gepubliceerd op 24 juli 2012
Aanhangsel nr. 7 bij het protocolakkoord nr. 3, gesloten op 13 juni 2006 tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid : toewijzing van de RVT-equivale Gelet op de respectieve bevoegdheden van de federale Staat en van de overheden bedoeld in de artike(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
Aanhangsel nr. 7 bij het protocolakkoord nr. 3, gesloten op 13 juni 2006 tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid : toewijzing van de RVT-equivalenten die nog niet zijn gebruikt Gelet op de respectieve bevoegdheden van de federale Staat en van de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet, hierna de Gemeenschappen/Gewesten genoemd, wat betreft het te voeren ouderenzorgbeleid;
Gelet op het protocol 2 van 1 januari 2003 gesloten tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid en de aanhangsels 1 en 2 bij het bovengenoemde protocol;
Gelet op het protocol 3 van 13 juni 2005 gesloten tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid en de aanhangsels 1, 2, 3, 5 en 6 bij het bovengenoemde protocol;
Overwegende dat een passend antwoord op de vergrijzing van de bevolking en de toename van het aantal zorgbehoevende ouderen enkel in het kader van een beleid van samenwerking tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten kan worden gegeven en dit beleid rekening moet houden met de gedifferentieerde demografische evoluties tussen de Gemeenschappen/Gewesten en de specifieke noden die daaruit voortvloeien;
Overwegende dat het protocol nr. 3 voorzag in het ter beschikkingstellen van een aantal RVT-equivalenten aan de Gemeenschappen/Gewesten, die een bijkomende financiering uitdrukken die bedoeld is om een antwoord te geven aan de evolutie van de behoeften in termen van zorg aan ouderen, zowel in termen van opvangcapaciteit, als in termen van alternatieve zorg en ondersteunende zorg om de autonomie van ouderen te handhaven.
Overwegende dat een deel van de RVT-equivalenten die ter beschikking waren gesteld aan de Gemeenschappen/Gewesten tijdens de periode die voorzien was in het protocol, nog niet zijn gebruikt, voornamelijk omwille van de afwezigheid van een Federale Regering met volledige bevoegdheden in 2010-2011.
Wordt overeengekomen wat volgt : 1. Bepaling van het aantal niet gebruikte RVT-equivalenten uit de periode van 2005-2011 1.1. Totaal van het aantal RVT-equivalenten dat ter beschikking was gesteld Uitgaande van : - de RVT-equivalenten voorzien in protocol 3, - de bijkomende verdelingsregels zoals bepaald in aanhangsel nr. 1 bij dit protocol, - en de bijsturingen voorzien in aanhangsel nr. 2 om rekening te houden met het einde van de zorgvernieuwingsprojecten die voorzien waren in protocol 2 en de bijkomende financiering voorzien voor de tenlasteneming van de kost voor transport in de centra voor dagverzorging, bedraagt het totaal aantal RVT-equivalenten dat initieel ter beschikking werd gesteld aan de Gemeenschappen/Gewesten :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.2. Modaliteiten voorzien voor het gebruik van de RVT-equivalenten Gelet op de specifieke regels die voorzien zijn (in protocol 3 en in aanhangsel 1 bij dat protocol) voor de toewijzing van deze RVT-equivalenten door de Gemeenschappen/Gewesten, met name : - de beslissing om 15 RVT-equivalenten te voorzien voor de palliatieve dagopvang (12 voor Vlaamse Gemeenschap en 3 voor het Waals Gewest) - de beslissing om minstens 20 % van de RVT-equivalenten te reserveren voor alternatieve zorgvormen, of het nu gaat om bestaande vormen (zoals centra voor dagverzorging, kortverblijf, ) of voor nieuwe zorgvormen. - de beslissing om, in het kader van deze alternatieve zorgvormen, minstens 70 VTE te voorzien voor de creatie van tewerkstelling in diensten voor thuisverpleging door hiervoor 228 RVT-equivalenten te voorzien. - de beslissing het deel van RVT-equivalenten voor Brussel-Hoofdstad op 6 % te brengen (in plaats van 3,17 %) om hierdoor een bijkomende impuls te geven voor alternatieve zorgvormen in Brussel (komt overeen met een verhoging met 240,95 RVT-equivalenten). de initiële toewijzing van RVT-equivalenten kan als volgt worden samengevat :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.3. Gebruik van RVT-equivalenten tijdens de periode 2005-2011 Volgens de regels die zijn voorzien in protocol 3 en zijn aanhangsels hebben de Gemeenschappen/Gewesten vanaf 1 oktober 2005, principeakkoorden of erkenningen gegeven, met het oog op reconversie van ROB-bedden naar RVT-bedden en de creatie van plaatsen voor kortverblijf.
