor de interne en externe kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten. Zij zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. Zij betrekken de studenten, de alumni en de externe deskundigen uit het beroepsveld bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking. Zij voorzien gezamenlijk in een regelmatige externe beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten, naar gelang van het geval per opleiding of per cluster van opleidingen. De externe beoordeling gebeurt ten minste om de acht jaar voor de bachelors- en de mastersopleidingen. § 2. De externe beoordeling van eenzelfde opleiding of cluster van opleidingen, bedoeld in § 1, gebeurt voor alle instellingen die deze opleiding of deze cluster van opleidingen organiseren, door een visitatiecommissie die het geheel van haar werkzaamheden afrondt binnen een bestek van 24 maanden. Van de visitatiecommissies maakt ten minste één student deel uit die ingeschreven is in één van de te beoordelen opleidingen op het moment van de samenstelling van de commissie. § 3. De Vlaamse Hogescholenraad coördineert de gezamenlijke externe beoordelingen van de bachelorsopleidingen binnen het hoger professioneel onderwijs. De Vlaamse Interuniversitaire Raad coördineert de gezamenlijke externe beoordelingen van de academische opleidingen georganiseerd door de universiteiten. Wanneer de gezamenlijke externe beoordeling ook academische opleidingen betreft georganiseerd door een hogeschool in het kader van een associatie treden de Vlaamse Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad gezamenlijk als coördinator op en nemen zij de voorschriften voor de externe beoordeling, vermeld in §§ 1 en 2, in acht. De coördinatie slaat in ieder geval op de ontwikkeling en de vaststelling van een protocol van kwaliteitszorg dat de visitatiecommissies bij hun beoordeling van de kwaliteit hanteren. De Vlaamse Hogescholenraad c.q. de Vlaamse Interuniversitaire Raad zorgen voor de openbare bekendmaking van de protocols. § 4. De visitatiecommissies brengen de uitkomst van hun beoordeling van elke opleiding, cluster van opleidingen en van verwante opleidingen samen in een openbaar verslag. § 5. De instellingen geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de instelling. HOOFDSTUK V. - Samenwerkingsakkoorden
Art. 94.§ 1. De hogescholen en universiteiten kunnen in hun onderwijs- en examenregeling bepalen onder welke voorwaarden hun studenten, met naleving van de aldaar geldende onderwijs- en examenregeling, aan een andere hogeschool of universiteit in België, in een andere ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, in een geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, aan de Koninklijke Militaire School in Brussel of een instelling voor hoger onderwijs in het buitenland, voor zover deze een opleidingsprogramma van ten minste drie jaar aanbiedt, onderwijsactiviteiten kunnen volgen en examens kunnen afleggen over onderdelen van een opleidingsprogramma waarover in uitvoering van dit decreet examen moet worden afgelegd voor het behalen van een graad van bachelor of master. § 2. Een hogeschool of universiteit kan samen met een partnerinstelling, het weze een hogeschool of universiteit van de Franse Gemeenschap, het weze een buitenlandse universiteit of instelling voor hoger onderwijs, het weze met meerdere daarvan, tegelijk een diploma van hoger onderwijs, zoals bepaald in dit decreet, afleveren, en een diploma met een andere benaming dat door de partnerinstelling kan worden afgeleverd krachtens de voor haar geldende regelgeving, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° tussen de hogeschool/universiteit en de partnerinstelling is een overeenkomst gesloten;deze overeenkomst bevestigt dat er voldoende overeenstemming is inzake doelstellingen en inhoud van de betrokken opleidingen en bevat de preciseringen in de onderwijsregeling die toepasselijk zullen zijn voor de betrokken studenten van de hogeschool/universiteit en van de partnerinstelling; 2° de betrokken studenten hebben ten minste één derde van de omvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten, gevolgd en verworven in de andere instelling of instellingen dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven;3° de betrokken studenten zijn in het academiejaar waarin de bedoelde diploma's samen worden afgeleverd, ingeschreven in de hogeschool/universiteit, desgevallend enkel voor examens;deze eis geldt niet als het gaat om een uitwisseling van studenten in het kader van een Europees onderwijsprogramma; 4° in de overeenkomst tussen de hogeschool/universiteit en de partnerinstelling wordt gepreciseerd op welke wijze een eventuele dubbele aanrekening van de betrokken studenten of diploma's voor de subsidiëring van de betrokken instellingen wordt vermeden.Het diploma van het hoger onderwijs en het diploma met een andere benaming worden op eenzelfde document afgeleverd, tenzij de regelgeving geldend voor de partnerinstelling dit niet toelaat. § 3. Een universiteit of een hogeschool kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid. De organisatie van de gezamenlijke opleiding vindt plaats in het kader van een internationaal of Europees onderwijsprogramma of in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen. § 4. Een universiteit kan samen met een andere binnenlandse of buitenlandse universiteit een dubbeldiploma of een gezamenlijk diploma van de graad van doctor uitreiken na de openbare verdediging van een proefschrift ten overstaan van een jury waarin ten minste professoren van de betrokken instellingen zetelen en op voorwaarde dat de promovendus ten minste zes maanden aan de partneruniversiteit onderzoek heeft gedaan in het kader van zijn proefschrift.
Art. 95.§ 1. Hogescholen en universiteiten kunnen met één of meer instellingen van hoger onderwijs een overeenkomst sluiten omtrent de gezamenlijke organisatie van onderwijs- en studieactiviteiten, onderzoek, dienstverlening, kwaliteitszorg, en het gebruik van infrastructuur. Omtrent sociale voorzieningen kunnen zij een overeenkomst sluiten met één of meer instellingen voor hoger onderwijs of V.Z.W.'s voor sociale voorzieningen bedoeld in het hogescholendecreet. Hogescholen en universiteiten kunnen met derden samenwerkingsovereenkomsten sluiten inzake de gezamenlijke organisatie van permanente vorming, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek, de maatschappelijke en de wetenschappelijke dienstverlening met inachtneming van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten en hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen. § 2. Hogescholen en universiteiten kunnen met één of meer instellingen van hoger onderwijs of derden een overeenkomst sluiten waarbij een personeelslid met zijn instemming belast wordt met een opdracht aan de andere onderwijsinstelling(en) of derde(n). Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot zijn instelling van hoger onderwijs. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde overeenkomst bepaalt tenminste de aard en de vorm van de samenwerking en desgevallend de termijn van de overeenkomst en de financiële en andere engagementen van de betrokken partijen. In geval de samenwerking de gezamenlijke organisatie van onderwijs- en andere studieactiviteiten betreft, vermeldt de overeenkomst ook de nadere regels inzake de bekrachtiging van de studies met inachtneming van de voorschriften inzake onderwijsbevoegdheid van de instellingen van hoger onderwijs. HOOFDSTUK VI. - Associaties Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 96.De rechtspersonen verantwoordelijk voor een universiteit of een hogeschool kunnen slechts een beroep doen op de regelen inzake associaties indien zij lid zijn van een associatie die voldoet aan de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden bepaald. Afdeling 2. - Structuur
Art. 97.§ 1. Een associatie is een vereniging zonder winstoogmerk die bestaat uit volgende leden, verder 'partners' genoemd : 1° enerzijds één rechtspersoon verantwoordelijk voor één universiteit die zowel bachelors- als mastersopleidingen kan aanbieden, en 2° anderzijds ten minste één rechtspersoon verantwoordelijk voor een hogeschool. In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, 1°, kunnen het Limburgs Universitair Centrum en de transnationale Universiteit Limburg gezamenlijk lid worden van dezelfde associatie. § 2. De vereniging zonder winstoogmerk kan naast de in § 1 bedoelde partners natuurlijke personen omvatten met een engagement of verdienste op het vlak van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek.
Art. 98.Op het ogenblik dat de partners beslissen tot fusie in de vereniging zonder winstoogmerk, blijft deze een associatie in de zin van dit hoofdstuk.
Art. 99.Een universiteit of hogeschool kan slechts onder één associatie ressorteren. Afdeling 3. - Bevoegdheden
Art. 100.De partners kunnen hun bevoegdheden ten aanzien van de betrokken universiteit of hogescho(o)l(en) geheel of gedeeltelijk aan de associatie overdragen.
De associatie waaraan bevoegdheden inzake het organiseren van opleidingen en het verlenen van de overeenstemmende graden van bachelor en master in of over de georganiseerde studiegebieden zijn overgedragen, oefent deze bevoegdheden uit overeenkomstig de regelen die op de onderscheiden instellingen van toepassing zijn.
