gepubliceerd op 19 mei 2009
Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan
29 JANUARI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan
De Waalse Regering, Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op advies nr. 44.896/2/V van de Raad van State, gegeven op 2 september 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1°,eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme en van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling en begripsomschrijvingen
Artikel 1.Bij dit besluit wordt richtlijn 2002/91 van het Europees Parlement en van de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen gedeeltelijk omgezet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° centrale verwarmingsinstallatie : het geheel van elementen bestaande uit minstens één verbrandingstoestel, geplaatst in een stookruimte, uitgerust met een oxiderende luchtaanvoer- en een rookafvoerregeling en waarin : a) de warmte verdeeld wordt door een geleid en gekanaliseerd vervoerssysteem naar de verschillende te verwarmen gebouwgedeelten en waarin de warmtegeleidende vloeistof ofwel water, ofwel lagedrukstoom, ofwel thermische olie is, of b) de warmte overgebracht wordt naar een toestel voor de opslag van sanitair warm water;2° verwarmingsketel : elk toestel dat, al dan niet uitgerust met een brander, vaste, vloeibare of gasachtige brandstoffen kan verbranden om de geproduceerde warmte te gebruiken in een centrale verwarmingsinstallatie;3° warmtegenerator : de stookketel en, indien deze er één nodig heeft om te kunnen functioneren, zijn brander;4° warmtegenerator met gesloten verbrandingsruimte (gesloten warmtegenerator of generator van het type C) : elke warmtegenerator waarvan het verbrandingscircuit - toevoer van oxiderende lucht, de verbranding zelf en de afvoer van de producten van de verbranding - volledig gescheiden is van de stookruimte;5° warmtegenerator met open verbrandingsruimte (open warmtegenerator of generator van het type B) : elke warmtegenerator die zijn oxiderende lucht toegevoerd krijgt via de stookruimte en waarvan de producten van de verbranding onmiddellijk naar buiten gevoerd worden via een afvoerleiding;6° warmtegenerator van het type unit : stookketel die onlosmakelijk verbonden is met een atmosferische of gepulseerde brander, afgesteld door de fabrikant;7° atmosferische brander : de brander met zonder mechanische hulpmiddelen aangevoerde oxiderende lucht;8° gepulseerde brander : de brander met aan de hand van een ventilator aangevoerde oxiderende lucht, erkend en afzonderlijk van de stookketel verkrijgbaar;9° premix gasbrander : de brander waarin de oxiderende lucht in zijn geheel vermengd wordt met de gasachtige brandstof voor aanvang van de verbranding;10° stookruimte : de ruimte waarin één of meerdere warmtegeneratoren opgesteld zijn;11° bouwjaar : het bouwjaar van de warmtegenerator.Dat jaar wordt bepaald door de informatie vermeld op de kenplaat. Indien er geen kenplaat voorhanden is of wanneer deze onleesbaar is, wordt het bouwjaar bepaald doordat het wordt afgeleid van de informatie op de installatiefactuur, het opleveringsverslag of de technische documentatie van de warmtegenerator; 12° nuttig nominaal vermogen (in kW) : het door de fabrikant vastgestelde en gewaarborgde maximale verwarmingsvermogen dat de ketel in continu-bedrijf kan afgeven, terwijl de door de fabrikant vermelde nuttige rendementen worden gehaald;13° centrale verwarmingsdossier : het dossier opgemaakt voor elke centrale verwarmingsinstallatie, dat volgende stukken bevat : a) de berekeningsnota voor de dimensionering van de installatie;b) het opleveringsverslag bij de eerste inbedrijfsname van een nieuwe centrale verwarmingsinstallatie;c) in voorkomend geval, het omstandige diagnoseverslag;d) de controle-attests;c) de gebruiks- en onderhoudsinstructies;14° bestaande centrale verwarmingsinstallatie : elke centrale verwarmingsinstallatie die voor het eerst in gebruik is genomen vóór inwerkingtreding van dit besluit.Wanneer de stookketel of zijn brander vervangen wordt na inwerkingtreding van dit besluit, wordt de centrale verwarmingsinstallatie niet meer als reeds bestaand beschouwd; 15° verwarmingscontroleur : elke natuurlijke persoon die houder is van het verwarmingscontrolecertificaat bedoeld in artikel 29, § 1;16° erkend auditor : elke auditor die erkend is voor het uitvoeren van energie-audits op de grondslag