Anderzijds, werden in het kader van een projectoproep door het Riziv (zie KB van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen) diverse projecten op stapel gezet die nieuwe alternatieve vormen beogen van zorg aan kwetsbare ouderen (ook genoemd « P3-projecten »). Een aantal van hen hebben de creatie mogelijk gemaakt van tewerkstelling in de sector van de thuisverpleging.
Daarentegen werd in Wallonië slechts 1 RVT-equivalent (i.p.v. 3) gebruikt voor palliatieve dagopvang.
In totaal kunnen de RVT equivalenten die sinds oktober 2005 worden gebruikt, als volgt worden samengevat :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.4. Aantal niet gebruikte RVT-equivalenten Op basis van de vorige elementen bedraagt het aantal niet gebruikte RVT-equivalenten afkomstig van protocol 2 en 3 :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Modaliteiten voor de toewijzing van RVT-equivalenten die in de periode 2005-2011 niet werden gebruikt 2.1. Eenvormig evaluatie-instrument Protocol 3 voorzag (hoofdstuk 3, punt 11) in de mogelijkheid om, ten vroegste vanaf 1 oktober 2007, maximaal 1 % van het totaal aantal RVT-equivalenten om te zetten in een budget voor de implementatie van een eenvormig evaluatie-instrument van de afhankelijkheid van ouderen.
In dat kader wordt overeengekomen om 42,63 RVT-equivalenten te voorzien, dit is 0,5 % van het totaal aantal RVT-equivalenten voorzien in protocol 3, om de ontwikkeling en de ondersteuning van de implementatie van het BelRAI instrument verder te zetten in de diverse sectoren. Het gebruik van dit budget zal het voorwerp uitmaken van voorstellen die zullen uitgewerkt worden door de permanente werkgroep « Ouderenzorgbeleid ».
Deze 42,63 RVT-equivalenten worden als volgt verdeeld over de Gemeenschappen/Gewesten :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.2. Bijkomende investering in de alternatieve zorgvormen Rekening houdende met de uiteenlopende behoeften tussen de diverse Gemeenschappen/Gewesten en de realisaties tijdens de laatste jaren, wordt overeengekomen om een deel van de RVT-equivalenten die bedoeld waren voor de creatie van alternatieve zorgvormen, vrij te maken voor de realisatie van nieuwe reconversies van ROB-bedden in RVT-bedden en voor de creatie van nieuwe capaciteit aan residentiële opvang.
Hiertoe wordt overeengekomen om : - het minimum percentage van alternatieve zorgvormen van 20 % terug te brengen naar 10 % van het totaal aantal RVT-equivalenten dat voorzien is in protocol 3; - voor specifieke behoeften in het Brussels hoofdstedelijk gewest, 50 % van de 240,95 bijkomende RVT-equivalenten die voorzien waren voor de ontwikkeling van alternatieve zorgvormen, vrij te maken en de andere 50 % verder in te zetten voor alternatieve zorgvormen.
Evenwel wordt de beslissing om 228 RVT-equivalenten toe te wijzen aan de creatie van tewerkstelling in de thuisverpleging, via alternatieve zorgvormen, behouden.