Art. 101.De partners dragen aan de associatie ten minste bevoegdheden over inzake volgende aangelegenheden : 1° de ordening van een rationeel onderwijsaanbod binnen de onderwijsbevoegdheid van de instellingen zoals bepaald in de artikelen 26 tot 53.Inzonderheid worden in onderling overleg meerjarenplannen terzake opgesteld; 2° de afstemming van de opleidingsprofielen, het structureren van de opleidingstrajecten en een verbetering van de doorstromingsmogelijkheden, met bijzondere aandacht voor deze tussen bachelors- en mastersopleidingen;3° de organisatie van trajectbegeleiding voor studenten;4° de afstemming van de interne reglementen inzake het personeelsbeleid;5° het opstellen en uitvoeren van een meerjarenplan voor onderwijsvernieuwing en onderwijsverbetering aansluitend bij een gezamenlijk opgezet systeem van interne kwaliteitszorg voor het onderwijs;6° het opstellen van een meerjarenplan voor het onderzoek en de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, aansluitend bij een gezamenlijk opgezet systeem voor kwaliteitszorg voor het onderzoek;7° de onderzoeksgebondenheid van de academisch gerichte bachelorsopleidingen en van de mastersopleidingen aangeboden door de hogescholen van de associatie in het kader van het meerjarenplan voor onderzoek;8° het opstellen van een meerjarenplan voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek- en documentatievoorzieningen;9° het uitwerken van een procedure voor de aanwijzing van een adequaat aantal vertegenwoordigers van de hogescho(o)l(en) die academisch gerichte bachelorsopleidingen en mastersopleidingen aanbieden, in de onderzoeksraad van de universiteit;10° het uitbrengen van een advies over het aanbieden van een nieuwe bachelors- of mastersopleiding in een instelling, overeenkomstig de bepalingen van artikel 61, § 1, tweede lid, 1°, a);11° het uitbrengen van een advies over de omvorming van een basisopleiding van twee cycli tot een bachelors- en mastersopleiding in het academisch onderwijs, overeenkomstig de bepalingen van artikel 123, § 3, 1°;12° het uitbrengen van een advies over het onderwijsontwikkelingsplan zoals bedoeld in artikel 183bis, § 3, tweede lid, van het hogescholendecreet en over het onderwijsontwikkelingsplan zoals bedoeld in artikel 130ter, § 2, laatste zin, van het universiteitendecreet.
Art. 102.De partners kunnen aan de associatie financiële en/of persionele middelen toekennen. Afdeling 4. - Medezeggenschap
Art. 103.De associatie bepaalt, na voorafgaandelijk overleg met de bij de universiteit en de hogescho(o)l(en) die onder de associatie ressorteren, vertegenwoordigde representatieve vakorganisaties, de structuren en procedures van overleg en onderhandelingen over de personeelsaangelegenheden die in toepassing van artikel 100, 101 of 102 aan de associatie zijn overgedragen.
Art. 104.De associatie richt een studentenraad op.
De studentenraad wordt door de associatie geraadpleegd over alle aangelegenheden die studenten aanbelangen, inzonderheid het onderwijsbeleid, het studentenbeleid en het internationaliseringsbeleid inzake onderwijs. Afdeling 5. - Rapportering
Art. 105.De statuten en de ledenlijst van de associatie, evenals elke wijziging daarvan, worden onverwijld aan de Vlaamse regering bezorgd.
Art. 106.De associaties rapporteren jaarlijks aan de Vlaamse regering over de uitvoering van in artikel 100 bedoelde minimale bevoegdheden.
Deze rapportering omvat de begroting, de jaarrekening en een jaarverslag. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake het jaarverslag.
Art. 107.De associaties voeren betreffende alle voorzieningen van de associatie een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. Deze boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor. Afdeling 6. - Toezicht
Art. 108.De Vlaamse regering oefent toezicht uit op de associaties inzake : 1° de overeenstemming van de beslissingen van de associatie met de regelgeving;2° de vrijwaring van het financieel evenwicht. De Vlaamse regering belast een regeringscommissaris van de universiteiten of een commissaris van de hogescholen met de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid.
Art. 109.Tegen elke beslissing van de associatie die hij strijdig acht met de regelgeving of met het financieel evenwicht, dient de commissaris van de Vlaamse regering beroep in bij de Vlaamse regering.
Indien daartoe aanleiding bestaat, stelt de Vlaamse regering de associatie in kennis van de strijdigheid met de regelgeving of met het financieel evenwicht. De Vlaamse regering verzoekt de associatie daarbij een nieuwe beslissing te treffen of de kwestieuze beslissing in te trekken.
Indien op dit verzoek niet wordt ingegaan, kan de Vlaamse regering op gemotiveerde wijze een financiële sanctie opleggen. De financiële sanctie wordt verhaald op de totaliteit van de werkingsuitkeringen, bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 1, van het universiteitendecreet respectievelijk titel IV, hoofdstuk I, afdeling 1 van het hogescholendecreet, die toekomen aan de universiteit en de hogescho(o)l(en) die onder de associatie ressorteren en bedraagt ten hoogste tien procent daarvan. De partners kunnen solidair en in solidum worden aangesproken.
Het eventueel jurisdictioneel beroep ingesteld door de betrokken associatie tegen de beslissing waarbij een financiële sanctie wordt opgelegd, schorst de uitvoering van deze maatregel tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing voorhanden is.
Art. 110.De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake het toezicht, inzonderheid de termijnen die bij de toepassing van artikel 109 in acht dienen te worden genomen. Zij houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht. Afdeling 7. - Andere bepalingen
Art. 111.Indien een partner bevoegd voor een hogeschool het lidmaatschap van de associatie beëindigt of indien de associatie wordt ontbonden, verliest de betrokken hogeschool de bevoegdheid tot het aanbieden van academische opleidingen met ingang van het tweede daaropvolgende academiejaar, tenzij de hogeschool ondertussen is toegetreden tot een andere associatie.
Art. 112.Partners die het voornemen hebben uit de associatie te treden, melden dit tijdig aan de associatie. Deze melding is tijdig indien zij als volgt gebeurt : - voor de hogescholen : ten minste twee jaar voor de uittredingsdatum; - voor de universiteiten : ten minste drie jaar voor de uittredingsdatum.
De uittreding van een universiteit of hogeschool wordt gemeld aan de Vlaamse regering. Deze melding maakt gewag van de maatregelen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor personeel en studenten te vermijden.
Art. 113.Artikel 21 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten en hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen, is niet van toepassing op de relaties tussen associaties en universiteiten en hogescholen. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen
Art. 114.In artikel 34, zesde lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, worden de woorden « ten minste vierentwintig op veertig » vervangen door « ten minste tweeëntwintig op veertig ».
Art. 115.In artikel 169quater van het hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij de decreten van 7 december 2001, 5 juli 2002 en 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangbracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.In dit artikel wordt onder « postinitieel onderwijs » verstaan : de opleidingen die leiden tot een graad van master en waarvoor de inschrijving primair openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een graad van master. Personen die niet in het bezeit zijn van een graad van master kunnen toegelaten worden na een intakegesprek waarin de instelling peilt naar de motivatie en de wetenschappelijke affiniteit van de student en naar de aard van de beroepservaring »; 2° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Het onderwijs, bedoeld in § 1, dat de Initiërende Universiteit binnen het instituut verstrekt, kan door het instellingsbestuur worden bekrachtigd met een graad van master of een getuigschrift na het succesvol voltooien van de betrokken opleiding.
De opleidingen kunnen in de daartoe geëigende taal worden verstrekt. »; 3° in § 5 worden de woorden « zoals bepaald in hoofdstuk VI van dit decreet » geschrapt.
Art. 116.Artikel 2, 46°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt vervangen door wat volgt : « 46° posthogeschoolvorming : de laureaatsvorming zoals bedoeld in artikel 340sexies, § 2, eerste lid; ».
Art. 117.Aan artikel 262 van hetzelfde decreet wordt een 16° toegevoegd, dat luidt als volgt : « *16° beslist over de toetreding tot en bevoegdheidsoverdracht aan een associatie. Deze beslissingen worden in afwijking van artikel 264 genomen bij bijzondere meerderheid van twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen. »
Art. 118.In artikel 340ter van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1999 en 21 december 2001, wordt in paragraaf 2 het woord « posthogeschoolvorming » vervangen door de woorden « bijscholing en nascholing ».
Art. 119.Aan artikel 3 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In dit decreet wordt er onder « postinitieel onderwijs » verstaan de opleidingen die leiden tot een diploma van master en waarvoor de inschrijving primair openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een graad van master. Personen die niet in het bezit zijn van een graad van master kunnen toegelaten worden na een intakegesprek waarin de instelling peilt naar de motivatie en de wetenschappelijke affiniteit van de student en naar de aard van de beroepservaring ».
Art. 120.Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 11.Het postinitieel onderwijs dat verstrekt wordt door de instellingen, kan worden bekrachtigd met een diploma van master of een getuigschrift, dat uitgereikt wordt door de betrokken instelling na het met goed gevolg beëindigen van de opleiding.