van het besluit van de Waalse Regering van 1 juni 2006 tot vastlegging van de erkenningsmodaliteiten voor de auditoren die energieaudits in de huisvestingssector uitvoeren;17° eigenaar : de eigenaar van de centrale verwarmingsinstallatie;18° gebruiker : de gebruiker(s) van de centrale verwarmingsinstallatie;19° het DGARNE : het Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpmiddelen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;20° directeur-generaal : de directeur-generaal van het DGARNE of diens gemachtigde;21° toezichthoudende ambtenaren : de ambtenaren aangewezen op grond van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 december 1992 tot aanwijzing van de ambtenaren bevoegd voor het opsporen en vaststellen van overtredingen inzake de leefmilieubescherming, voor het opsporen en vaststellen van de overtredingen van de wet van 28 december 1964 inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging;22° goede praktijkcode : een geheel van voor het publiek toegankelijke schriftelijke regels inzake de bouw, de plaatsing, de aansluiting, het gebruik en het onderhoud van centrale verwarmingsinstallaties, met in begrip van de geschikte productnormen en de algemeen aanvaarde regels inzake goed vakmanschap in de betrokken beroepscategorieën. Hoe dan ook maken volgende bepalingen in de volgende hiërarchische volgorde deel uit van de goede praktijkcode : a) de adequate bepalingen van de Belgische wetten en de Waalse decreten en de uitvoeringsbesluiten ervan;b) de adequate Begische en Europese normen;c) de regels bekendgemaakt door de beroepsfederaties inzake verwarming en brandstoffen en de verdelers van warmtegeneratoren. Spreken deze verschillende regels uit punt c elkaar tegen, dan treedt het DGARNE als scheidsrechter op. HOOFDSTUK II. - Plaatsen van centrale verwarmingsinstallaties
Art. 3.Elke onderneming die centrale verwarmingsinstallaties plaatst die van vloeibare of gasachtige brandstoffen voorzien worden, beschikt over minstens één erkend technicus overeenkomstig bijlage I. Ze deelt het DGARNE de naam en de certificaatnummers mee van de bij haar in dienst zijnde technici door het formulier dat beschikbaar is op de DGARNE-website in te vullen.
Het formulier wordt elektronisch of, bij ontstentenis, bij eenvoudig schrijven dan wel tegen ontvangstbewijs overgezonden. Ze deelt eveneens binnen één maand en volgens dezelfde regels elke wijziging mee betreffende de bij haar in dienst zijnde erkende technici.
Art. 4.§ 1. De stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, gelegen in een gebouw waarvan het dossier voor de aanvraag van de aanvankelijke stedenbouwkundige vergunning ingediend is de dag na de inwerkingtreding van dit besluit voldoet al naar gelang aan : 1° de norm NBN B 61-001 : Stookafdelingen en schoorstenen, eerste uitgave, oktober 1986, of aan de laatste herziening ervan;2° de norm NBN B 61-002 : Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW - Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer of rookafvoer, of aan de laatste herziening ervan; de norm NBN D 51-003 : Binneninstallaties voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen, vierde uitgave, juli 2004, of aan de laatste herziening ervan; 4° de norm NBN D 51-004 : Installaties voor brandbaar aardgas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen - Bijzondere installaties, januari 1992, of aan de laatste herziening ervan;5° de norm NBN D 51-006 : Binnenleidingen voor commercieel butaan of propaan in gasfase op een werkdruk van maximum 5 bar en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen, 2005, of aan de laatste herziening ervan. § 2. De stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, gelegen in een gebouw waarvan het dossier voor de aanvraag van de aanvankelijke stedenbouwkundige vergunning ingediend is voor of de dag van de inwerkingtreding van dit besluit voldoet aan de bepalingen vastgesteld door de Minister van Leefmilieu. § 3. Elke centrale verwarmingsinstallatie wordt uitgerust met meetgaten overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
Art. 5.Bij de plaatsing van één of meerdere warmtegeneratoren met vloeibare of gasachtige brandstoffen mag de som van de geregelde nominale vermogens van de warmtegeneratoren die in éénzelfde stookruimte opgesteld staan, het vermogen, bepaald volgens een methode vastgesteld door de Minister van Energie, niet overschrijden.