Om deze bijkomende investering in zorgvernieuwing te realiseren zal het Riziv een tweede oproep doen naar nieuwe zorgvormen en waarbij ook de creatie van tewerkstelling in de thuisverpleging wordt voorzien.
Evenwel, zoals dit is voorzien in protocol 3, blijft de mogelijkheid van creatie van alternatieve zorgvormen via de opening van nieuwe plaatsen van centra voor dagverzorging, kortverblijf, verder bestaan.
Anderzijds wordt op basis van de evaluatie van de lopende « P3-projecten » overeengekomen om een deel van de niet gebruikte RVT-equivalenten in te zetten voor een financiering die nauwer aanleunt bij de reële kost van het project en voor het algemeen gebruik door deze projecten van het BelRAI instrument bij de zorgplanning voor een patiënt.
Dit betekent : - een financiering voor alle projecten van 167.87 euro per patiënt voor de dekking van de kost voor de registratie en het gebruik van het BelRAI-instrument, - de aanpassing van de loonkost die in aanmerking wordt genomen voor de projecten die zorg ten laste nemen enkel gedurende de nacht, - de tenlasteneming van de bedragen die overeenkomen met de remgelden die initieel werden voorzien (dit gaat over 1 project).
Anderzijds zal een einde worden gesteld aan de projecten die een tenlasteneming voorzien van oudere A-dementen in dagverzorgingscentra (DVC) aangezien deze tenlasteneming structureel is geworden in alle centra voor dagverzorging.
Concreet worden de volgende RVT-equivalenten, exclusief bedoeld voor alternatieve zorgvormen voor : - ofwel voor de herwaardering van bestaande « P3-projecten », - ofwel voor de creatie van tewerkstelling in de diensten voor thuisverpleging, - ofwel voor nieuwe projecten van zorgvernieuwing onder de vorm van « P3-projecten » of voor centra voor dagverzorging, kortverblijf,..., als volgt verdeeld :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.3. Gebruik van het saldo van niet gebruikte RVT-equivalenten Om aan elke Gemeenschap/Gewest de mogelijkheid te bieden om een gepast antwoord te geven aan de meest dringende behoeften in het domein van de zorg aan ouderen, wordt overeengekomen om voortaan de mogelijkheden uit te breiden voor het gebruik van RVT-equivalenten die zijn voorzien in protocol 3 naar initiatieven in termen van creatie of reconversie van zorgstructuren.
Deze uitbreiding is evenwel enkel mogelijk voor de tot nog toe niet gebruikte RVT-equivalenten (zie punt 1.4.) uitgezonderd de RVT-equivalenten bestemd voor de ontwikkeling en implementatie van het eenvormige evaluatie-instrument van de zorg voor ouderen (zie punt 2.1.) en voor de bijkomende investering in alternatieve zorgvormen (zie punt 2.2.).
Het aldus beschikbare saldo aan RVT-equivalenten komt per Gemeenschap/Gewest overeen met :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze RVT-equivalenten zouden dus, in functie van de keuze van de Gemeenschappen/Gewesten en indien ze niet zijn gebruikt voor alternatieve zorgvormen in het kader van een tweede oproep, kunnen toegewezen worden, mits inachtneming van de volgende equivalentieregels : - voor de opening van : o RVT-bedden o bedden voor kortverblijf o plaatsen in centra voor dagverzorging o plaatsen in palliatieve dagverzorging o ROB-bedden - voor de reconversie van ROB-bedden naar : o RVT-bedden o bedden voor kortverblijf o plaatsen in centrum voor dagverzorging o plaatsen in palliatieve dagverzorging - voor de reconversie van plaatsen in centra voor dagverzorging in plaatsen van palliatieve dagverzorging Voor de berekening van deze equivalentieregels is er rekening gehouden met (uitgedrukt aan spilindex 117,27) : - de waarde van een RVT-equivalent in protocol 3 (64,40 euro) - de huidige gemiddelde kost van : o één RVT-bed (71,90 euro), o één ROB-bed (21,11 euro), o één ROB-bed bezet door patiënten met het zorgprofiel B of C of Cd (48,21 euro), o één bed kortverblijf (39,62 euro), o één plaats in centrum voor dagverzorging (46,73 euro), o één plaats in palliatief centrum voor dagverzorging (88,08 euro).