Het Accreditatieorgaan accrediteert de aangeboden opleiding wanneer het op basis van de gepubliceerde externe beoordeling in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende generieke kwaliteitswaarborgen voorhanden zijn zoals bedoeld in artikel 58 van het decreet van (betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen). De instelling legt haar accreditatiedossier pas voor na positief advies van de in artikel 14, 2°, bedoelde universiteiten.
In de samenwerkingsovereenkomst vermeld in artikel 14, 2°, worden nadere regels gespecificeerd waaronder de interne en externe kwaliteitszorg wordt georganiseerd en hoe de instelling gevolg geeft aan de uitkomsten van deze kwaliteitsbeoordeling.
De universiteitsbesturen van de universiteiten waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, stellen de samenstelling en de opdrachten vast van de commissie die wordt belast met de externe kwaliteitsbeoordeling. »
Art. 121.Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 12.Overeenkomstig de voorschriften van Titel I van het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, toetst het Accreditatieorgaan de kwaliteit en het niveau van de opleiding op basis van de gepubliceerde externe beoordeling. » Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen
Art. 122.§ 1. Artikel 2, 8°, 11°, 12°, 17°, 18°, 19°, 20° en 53°, en hoofdstuk 2 en titel II, met uitzondering van afdeling 4, onderafdeling 4 en afdeling 16, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, worden opgeheven. § 2. De hoofdstukken II, III, VI en VII van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de artikelen 7bis , 15bis , 33, 40, 43 en 62 worden opgeheven. Afdeling 3. - Overgangsbepalingen
Onderafdeling 1. - Omvorming naar bachelor-masterstructuur
Art. 123.§ 1. De universiteiten en hogescholen vormen hun academische opleidingen c.q. hun basisopleidingen die zij bij of krachtens het universiteitendecreet c.q. het hogescholendecreet in het academiejaar 2001-2002 kunnen aanbieden om in bachelors- en mastersopleidingen overeenkomstig de structuur vervat in de artikelen 11 tot en met 19 van dit decreet en overeenkomstig hun onderwijsbevoegdheid vastgelegd in de artikelen 23 tot 53. De universiteiten kunnen voortgezette academische opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden, door samenvoeging met een academische opleiding of met een afstudeerrichting van een academische opleiding omvormen tot een mastersopleiding die aansluit bij een bachelorsopleiding. De hogescholen kunnen hun voortgezette opleidingen door samenvoeging met een basisopleiding van twee cycli of met een afstudeerrichting van zo'n basisopleiding omvormen tot een mastersopleiding die aansluit bij een bachelorsopleiding. § 2. Ten laatste op 30 september 2003 delen de universiteiten en hogescholen hun voorstellen van omvorming mede aan de Vlaamse regering. Deze voorstellen tot omvorming bevatten per opleiding de volgende gegevens : 1° de naam van de opleiding;2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde bachelors- of mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;9° eventueel de afstudeerrichting(en);10° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding. De lijst vermeldt de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, a) , b) , c) , d) of e) , naar gelang van het geval. § 3. In het geval het gaat om de omvorming van een basisopleiding van twee cycli tot een bachelors- en mastersopleiding in het academisch onderwijs dient het omvormingsdossier bovenop de hiervoor genoemde elementen de volgende elementen te bevatten : 1° het positief advies van de associatie waaronder de hogeschool ressorteert;2° een beschrijving van de inzet van personeel en middelen voor deze opleidingen en van de kwalificaties van het personeel;3° de wijze waarop deze opleidingen zullen worden ondersteund door wetenschappelijk onderzoek en in het bijzonder de wijze waarop de leden van het assisterend en onderwijzend personeel die instaan voor deze opleidingen worden ingeschakeld in het wetenschappelijk onderzoek in het betreffende wetenschapsdomein.Deze onderzoekscapaciteit kan geheel of gedeeltelijk in de instellingen-leden van de associatie aanwezig zijn. Indien zij slechts gedeeltelijk aanwezig is, dient zij te worden aangevuld door middel van een samenwerkingsovereenkomst met één of meerdere binnen- of buitenlandse universiteiten. Deze samenwerkingsovereenkomsten vormen een onderdeel van het dossier; 4° het tijdspad met de fasering van de verwezenlijking van de ondersteuning van de opleidingen in het academisch onderwijs aan de hogescholen door wetenschappelijk onderzoek;5° het engagement van de betrokken universiteit om de bijdrage van de hogeschool tot het onderzoek in associatieverband mee gestalte te geven en om de mijlpalen vastgelegd in het tijdspad te verwezenlijken. § 4. Indien de studieomvang van de voorgestelde - bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs meer bedraagt dan 180 studiepunten; - mastersopleiding vermeerderd met de studieomvang van de kortste bachelorsopleiding waarop de mastersopleiding rechtstreeks aansluit, meer of minder bedraagt dan het totaal aantal studiepunten van de opleiding of opleidingen die erdoor worden vervangen, dan dient dit bijkomend te worden gemotiveerd.
Indien in de omvorming ook een voortgezette opleiding is betrokken, wordt het aantal studiepunten van die voortgezette opleiding niet in rekening gebracht voor de bepaling van het totaal aantal studiepunten van de opleiding of opleidingen die vervangen worden door de nieuwe opleiding of opleidingen. § 5. De Vlaamse regering stelt vóór 15 februari 2004 de lijst op van de bachelorsopleidingen die de universiteiten en hogescholen ten vroegste vanaf het academiejaar 2004-2005 en ten laatste vanaf het academiejaar 2005-2006 kunnen opstarten, en van de mastersopleidingen die de universiteiten en hogescholen ten vroegste vanaf het academiejaar 2007-2008 en ten laatste vanaf het academiejaar 2008-2009 kunnen organiseren. Deze lijst bevat de gegevens vermeld in § 2. Deze lijst vormt de eerste versie van het Hoger Onderwijsregister bedoeld in artikel 64.
De Vlaamse regering wint voorafgaandelijk het advies in van de Erkenningscommissie over de voorstellen van de hogescholen en universiteiten bedoeld in §§ 2 tot 4. De Erkenningscommissie beoordeelt of de door de universiteiten en hogescholen voorgestelde opleidingen en graden overeenstemmen met hun onderwijsbevoegdheid bepaald in de artikelen 26 tot 53 en onderzoekt tevens de samenhang van de voorgestelde graden en kwalificaties en de eventuele titels in het geheel van de lijst. De Erkenningscommissie deelt haar advies ten laatste op 15 januari 2004 mede aan de Vlaamse regering. Een niet tijdig verstrekt advies wordt geacht gegeven te zijn.
Voor de voorstellen van opleidingen die een vermeerdering of vermindering van het aantal studiepunten impliceren, zoals bedoeld in § 4, wint de Vlaamse regering bovendien het advies in van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad. Deze delen het advies ten laatste op 1 november 2003 aan de Vlaamse regering mede.
Een niet tijdig verstrekt advies wordt geacht gegeven te zijn.
Indien het gaat om de omvorming van een basisopleiding van twee cycli in bachelors- en mastersopleidingen in het academisch onderwijs toetst de Erkenningscommissie ook of de voorgestelde ondersteuning door wetenschappelijk onderzoek door de onderzoekscapaciteit in de instellingen-leden van de associatie en via de samenwerkingsovereenkomsten met andere universiteiten realistisch is en inhoudelijk in voldoende mate is afgestemd op de inhoud en het niveau van de academische opleidingen.
De universiteiten en hogescholen kunnen voor de opleidingen waarvan de Vlaamse regering het omvormingsdossier niet aanvaard heeft, één jaar later nog één keer een nieuwe omvormingsaanvraag indienen volgens dezelfde procedure : mededeling van de voorstellen van omvorming ten laatste op 30 juni 2004, advies Erkenningscommissie ten laatste op 1 november 2004 en vaststelling van de lijst door de Vlaamse regering voor 1 januari 2005. § 6. De ambtshalve geregistreerde instellingen, bedoeld in de artikelen 54 en 55, vormen hun opleidingen leidend tot de graad van licentiaat die zij krachtens artikel 1, III, c) , van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs kunnen aanbieden, om in bachelors- en mastersopleidingen overeenkomstig de structuur vervat in de artikelen 11 tot 19 van dit decreet en overeenkomstig hun onderwijsbevoegdheid vastgelegd in de artikelen 54 en 55. Zij delen hun voorstellen van omvorming mede aan de Vlaamse regering ten laatste op 30 september 2003. Deze voorstellen tot omvorming bevatten per opleiding de volgende gegevens : 1° de naam van de opleiding;2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;3° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;4° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;5° de opleiding of de opleidingen of de afstudeerrichting die door de voorgestelde bachelors- en mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;6° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;7° de nodige gegevens met betrekking tot de vooropleidingseisen en met betrekking tot de mogelijke vervolgopleidingen binnen de instellingen zelf;8° de eventuele afstudeerrichtingen. Voor het overige zijn de bepalingen van § 5, eerste, tweede en vijfde alinea, van overeenkomstige toepassing. § 7. Naast de bachelors- en mastersopleidingen vermeld in de lijst van de omvormingsvoorstellen bedoeld in § 2 kunnen de volgende instellingen vanaf het academiejaar 2004-2005 de hieronder genoemde opleidingen aanbieden. Deze opleidingen worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen in de zin van artikel 61. Ze moeten wel vermeld worden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7° : 1° de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende kan in het studiegebied Industriële wetenschappen de opleiding Kunststofverwerking aanbieden waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen verleend worden;2° de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen kan in het studiegebied Sociaal-agogisch werk de opleiding Maatschappelijke veiligheid aanbieden waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden;3° de Hogeschool West-Vlaanderen kan in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde de opleiding Netwerkeconomie aanbieden waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden. § 8. De Katholieke Universiteit Leuven kan de bachelorsopleiding in het studiegebied Onderwijskunde op het grondgebied van de stad Kortrijk bedoeld in artikel 27, § 2, 8°, aanbieden vanaf het academiejaar 2004-2005. Deze opleiding wordt niet als een nieuwe opleiding beschouwd in de zin van artikel 61. Ze moet wel vermeld worden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7°.