Art. 6.Na de plaatsing van een centrale verwarmingsinstallatie met vloeibare of gasachtige brandstoffen stelt de overeenkomstig bijlage I erkende technicus die de eerste inbedrijfsname van die installatie heeft uitgevoerd overeenkomstig artikel 9, § 1, 2°, een berekeningsnota op voor de uitvoering van de methode waarvan sprake in artikel 5. Die nota wordt samen met de gebruiks- en onderhoudsinstructues van de elementen waaruit de centrale verwarmingsinstallatie bestaat, aan de eigenaar van die installatie overgemaakt als laatstgenoemde de plaatsing niet zelf verricht heeft. HOOFDSTUK III. - Interventies op centrale verwarmingsinstallaties
Art. 7.Elke interventie op het verbrandingsgedeelte van een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige vloeistoffen kan enkel worden uitgevoerd door een overeenkomstig bijlage I erkend technicus. HOOFDSTUK IV. - Gebruik van centrale verwarmingsinstallaties Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 8.§ 1. Een centrale verwarmingsinstallatie die voldoet aan de criteria vastgesteld in bijlage II wordt geacht in goede staat van werking te verkeren. § 2. De warmtegeneratoren uitgerust met branders die werkt op verschillende brandstoffen, voldoen aan de criteria vastgesteld voor elke brandstof die gebruikt mag worden. Afdeling 2. - Verplichtingen van de eigenaar en van de gebruiker van
de centrale verwarmingsinstallatie
Art. 9.§ 1. Om zich ervan te vergewissen dat zijn centrale verwarmingsinstallatie in goede staat van werking verkeert, zal de eigenaar van de installatie : 1° een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige brandstoffen laten plaatsen door een overeenkomstig bijlage I erkend technicus. Afwijkend mag de plaatsing verricht worden door personen die niet de hoedanigheid van erkend technicus bezitten, op voorwaarde dat dat werk verricht wordt onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een dergelijke technicus; 2° de eerste inbedrijfsname van een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige brandstoffen laten uitvoeren door een overeenkomstig bijlage I erkend technicus;3° een oplevering van een warmtegenerator met vloeibare of gasachtige brandstoffen laten uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van artikel 11, § 1, en dit : a) bij de eerste inbedrijfsname wanneer de technicus die deze verrichting uitvoert eveneens de oplevering verricht;b) uiterlijk vijftien dagen na de eerste inbedrijfsname wanneer de eigenaar de oplevering laat uitvoeren door een derde persoon.In dat geval maakt de erkende technicus die de eerste inbedrijfsname verricht heeft de eigenaar van de installatie een voorlopig opleveringsattest over waarvan het model bepaald wordt door het DGARNE en waarin minstens de volgende gegevens vermeld zijn : - naam en certificaatnummer van de technicus die de inbedrijfsname heeft verricht; - een verklaring waarmee aangetoond wordt dat de plaatsing is geschied met naleving van de bepalingen van dit besluit; 4° als het geplaatst nominaal vermogen hoger is dan 20 kW en als de warmtegeleidende vloeistof water is, een omstandige diagnose laten uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, § 1, binnen een termijn van twee jaar nadat de ketel of de brander vijftien jaar oud is geworden, te rekenen van de plaatsingsdatum of, bij ontstentenis, van het bouwjaar van de warmtegenerator, overeenkomstig artikel 2, 9°.
Mocht de stookruimte meerdere warmtegeneratoren bevatten, heeft de omstandige diagnose betrekking op alle centrale verwarmingsinstallaties en wordt voornoemde termijn van vijftien jaar berekend vanaf de plaatsingsdatum of, bij ontstentenis, vanaf het bouwjaar van de oudste ketel of brander. § 2. Tijdens de gehele duur van de werking van de centrale verwarmingsinstallatie bewaart de eigenaar de originele exemplaren van de volgende stukken : 1° de berekeningsnota waarvan sprake in artikel 6;2° het opleveringsverslag waarvan sprake in artikel 11, § 3;3° in voorkomend geval, bij afwijking van de normen waarvan sprake in artikel 4, § 1, de nota waarvan sprake in artikel 62, § 1, lid 2;4° het omstandige diagnoseverslag waarvan sprake in artikel 12, § 4, 1°. Indien de eigenaar niet de gebruiker is van de centrale verwarmingsinstallatie, verstrekt hij een afschrift van de documenten genoemd in lid 1 aan de gebruiker.
Indien een centrale verwarmingsinstallatie warmte produceert voor meerdere gebruikers, wordt het centrale verwarmingsdossier overgemaakt aan de persoon die verantwoordelijk is voor het technisch beheer van de verwarmingsinstallatie.