Op deze basis worden de equivalentieregels als volgt bepaald :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3. Timing Het gebruik van het budget voor de ontwikkeling en implementatie van een uniform evaluatie-instrument voor de zorgbehoevendheid van ouderen zal op zijn vroegst vanaf januari 2013 kunnen gebeuren, op basis van een voorstel dat moet uitgewerkt worden door de permanente werkgroep « ouderenzorgbeleid » en zal voorgelegd worden aan de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid. De herziening van de financiering van de reeds lopende « P3-projecten » zal gebeuren vanaf 1 juli 2012 en alle projecten moeten het volledige instrument BelRAI gebruiken uiterlijk vanaf 1 januari 2013.
De nieuwe projecten van zorgvernieuwing zullen geconcretiseerd worden : - ofwel op basis van een nieuwe oproep tot projecten die zal georganiseerd worden door het RIZIV in overleg met de Gemeenschappen/Gewesten; hiertoe behoren de projecten die voorzien in creatie van tewerkstelling in de thuisverpleging - ofwel door de creatie, vanaf 1 juli 2012, van nieuwe capaciteiten van kortverblijf of van centra voor dagverzorging.
Het saldo van RVT-equivalenten zal kunnen gebruikt worden, ofwel in het kader van de hierboven voorziene projectoproep, ofwel vanaf 1 juli 2012 voor de creatie of voor de reconversie van verblijf- of opvangstructuren. Geen enkel nieuwe erkenning kan in dat kader ingaan voor 1 juli 2012.
Tegen ten laatste 15 juli 2012 verbindt elke Gemeenschap/Gewest er zich toe om aan de permanente werkgroep « ouderenzorgbeleid » de wijze mee te delen waarop men gebruik wenst te maken van de RVT-equivalenten die zijn voorzien in dit aanhangsel.
Op deze basis zal de permanente werkgroep « ouderenzorgbeleid » onderzoeken of het nodig is om de cijfers van het moratorium zoals voorzien in het aanhangsel 6 bij protocol 3 aan te passen of de bepalingen van het ministerieel besluit van 2 december 1982 tot bepaling van de programmatie van rust- en verzorgingstehuizen, van centra voor dagverzorging of van centra voor niet aangeboren hersenletsels moeten aangepast worden.
Om het RIZIV toe te laten om vanaf 1 juli 2012 de procedure op te starten voor een tweede oproep tot nieuwe alternatieve zorgvormen, wordt overeengekomen om hiervoor 126,25 RVT-equivalenten te reserveren die zich als volgt verdelen :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De Gemeenschappen/Gewesten zullen, samen met het RIZIV, de doelgroepen bepalen die zullen beoogd worden in de tweede oproep Een verslag over de uitvoering van dit aanhangsel zal voorgelegd worden aan de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid tegen ten laatste 30 juni 2013.
Dit aanhangsel treedt in werking op 1 juli 2012.
Aldus overeengekomen te Brussel op 18 juni 2012.
Voor de Federale Regering : De Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
Voor de Vlaamse Regering : De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN Für die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft: Der Minister für Familie, Gesundheit und Soziales, H. MOLLERS Pour le Gouvernement wallon : La Ministre de la Santé, de l'Action sociale et de l'Egalité des Chances, Mme E. TILLIEUX Pour le Collège de la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège, compétent pour la Fonction publique, la Politique de la Santé et la Formation professionnelle des classes moyennes, B. CEREXHE Le Membre du Collège, compétent pour la Formation professionnelle, la Culture, le Transport scolaire, l'Action sociale, la Famille, les Sports et les Relations internationales, E. KIR
Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, Financiën, Begroting en Internationale Betrekkingen, G. VANHENGEL Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen en Openbaar Ambt, Mevr. B. GROUWELS