Art. 124.§ 1. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar dat aanvangt in het jaar na het jaar waarin het rapport van de externe beoordeling werd gepubliceerd als de publicatie van het rapport valt na 1 januari 2005. § 2. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar dat aanvangt in het achtste kalenderjaar na het jaar waarin het rapport van de externe beoordeling werd gepubliceerd, indien de datum van publicatie valt tussen 1 januari 1998 en 31 december 2004. § 3. Alle overgangsaccreditaties bedoeld in de voorgaande paragrafen vervallen in ieder geval op het einde van het academiejaar 2012-2013. § 4. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 125, § 4, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het vierde academiejaar te rekenen met ingang van het academiejaar waarin de omgevormde opleidingen voor het eerst worden georganiseerd. § 5. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen bedoeld in artikel 123, § 6, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot het einde van het academiejaar 2007-2008. § 6. De opleidingen die de ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening organiseren en die bekrachtigd worden met de graad van master, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot het einde van het academiejaar 2007-2008.
Art. 125.§ 1. De universiteiten kunnen de voortgezette academische opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanboden, omvormen in mastersopleidingen die aansluiten of volgen op een bachelorsopleiding of tot mastersopleidingen die volgen op een ander mastersopleiding. De universiteiten kunnen na het academiejaar 2008-2009 geen voortgezette academische opleidingen meer organiseren. De universiteiten melden elke voorgenomen omvorming aan bij de Vlaamse regering. Daarbij verstrekken zij de volgende gegevens : 1° de naam van de opleiding;2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan ze lid is;4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;9° de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, c) of d) , naar gelang van het geval;10° eventueel de afstudeerrichting(en);11° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding. § 2. De hogescholen kunnen hun voortgezette opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden en die volgen op een basisopleiding van twee cycli, omvormen in een mastersopleiding die aansluit of volgt op een bachelorsopleiding of tot een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding op voorwaarde dat de hiervoor bedoelde basisopleiding van twee cycli omgevormd werd in een bachelors- en een mastersopleiding volgens de voorschriften bepaald in artikel 123. De hogescholen kunnen na het academiejaar 2008-2009 geen voortgezette opleidingen meer organiseren. De hogescholen melden elke voorgenomen omvorming aan bij de Vlaamse regering. Daarbij verstrekken ze de volgende gegevens : 1° de naam van de opleiding;2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;9° de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, c) of d), naar gelang van het geval;10° eventueel de afstudeerrichting(en);11° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding. § 3. De hogescholen kunnen hun voortgezette opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden en die volgen op een basisopleiding van één cyclus, omvormen in een bachelorsopleiding of in een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding. De hogescholen kunnen na het academiejaar 2007-2008 geen voortgezette opleidingen meer organiseren. De hogescholen melden elke voorgenomen omvorming aan bij de Vlaamse regering. Daarbij verstrekken ze de volgende gegevens : 1° de naam van de opleiding;2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde bachelorsopleiding zal of zullen worden vervangen;8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;9° de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, a) of e), naar gelang van het geval;10° eventueel de afstudeerrichting(en);11° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding. § 4. Ten laatste op 30 september 2003 delen de universiteiten en hogescholen hun voorstellen van omvorming mee aan de Vlaamse regering.
De Vlaamse regering stelt voor 15 februari 2004 de lijst van de bachelors- en mastersopleidingen die de universiteiten e hogescholen na de omvorming van de voortgezette opleidingen kunnen organiseren. De Vlaamse regering wint voorafgaandelijk het advies in van de Erkenningscommissie zoals omschreven in artikel 123, § 5, tweede lid. § 5. Voor de omvorming van de voortgezette opleidingen die de instellingen voor de eerste keer aanbieden in het academiejaar 2002-2003 beoordeelt daarenboven de Vlaamse regering de macrodoelmatigheid zoals bedoeld in artikel 61, § 1, alvorens de omvormingslijst vast te stellen. § 6. De universiteiten en hogescholen kunnen voor de voortgezette opleidingen waarvan de Vlaamse regering het omvormingsdossier niet aanvaard heeft, één jaar later nog één keer een nieuwe omvormingsaanvraag indienen volgens dezelfde procedure : mededeling van de voorstellen van omvorming ten laatste op 30 juni 2004, advies Erkenningscommissie ten laatste op 1 november 2004 en vaststelling van de lijst door de Vlaamse regering voor 1 januari 2005. § 7. Ingeval een universiteit mee wil participeren in het aanbieden van een interuniversitair georganiseerde mastersopleiding die voortkomt uit de omvorming van een interuniversitair georganiseerde voortgezette academische opleiding, samen met de universiteiten die nu die gezamenlijke voortgezette academische opleidingen aanbieden, dan wordt die mastersopleiding in hoofde van die universiteit niet als een nieuwe opleiding beschouwd in de zin van artikel 61. Die universiteit moet die mastersopleiding wel vermelden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 1, 7°. Ingeval dat een hogeschool mee wil participeren in het aanbieden van een gezamenlijk georganiseerde bachelorsopleiding of mastersopleiding die voortkomt uit de omvorming van een gezamenlijk georganiseerde voortgezette opleiding, samen met hogescholen die nu die gezamenlijk georganiseerde voortgezette opleiding aanbieden, dan wordt die bachelorsopleiding of mastersopleiding in hoofde van die hogeschool niet als een nieuwe opleiding beschouwd in de zin van artikel 61. Die hogeschool moet die bachelors- of mastersopleiding wel vermelden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7°, of § 3, 7°.
Art. 126.§ 1. De universiteiten voeren de bachelorsopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5. § 2. De universiteiten voeren de mastersopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2007-2008 of vanaf het academiejaar 2008-2009, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, behoudens de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding bedoeld in artikel 125, §§ 1, 4 en 5, die vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ingericht worden en behoudens de mastersopleidingen bedoeld in artikel 61, § 1, laatste alinea. § 3. De ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in de artikelen 54 en 55 voeren hun bachelorsopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 6. Zij voeren hun mastersopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2007-2008 of vanaf het academiejaar 2008-2009 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 6.
Art. 127.§ 1. De hogescholen voeren de bachelorsopleidingen in het hoger professioneel onderwijs geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, behoudens de bachelorsopleidingen die volgen op een andere bachelorsopleiding bedoeld in artikel 125, §§ 3, 4 en 5, die vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ingericht worden. § 2. De hogescholen die lid zijn van een associatie voeren de bachelorsopleidingen in het academische onderwijs geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5. § 3. De hogescholen die lid zijn van een associatie voeren de mastersopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2007-2008 of vanaf het academiejaar 2008-2009 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, behoudens de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding bedoeld in artikel 125, §§ 2, 4 en 5, die vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ingericht worden en behoudens de mastersopleidingen bedoeld in artikel 61, § 1, laatste alinea.
Onderafdeling 2. - Overgangsrecht verlening van de graden van bachelor en master
Art. 128.§ 1. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de universiteiten de graad van master verlenen in vervanging van of samen met de academische graden van licentiaat, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, apotheker, arts, tandarts en dierenarts die zij bij of krachtens het universiteitendecreet kunnen verlenen op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5. § 2. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de universiteiten in vervanging van of samen met de academische graden van gediplomeerde in de aanvullende studies en van gediplomeerde in de gespecialiseerde studies die zij krachtens het universiteitendecreet mogen verlenen, de graad van master verlenen op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125, § 4. § 3. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in de artikelen 54 en 55 de graad van master verlenen in vervanging van of samen met de graad van licentiaat die zij krachtens artikel I, III, c) van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs verlenen, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 6. § 4. De academische graden van licentiaat, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, apotheker, arts, tandarts, dierenarts, van gediplomeerde in de aanvullende studiën, van gediplomeerde in de gespecialiseerde studiën, doctor in de rechten (verleend ten laatste in het academiejaar 1972-1973), doctor in de diergeneeskunde zonder proefschrift of doctor in de genees-, heel-, en verloskunde zonder proefschrift die de universiteiten, de erkende faculteiten voor protestantse godgeleerdheid, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissies van de Staat voor het universitair onderwijs hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 zijn gelijkgeschakeld met de graad van de master. De houders van die academische graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van master. De Vlaamse regering neemt de aanvullende maatregelen die nodig zijn voor de gelijkschakeling van andere academische of universitaire graden op grond waarvan de houder gerechtigd is tot het voeren van een beschermde titel van hoger onderwijs, met de graad van master.
Art. 129.§ 1. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen de graad van bachelor verlenen in vervanging van of samen met de graden van gegradueerde, maatschappelijk assistent, vroedvrouw, kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es) of geaggregeerde voor het secundair onderwijs - groep 1 voor de basisopleidingen van één cyclus die zij krachtens Bijlage 2 van het hogescholendecreet mogen inrichten en op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5. § 2. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen de graad van master verlenen in vervanging van of samen met de graden van architect, interieurarchitect, industrieel ingenieur, meester, licentiaat en handelsingenieur voor de basisopleidingen van twee cycli die zij krachtens Bijlage 2 van het hogescholendecreet mogen inrichten, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5. § 3. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen in vervanging van of samen met de graden van gediplomeerde in de voortgezette studiën die zij krachtens het hogescholendecreet mogen verlenen, de graad van bachelor verlenen indien het gaat om een voortgezette opleiding die volgt op een basisopleiding van één cyclus die vermeld wordt in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, en op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125, § 4. § 4. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen in vervanging van of samen met de graden van gediplomeerde in de voortgezette studiën die zij krachtens het hogescholendecreet mogen verlenen, de graad van master verlenen indien het gaat om een voortgezette opleiding die volgt op een basisopleiding van twee cycli en op voorwaarde dat deze basisopleiding van twee cycli omgevormd werd tot een bachelors- en mastersopleiding volgens de voorschriften bepaald in artikel 123 en op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125, § 4. § 5. De graden gegradueerde, maatschappelijke assistent, vroedvrouw, kleuterleid(st)er, kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es), assistent in de psychologie, maatschappelijk adviseur, architect-assistent, technisch ingenieur, van geaggregeerde voor het secundair onderwijs groep 1 of van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs die de hoegescholen, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissie van de Staat hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 in het hogeschoolonderwijs van één cyclus of in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zijn gelijksgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor.
De graden van industrieel ingenieur, architect, interieurarchitect, meester, licentiaat of handelsingenieur die de hogescholen, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissie van de Staat hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 in het hogeschoolonderwijs van twee cycli of in het hoger onderwijs van het lange type met volledig leerplan, zijn gelijkgeschakeld met de graad van master. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van master.
De Vlaamse regering neemt de aanvullende maatregelen die nodig zijn voor de gelijkschakeling van de andere graden die in het hoger onderwijs werden verleend overeenkomstig de voorschriften zoals die op het ogenblik van de uitreiking luidden, met de graad van bachelor of master.
Art. 130.De graden van bachelor of master met of zonder nadere kwalificatie of specificatie, en van doctor of philosophy (met afkorting PhD) die de universiteiten of hogescholen of andere instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap hebben verleend of verlenen voor 31 december 2005 worden geacht op een rechtmatige wijze te zijn verleend. De personen die op grond van die verleende graden de titel van bachelor of master met of zonder nadere kwalificatie of specificatie voeren of de titel van doctor of philosophy (afgekort PhD) voeren, worden geacht die titel op een rechtmatige wijze te voeren in de Vlaamse Gemeenschap.
Onderafdeling 3. - Afbouw van de bestaande opleidingen
Art. 131.§ 1. De universiteiten kunnen de academische opleidingen die leiden tot de graad van kandidaat geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005. § 2. De universiteiten kunnen de academische opleidingen die leiden tot de graad van licentiaat, handelsingenieur, bio-ingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, apotheker en tandarts geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2006-2007 en de academische opleidingen die leiden tot de graad van arts en dierenarts vanaf 2007-2008. § 3. De universiteiten kunnen de voortgezette academische opleidingen die worden bekrachtigd met de graad van 'Gediplomeerde in de aanvullende studies van ...' of 'Gediplomeerde in de gespecialiseerde studies van...' afbouwen, indien van toepassing geleidelijk jaar na jaar, vanaf het academiejaar 2004-2005. § 4. De ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in de artikelen 54 en 55 kunnen hun opleidingen die leiden tot de graad van licentiaat geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006.
Art. 132.§ 1. De hogescholen kunnen de basisopleidingen van één cyclus geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005. § 2. De hogescholen kunnen de basisopleidingen van twee cycli die leiden tot de graad van kandidaat geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005. § 3. De hogescholen kunnen de basisopleidingen van twee cycli die leiden tot de graad van licentiaat, architect, interieurarchitect, meester, industrieel ingenieur en handelsingenieur geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2006-2007.
Art. 133.§ 1. De afbouw van opleidingen zoals bedoeld in de artikelen 131 en 132 gebeurt parallel met de opbouw van de bachelors- en mastersopleidingen zoals bedoeld in de artikelen 126 en 127 die hen volgens de lijsten bedoeld in artikel 123, § 5, vervangen, met dien verstande dat de instellingen gedurende maximaal twee academiejaren de vervangen en de vervangende opleidingen tegelijk mogen aanbieden en de overeenstemmende graden verlenen. § 2. De universiteiten en hogescholen voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen voor studenten bij de opbouw van de bachelors- en mastersopleidingen en de afbouw van de opleidingen die erdoor vervangen worden. § 3. De transnationale Universiteit Limburg kan in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden heen zoals bepaald in het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, tot het einde van het academiejaar 2006-2007 naast de graden van bachelor en master de graad van kandidaat uitreiken na het met goed gevolg voltooien van de eerste twee studiejaren van de betreffende bachelorsopleidingen. § 4. De Universiteit Antwerpen kan de bijkomende opleidingen die ze krachtens het decreet van 4 april 2003 houdende oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, vanaf het academiejaar 2003-2004 kan aanbieden, omvormen tot bachelors- en mastersopleidingen. In het geval dat de Universiteit Antwerpen de bijkomende opleidingen pas vanaf het academiejaar 2004-2005 aanbiedt, worden die opleidingen niet beschouwd als nieuwe opleidingen in de zin van artikel 61. § 5. Het Limburgs Universitair Centrum kan na het met goed gevolg voltooien van de eerste cyclus van de opleiding in de verkeerskunde de graad van kandidaat in de verkeerskunde verlenen en kan na het met goed gevolg voltooien van de tweede cyclus van de opleiding in de verkeerskunde de graad van licentiaat verlenen voorzover het eerste jaar van de eerste cyclus wordt ingericht vanaf het academiejaar 2003-2004. Deze opleidingen worden vervolgens conform de voorschriften van artikel 123 omgevormd en conform de voorschriften van artikel 131, § 2, afgebouwd. Indien het eerste jaar van de hiervoor bedoelde opleiding pas voor het eerst wordt ingericht vanaf het academiejaar 2004-2005 wordt ze niet als nieuwe opleiding beschouwd in de zin van artikel 61. § 6. De opleidingen bedoeld in §§ 4 en 5 die pas voor het eerst in het academiejaar 2004-2005 worden ingericht, moeten ook deel uit maken van de omvormingsvoorstellen bedoeld in artikel 123, § 2, met uitzondering van de gegevens bedoeld in artikel 123, § 2, 7°.
Art. 134.Vanaf het academiejaar 2010-2011 kunnen universiteiten en hogescholen nog slechts opleidingen overeenkomstig de structuur vervat in de artikelen 11 tot 19 aanbieden met uitzondering van de opleidingen in het studiegebied diergeneeskunde waarvan de afbouw eindigt in het academiejaar 2010-2011 en van de opleidingen in het studiegebied geneeskunde waarvan de afbouw eindigt in het academiejaar 2011-2012.
Art. 135.De Vlaamse regering kan onder opgave van de redenen de data vermeld in dit hoofdstuk wijzigen na advies van de Erkenningscommissie bedoeld in artikel 63.
Art. 136.De hogescholen en universiteiten kunnen overeenkomstig de op het ogenblik van inwerkingtreding van titel I van dit decreet, geldende voorschriften vervat in het hogescholendecreet en in het universiteitendecreet en krachtens die decretale voorschriften bepaalde reglementaire voorschriften de bestaande initiële academische lerarenopleidingen van academisch niveau, de bestaande initiële lerarenopleiding leidend tot het diploma van leraar dans en de bestaande voortgezette lerarenopleidingen c.q. de bestaande initiële academische leraren-opleidingen verder blijven aanbieden. Voor de toepassing van die voorschriften wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 ook verstaan onder : 1° 'tweede cyclus' : het laatste jaar van een bachelorsopleiding en de studiejaren van een daarop aansluitende mastersopleiding;2° 'diploma van de eerste cyclus' : het getuigschrift van succesvolle voltooiing van ten minste twee studiejaren van een bachelorsopleiding in het academisch onderwijs;3° 'diploma van de tweede cyclus' : het diploma van een mastersopleiding;4° 'basisopleiding dans' : bachelorsopleiding dans.
Art. 137.§ 1. Voor de toepassing van artikel 43 van het universiteitendecreet wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 ook verstaan onder : 1° 'academische opleidingen' : de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen die aansluiten op een bachelorsopleiding;2° 'voortgezette academische opleidingen' : de mastersopleidingen die volgen op andere mastersopleidingen. § 2. Voor de toepassing van artikel 32 van het hogescholendecreet wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 ook verstaan onder basisopleidingen' de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen met uitzondering van de bachelorsopleidingen die volgen op een andere bachelorsopleiding en de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding.
Art. 138.§ 1. De voorschriften vervat in hoofdstuk III van het universiteitendecreet en de voorschriften vastgesteld krachtens dit hoofdstuk blijven van toepassing op de organisatie van de academische opleidingen en op de voortgezette academische opleidingen in afbouw overeenkomstig deze afdeling. § 2. De voorschriften vervat in titel II van het hogescholendecreet en de voorschriften vastgesteld krachtens dit hoofdstuk blijven van toepassing op de organisatie van de basisopleidingen van één cyclus en op de basisopleidingen van twee cycli in afbouw overeenkomstig deze afdeling. Afdeling 4. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 139.De artikelen van titel I treden in werking met ingang van het academiejaar 2004-2005 met uitzondering van hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7, afdeling 1, artikel 114 en afdeling 3, onderafdeling 1 en 3 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003 en met uitzondering van hoofdstuk 7, afdeling 3, onderafdeling 2, artikel 128, § 4 en artikel 129, § 5 die in werking treden op 1 juli 2005.
TITEL II. - Financiering Hogescholen HOOFDSTUK I. - Financierbaarheid opleidingen
Art. 140.Aan artikel 173, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° na het woord « samenwerkingsakkoorden » worden de woorden « en associaties » ingevoegd;2° de woorden « 61, 62 en 63 » worden vervangen door de woorden « artikel 94 en hoofdstuk VI van titel I » en de woorden « dit decreet » worden vervangen door de woorden « het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen ».
Art. 141.Aan artikel 175 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 april 1996, 8 juli 1996 en 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden na het woord « basisopleiding » de woorden « tot het academiejaar 2003-2004 » ingevoegd;2° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Met ingang van het academiejaar 2004-2005 zijn enkel de volgende opleidingen financierbaar : 1° de bachelors- en mastersopleidingen die voorkomen in het hoger onderwijsregister;2° de basisopleidingen die in afbouw zijn.»; 3° met ingang van het academiejaar 2004-2005 worden §§ 2 en 3 geschrapt : 4° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De berekening van het aantal studenten bedoeld in § 1 gebeurt in 2003 op basis van het gemiddeld aantal studenten op 1 februari 2000, 1 februari 2001 en 1 februari 2002 en met ingang van 2004 op basis van het gemiddeld aantal studenten op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003. »
Art. 142.Artikel 176 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 16 april 1996, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 176.Om voor de financiering, vermeld in artikel 179, 13°, in aanmerking te komen moet een voortgezette lerarenopleiding voldoen aan volgende voorwaarden : 1° voorkomen op de lijst bedoeld in bijlage I van dit decreet;2° slechts eenmaal georganiseerd worden in dezelfde hogeschool.» HOOFDSTUK II. - Berekening financiering
Art. 143.Aan artikel 179 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 16 april 1996, 8 juli 1996, 15 juli 1997, 18 mei 1999, 22 december 2000, 20 april 2001 en bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de explicitering van W wordt « SVO » geschrapt en wordt « ELEKTRON » toegevoegd;2° 4° en 7° worden opgeheven;3° er wordt een 14° ingevoegd, dat luidt als volgt : « 14° ELEKTRON gelijk is aan de middelen bestemd voor de aankoop van bibliografische gegevensbestanden en tijdschriften in elektronische vorm, zoals bepaald in artikel 183ter.»
Art. 144.In artikel 180, 4°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « 1997, 1998, 1999, 2000, 2001 » en « 90 procent, 80 procent, 70 procent, 60 procent, 50 procent, » geschrapt.
Art. 145.In artikel 181 van hetzelfde decreet worden de woorden « 1997, 1998, 1999, 2000, 2001 » en « 90 procent, 80 procent, 70 procent, 60 procent, 50 procent, » geschrapt.
Art. 146.In artikel 181bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 15 juli 1997 wordt het woord « LTBS+55 » vervangen door de woorden « bestemd voor de financiering van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, ».
Art. 147.In artikel 182, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 15 juli 1997, worden de woorden « 10 procent in het begrotingsjaar 1998, 20 procent in het begrotingsjaar 1999, 30 procent in het begrotingsjaar 2000, 40 procent in het begrotingsjaar 2001, » geschrapt.
Art. 148.In hetzelfde decreet wordt een artikel 183bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Artikel 183bis.§ 1. Aanvullende middelen worden aan de hogescholen toegekend voor : 1° de omvorming van de hogeschoolopleidingen naar de bachelor-masterstructuur;2° de wijze waarop zij bij die omvorming de innovatie en de flexibilisering van het onderwijs en leren gestalte geven. Onder innovatie wordt verstaan het herontwerpen van de curricula naar inhoud, onderwijs- en leervormen, vormen van toetsen en examens en begeleiding van studenten.
Onder flexibilisering van het onderwijs en leren wordt verstaan de ontwikkeling van verschillende wijzen van aanbieden van het onderwijs en van verschillende vormen van begeleiding afgestemd op de beoogde doelgroep, de ontwikkeling van elektronisch studie- en leermateriaal geschikt voor afstandsonderwijs c.q. geschikt voor beroepsactieve mensen en het beschikbaar stellen van verschillende kennisbronnen. § 2. De aanvullende middelen, bedoeld in § 1, bestaan uit : 1° de bedragen die vrijkomen door de daling van het globale bedrag van de voorafnames t.o.v. het referentiejaar 2002. Deze bedragen worden in de maand december van het desbetreffende begrotingsjaar in mindering gebracht op de werkingsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 178 en in betaling gesteld in de maand januari van het volgende begrotingsjaar; 2° en verhoogd met de volgende bedragen uitgedrukt in duizend euro : a) in 2003 : 1.909; b) in 2004 : 3.818; c) in 2005 : 5.602; d) in 2006 : 7.362. § 3. De aanvullende middelen worden toegekend op voorwaarde dat de hogescholen een onderwijsontwikkelingsplan voorleggen aan de Vlaamse regering. Het onderwijsontwikkelingsplan bevat ten minste : 1° een gedetailleerde beschrijving hoe de hogescholen de doelstellingen, zoals vermeld in § 1, gaan realiseren;2° het tijdspad waarop de belangrijkste mijlpalen zijn aangegeven. Het onderwijsontwikkelingsplan dient in voorkomend geval door de instellingen behorende tot de associatie waarvan de hogeschool deel uitmaakt, positief te worden geadviseerd. § 4. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt verdeeld op basis van het mechanisme van de onderwijsbelastingseenheden, zoals omschreven in de artikelen 188 tot 193. In afwijking van artikel 190, § 6, wordt de berekening gemaakt op basis van het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003. In de begrotingsjaren 2003, 2004 en 2005 komen alle hogescholen in aanmerking die voldoen aan de voorwaarden van § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2006 komen de hogescholen in aanmerking wiens onderwijsontwikkelingsplan voor de jaren 2003, 2004 en 2005 gerealiseerd is. § 5. De hogescholen bezorgen hun onderwijsontwikkelingsplan aan de Vlaamse regering uiterlijk op 30 september 2003.
De hogescholen bezorgen een gedetailleerd rapport over de realisatie van het onderwijsontwikkelingsplan aan de Vlaamse regering uiterlijk op 31 december 2005. § 6. De Vlaamse regering wint het advies in van onafhankelijke deskundigen die de onderwijsontwikkelingsplannen toetsen op hun deugdelijkheid en die de realisatie ervan eind 2005 evalueren. ».
Art. 149.In hetzelfde decreet wordt een artikel 183ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Artikel 183ter.§ 1. De Vlaamse regering draagt in de vorm van een jaarlijkse toelage bij aan de aankoop van bibliografische gegevens en tijdschriften in elektronische vorm. Het totale bedrag van de toelage is vastgesteld op 549.298 euro. Dit bedrag wordt vanaf 2004 jaarlijks geïndexeerd volgens het mechanisme bepaald in artikel 184, § 1. § 2. De middelen bedoeld in § 1 worden jaarlijks onder de hogescholen verdeeld op basis van het gemiddelde van het procentueel aandeel van elke hogeschool in het totaal aantal financierbare studenten op 1 februari 2000, 1 februari 2001 en 1 februari 2002 enerzijds en van het procentueel aandeel van elke hogeschool in het totaal aantal personeelsleden - onderwijzend en administratief en technisch personeel - uitgedrukt in voltijdse eenheden op 1 februari 2000, 1 februari 2001 en 1 februari 2002 anderzijds. »
Art. 150.Artikel 186 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 151.Artikel 187 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 152.Aan artikel 190 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De Vlaamse regering draagt tijdens de periode 2002-2006 in de vorm van een jaarlijkse toelage bij in de financiering van de academisering van de tweecycli-opleidingen aan de hogescholen. Het totale bedrag van de toelage wordt als volgt vastgelegd : in 2002 : 0,75 miljoen euro; in 2003 : 5,0 miljoen euro; in 2004 : 8,0 miljoen euro; in 2005 : 10,9 miljoen euro; in 2006 : 12,90 miljoen euro.
Dit bedrag wordt verdeeld onder de vorm van academiseringseenheden overeenkomstig het volgend schema : - Groep A : 0,3 punten; - Groep B : 0,1 punten; - Groep C : 0,2 punten; - Groep D : 0,05 punten.
Elke hogeschool ontvangt een aantal academiseringseenheden, gelijk aan de som van de producten van de financierbare studenten per financieringsgroep in de tweecycli-opleidingen en het bovenstaand puntengewicht.
Het bedrag per academiseringseenheid is gelijk aan het totaal beschikbare bedrag gedeeld door de som van de academiseringseenheden van alle hogescholen.
Het bedrag per hogeschool is gelijk aan het product van het bedrag per academiseringseenheid en de academiseringseenheden van de hogeschool. »; 2° Er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Om voor de in § 3 bedoelde subsidiëring in aanmerking te komen, sluiten de hogescholen met de Vlaamse regering een overeenkomst. Deze overeenkomst omvat ten minste : a) een gedetailleerde planning tot 2006 omtrent de realisatie van de volgende opdrachten : - het garanderen dat alle academische opleidingen aangeboden binnen de associaties gestoeld zijn op wetenschappelijk onderzoek; - de inschakeling van de leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen in het wetenschappelijk onderzoek; b) de wijze waarop de realisatie van deze opdrachten geëvalueerd wordt;c) de rapportering over de besteding van deze subsidiëring.»; 3° een § 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.De besteding van deze middelen valt integraal onder het toepassingsgebied van artikel 173. »; 4° er wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.Voor de berekening van het aantal studenten, zoals bedoeld in §§ 1 tot 3, wordt het gemiddelde aantal financierbare studenten op 1 februari 2001, op 1 februari 2002 en op 1 februari 2003 in aanmerking genomen. Met ingang van het begrotingsjaar 2003 worden de bedragen bedoeld in § 3 jaarlijks geïndexeerd volgens het mechanisme bepaald in artikel 184, § 1. »
Art. 153.In hetzelfde decreet wordt een artikel 190bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Artikel 190bis.§ 1. De Vlaamse regering draagt jaarlijks bij in de financiering van projecten van hogescholen, die een versterking inhouden van het projectmatig wetenschappelijk onderzoek van het hoger professioneel onderwijs.
Daartoe wordt met ingang van 2003 jaarlijks aan de hogescholen voor de opleidingen bedoeld in artikel 14, § 1, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen een bedrag toegekend van 3,0 miljoen euro.
Voor de middelen van het begrotingsjaar 2003 gebeurt de verdeling volgens het aantal financierbare studenten in de opleidingen van het hoger professioneel onderwijs op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003. § 2. Daarenboven ontvangen deze hogescholen voor deze opleidingen bedoeld in § 1 een bijdrage, waarvan het totale bedrag wordt vastgesteld op in duizend euro : - 4.000 in 2004; - 4.500 in 2005; - 6.000 vanaf 2006.
Om in aanmerking te komen voor subsidiëring wordt voor elk project bij de aanvraag een concrete omschrijving van de doelstellingen en een concrete realisatieplanning ingediend.
Een commissie samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid en deskundigen inzake projectmatig wetenschappelijk onderzoek, adviseert de Vlaamse regering omtrent de financiering op basis van de ingediende dossiers. De Vlaamse regering stelt de leden van de commissie aan en bepaalt de nadere regelen inzake haar werking en haar toetsingbevoegdheid, rekening houdend met wat volgt.
Bij de beoordeling van de aanvragen hanteert de beoordelingscommissie volgende criteria : 1° de potenties van het project inzake wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke en/of economische relevantie van het project;2° de aflijning van het onderzoeksdoel;3° de doelmatigheid van het project, in functie van de concrete afstemming van het project op het onderzoeksdoel;4° de potenties van het project inzake de uitbouw van synergieën tussen onderscheiden onderzoeksdomeinen;5° de relevantie van het project voor wat betreft het onderwijs verstrekt in de betrokken instelling. Op basis van de criteria bedoeld in het vierde lid adviseert de commissie de Vlaamse regering schriftelijk met betrekking tot : 1° de selectie van de projecten;2° de toekenning van de middelen per project.».
Art. 154.In artikel 193 van hetzelfde decreet worden de woorden « voor het betrokken begrotingsjaar » vervangen door de woorden, « berekend op basis van het gemiddeld studentenaantal op 1 februari 2001, op 1 februari 2002 en op 1 februari 2003; ».
Art. 155.Artikel 194 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 194.Het historisch forfait (HF) van een hogeschool is gelijk aan : 0.20 x W95.
Het HF wordt jaarlijks aangepast volgens de formule bedoeld in artikel 184. » Art.156. Artikel 195 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 195.Het deel van de werkingsuitkering van een hogeschool dat varieert met de studentenpopulatie, uitgedrukt in aantal financierbare studenten, is gelijk aan : S x BFS waarbij : S voor de berekening van de werkingsuitkeringen van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2006 gelijk is aan het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 1996, 1 februari 1997, 1 februari 1998, 1 februari 1999 en 1 februari 2000.
BFS beantwoordt aan het bedrag per financierbare student en wordt als volgt berekend : BFS = (SW-SHF) x 0,2/SS waarbij : SS voor de berekening van de werkingsuitkeringen van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2006 gelijk is aan de som van het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 1996, 1 februari 1997, 1 februari 1998, 1 februari 1999 en 1 februari 2000 per hogeschool. » HOOFDSTUK III. - Financiering van de investeringen
Art. 157.Aan artikel 198 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst van het artikel wordt § 1;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.In de schoot van de associatie wordt een advies gegeven over de meerjarenplanning en over de besteding van de investeringsmiddelen.
Dit advies is gebaseerd op het in artikel 101, § 2, 8°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde meerjarenplan voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek- en documentatievoorzieningen. »; 3° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Voor de hogescholen die geen deel uitmaken van een associatie wordt de in § 1 vermelde norm verhoogd tot 4 000 financierbare studenten. » HOOFDSTUK IV. - Hogere Zeevaartschool
Art. 158.In het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Artikel 34bis.De artikelen 183bis, 183ter, 190, §§ 3, 4 en 6, 190bis en 198, § 2, van het hogescholendecreet zijn van overeenkomstige toepassing op de Hogere Zeevaartschool.
De besteding van de in artikel 190, § 4, bedoelde middelen valt integraal onder het toepassingsgebied van artikel 32. » TITEL III. - Financiering universiteiten
Art. 159.Aan artikel 128 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996, 14 juli 1998, 18 mei 1999, 20 april 2001 en 7 december 2001, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De universiteiten kunnen de kosten voortspruitend uit de samenwerkingsakkoorden bedoeld in de artikelen 94 en 95 van het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen of uit de deelneming aan de associaties bedoeld in hoofdstuk VI van Titel I van hetzelfde decreet aanrekenen op de jaarlijkse werkingsuitkering. ».
Art. 160.In artikel 130 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 december 2001 en gewijzigd bij de decreten van 21 december 2001, 5 juli 2002, 14 februari 2003 en worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « 2001, 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2001 tot en met 2006 » en wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° aanvullende middelen waarvan de hoogte en de wijze van toekenning zijn bepaald in § 5.»; 2° in § 2 wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° Voor de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 is het forfaitair bedrag, uitgedrukt in duizend euro, voor elke universiteit vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° in § 3 wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° De Vlaamse universiteiten ontvangen voor de jaren, 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 extra bijdragen aan werkingsuitkeringen, uitgedrukt in duizend euro : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4° in § 4, 2°, eerste lid, worden de woorden « Voor de jaren 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « In 2002 »;5° aan § 4, 2°, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Met ingang van 1 januari 2003 worden de eerste en tweede alinea opgeheven.»; 6° in § 5 wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° De volgende aanvullende middelen, uitgedrukt in duizend euro, worden onder de universiteiten verdeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 130ter : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art.161. In artikel 130bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 januari 1993 en vervangen bij het decreet van 7 december 2001 en gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 » en worden tussen de woorden « wetenschappen » en « jaarlijks » de woorden « en in 2006 voor de inrichting van de tweede cyclus van de opleidingen wijsbegeerte, geschiedenis en toegepaste biologische wetenschappen georganiseerd conform de voorschriften vervat in artikel 29 van het decreet van betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen » ingevoegd;2° in § 2, 1°, worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 »;3° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Vanaf 2007 stelt de Vlaamse Gemeenschap werkingsmiddelen beschikbaar van de universiteiten voor het dekken van de kosten van de organisatie van het derde studiejaar van de bachelorsopleidingen in die studiegebieden of delen van studiegebieden waarin de universiteiten alleen de graad van bachelor kunnen verlenen overeenkomstig de bepalingen inzake de onderwijsbevoegdheid. Vanaf 2007 stelt de Vlaamse Gemeenschap werkingsmiddelen beschikbaar van de Universiteit Antwerpen om de extra kosten te dekken van de organisatie van de nieuwe opleidingen die de Universiteit Antwerpen kan aanbieden in toepassing van van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. »
Art. 162.Artikel 130ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij het decreet 7 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 130ter.§ 1. De aanvullende middelen, bepaald in artikel 130, § 5, verminderd met de bedragen vermeld in artikel 130bis, § 3, voor de begrotingsjaren 2003, 2004 en 2005 worden onder de universiteiten verdeeld op basis van het gemiddeld aantal onderwijsbelastingseenheden per 1 februari 2000 en 2001 bepaald conform de voorschriften van deze afdeling. De aldus berekende aantallen onderwijsbelastingseenheden worden voor elke universiteit vermenigvuldigd met een correctiefactor die gelijk is aan de verhouding van het gemiddelde bedrag van de werkingsuitkering per onderwijsbelastingseenheid van het jaar 2000 voor alle universiteiten samen tot het bedrag van de werkingsuitkering per onderwijsbelastingseenheid van het jaar 2000 voor de betreffende universiteit. De correctiefactor wordt beperkt tot 0,85 of 1,15 naar gelang het geval. Er wordt bij de berekening geen rekening gehouden met de werkingsmiddelen toegekend voor de organisatie van de voortgezette academische opleidingen. § 2. De middelen bedoeld in § 1 worden toegekend op voorwaarde dat de universiteiten een onderwijsontwikkelingsplan voor de periode 2003-2006 voorleggen aan de Vlaamse regering en na een voorafgaande toetsing van de deugdelijkheid ervan. In dat onderwijsontwikkelingsplan beschrijven de universiteiten de wijze waarop zij voornemens zijn de omvorming van de bestaande opleidingen in bachelors- en mastersopleidingen te realiseren en de wijze waarop zij bij die omvorming de innovatie en de flexibilisering van het onderwijs en leren gestalte geven. Onder innovatie wordt onder meer verstaan het herontwerpen van de curricula naar inhoud, onderwijs- en leervormen, vormen van toetsen en examens, begeleiding van studenten.
Onder flexibilisering van het onderwijs en leren wordt onder meer verstaan de ontwikkeling van verschillende wijzen van aanbieden van het onderwijs en van verschillende vormen van begeleiding afgestemd op de beoogde doelgroep, de ontwikkeling van elektronisch studie- en leermateriaal geschikt voor afstandsonderwijs c.q. geschikt voor beroepsactieve mensen, en het beschikbaar stellen van verschillende kennisbronnen. Het onderwijsontwikkelingsplan bevat een tijdspad waarop de belangrijkste mijlpalen zijn aangegeven. Het onderwijsontwikkelingsplan dient in voorkomend geval door de instellingen behorende tot de associatie waarvan de universiteit deel uitmaakt, positief te worden geadviseerd. § 3. De aanvullende middelen bedoeld in § 1 voor het begrotingsjaar 2006 worden toegekend na een positieve evaluatie van de uitvoering per 31 december 2005 van het onderwijsontwikkelingsplan. Daarbij wordt er nagegaan in welke mate en op welke wijze de universiteiten hun doelstellingen eind 2005 al hebben gerealiseerd. § 4. De aanvullende middelen worden aan de universiteiten betaald in maandelijkse schijven. § 5. De universiteiten bezorgen hun onderwijsontwikkelingsplan aan de Vlaamse regering ten laatste op 30 september 2003. § 6. De universiteiten bezorgen een uitvoerig rapport over de realisatie van het onderwijsontwikkelingsplan aan de Vlaamse regering ten laatste op 31 december 2005. § 7. De Vlaamse regering wint het advies in van onafhankelijke deskundigen die de onderwijsontwikkelingsplannen toetsen op hun deugdelijkheid en die de realisatie ervan eind 2005 evalueren. § 8. In de jaarverslagen over de jaren 2003 en 2004 rapporteren de universiteiten over de voortgang van de uitvoering van het onderwijsontwikkelingsplan en over de realisaties in het betreffende jaar. In een toelichting bij de begroting voor de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006 geven de universiteiten aan hoeveel middelen zij zullen vrijmaken voor de uitvoering van het onderwijsontwikkelingsplan in dat jaar. ».
Art. 163.In artikel 136 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 »;2° in § 2 wordt 2° vervangen door wat volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In artikel 140, § 1, 2°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 december 2001, worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 ».
Art. 164.In artikel 169quater, § 7, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij de decreten van 7 december 2001, 5 juli 2002 en 14 februari 2003 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 »; 2° de tabel met de bedragen in het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° aan het eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd : « _Vanaf 2007 bedraagt de basissubisidie 1.827 duizend euro. »; 4° in het tweede lid worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 »; 5° de tabel met de bedragen in het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6° aan het tweede lid wordt de volgende zin toegevoegd : « Vanaf 2007 bedraagt de subsidie 1.369 duizend euro. »
Art. 165.In artikel 154 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 21 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « en dient in evenwicht te zijn » worden geschrapt;2° na het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Op jaarbasis mogen de geraamde uitgaven de geraamde inkomsten niet overschrijden, onverminderd de mogelijkheid van het gebruik van de geraamde gecumuleerde saldi van het jaar t-1.Het gebruik van de geraamde gecumuleerde saldi van het jaar t-1 dient te worden verantwoord. »
Art. 166.In artikel 15 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, gewijzigd bij de decreten van 20 april 2001, 14 december 2001 en 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde wordt voor het begrotingsjaar 2003 vastgesteld op 8.332.000 euro. »; 2° in § 3 worden de woorden « Voor het begrotingsjaar 2002 » vervangen door de woorden « Vanaf het begrotingsjaar 2002 »;3° in § 4 worden de woorden « Voor het begrotingsjaar 2002 » vervangen door de woorden « Vanaf het begrotingsjaar 2002 ».
Art. 167.De artikelen van titel III treden in werking op 1 januari 2003.
TITEL IV. - Financiële verantwoording universiteiten
Art. 168.Artikel 153 van het universiteitendecreet wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 153.Het universiteitsbestuur stelt voor 15 november een beleidsbegroting op voor het volgend begrotingsjaar en legt deze binnen de veertien dagen ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering.
Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.
Onder de begroting wordt verstaan de jaarbegroting enerzijds en de meerjarenbegroting anderzijds.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen omtrent de inrichting van een beleidsbegroting. »
Art. 169.Artikel 161 van het universiteitendecreet wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 161.De universiteiten voeren betreffende alle voorzieningen van de instelling een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. De boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor. »
Art. 170.Aan het eerste lid van artikel 162 van het universiteitendecreet wordt de volgende zin toegevoegd : « De jaarrekening wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor, wiens bevindingen aan het document worden toegevoegd. »
Art. 171.De artikelen van titel IV treden in werking op 1 januari 2005.
TITEL V. - Rechtspositie hogescholenpersoneel
Art. 172.Aan artikel 136 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Na een mandaatsperiode van tien jaar wordt de salarisschaal zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt het personeelslid deze salarisschaal wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt. »
Art. 173.Aan artikel 137 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking van § 2 wordt de salarisschaal van gewoon hoogleraar na een mandaatsperiode van tien jaar definitief en behoudt het personeelslid deze salarisschaal wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt. »
Art. 174.De artikelen van titel V treden in werking 10 dagen na publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad .
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 4 april 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1571 - Nr. 1. - Amendementen, 1571 - Nrs. 2 en 3. - Advies van de Raad van State, 1571 - Nr. 4. - Amendementen, 1571 - Nr. 5. - Verslag, 1571 - Nr. 6; - Amendementen, 1571 - Nr. 7. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1571 - Nr. 8.
Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 2 april 2003.