Bij verandering van gebruiker maakt de eigenaar het centrale verwarmingsdossier aan de nieuwe gebruiker over.
De stukken waarvan sprake in lid 1 liggen ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.
Art. 10.De gebruiker van de centrale verwarmingsinstallatie : 1° maakt uitsluitend gebruik van de brandstof waarvoor de installatie is gebouwd en afgesteld;2° ziet erop toe de installatie in een zodanige staat van werking te vrijwaren dat de impact van het gebruik ervan op het leefmilieu en het risico voor de personen zo laag mogelijk is;3° leeft de gebruiks- en onderhoudsinstructies na van de fabrikanten van de elementen waaruit de centrale verwarmingsinstallatie bestaat;4° laat de periodieke controles uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van artikel 13;5° bewaart het centrale verwarmingsdossier en houdt het ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar;6° geeft de eigenaar het centrale verwarmingsdossier terug zodra hij ophoudt er gebruiker van te zijn;7° verstrekt de eigenaar onverwijld het periodieke onderhouds- en nazichtattest op verzoek van laatstgenoemde. HOOFDSTUK V. - Oplevering, omstandige diagnose en nazicht van de centrale verwarmingsinstallaties Afdeling 1. - Opleveringsprocedure
Art. 11.§ 1. De oplevering waarvan sprake in artikel 9, § 1, 3°, wordt verricht overeenkomstig de bepalingen van bijlage III. § 2. Het personeel dat de oplevering waarvan sprake in § 1 verricht, voldoet aan volgende voorwaarden : 1° over de erkenning waarvan sprake in bijlage I beschikken;2° indien het nuttige nominale vermogen van de ketel of van de gezamenlijke ketels die aangesloten is (zijn) op hetzelfde hydraulisch net hoger is dan of gelijk is aan 400 kW, werken in opdracht van een overeenkomstig de voorwaarden van artikel 16 geaccrediteerde controle-instelling werken. § 3. De erkend technicus die de oplevering waarvan sprake in § 1 heeft verricht, maakt de eigenaar een opleveringsverslag over en bewaart er tijdens een minimumduur van vier jaar een duplicaat van dat ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar wordt gehouden.
Dat verslag stemt overeen met het model vastgelegd door de Minister van Leefmilieu en bevat minstens de gegevens ingezameld overeenkomstig de nadere regels bepaald in bijlage III. Bij het opleveringsverslag, overgemaakt aan de eigenaar, worden de ticketten gevoegd, geproduceerd door de gebruikte meetuitrustingen zoals bedoeld in artikel 14, § 1, lid 2, 1°. § 4. Een warmtegenerator mag niet in bedrijf genomen of gehouden worden dan als het opleveringsverslag gunstig is.
Als de generator niet conform wordt verklaard, mag hij pas in bedrijf worden genomen na afloop van een nieuwe oplevering.
In woongebouwen kan een warmtegenerator waarvan het opleveringsverslag tot niet-conformiteit ervan besluit evenwel één enkele keer, ter afwijking van lid 2, in bedrijf gehouden worden tijdens een periode van maximum drie maanden tussen september en april, behalve als de werking ervan de veiligheid van de personen in het gedrang dreigt te brengen. Afdeling 2. - Omstandige diagnose
Art. 12.§ 1. De omstandige diagnose waarvan sprake in artikel 9, § 1, 4°, wordt verricht aan de hand van een methode en een berekeningsinstrument of -software verstrekt door de Minister van Energie, volgens een door hem bepaalde fasering. § 2. Het personeel dat de diagnose waarvan sprake in § 1 verricht, beschikt over de volgende erkenningen : 1° een bekwaamheidsattest voor omstandige diagnoses : a) van het type I voor de centrale verwarmingsinstallaties met vloeibare of gasachtige brandstoffen uitgerust met één enkele warmtegenerator, waarvan het nuttige nominale vermogen kleiner is dan of gelijk is aan 100 kW;b) van het type II in de andere gevallen;2° een erkenning als auditor voor de uitvoering van energie-audits op grond van het besluit van de Waalse Regering van 1 juni 2006 tot vastlegging van de erkenningsmodaliteiten voor de auditoren die energieaudits in de huisvestingssector uitvoeren. Het personeel dat enkel over de erkenning beschikt vernoemd in lid 1, 2°, mag evenwel enkel diagnoses verrichten die overeenstemmen met het type I. De Minister van Energie kan vereisten vastleggen bovenop de vereisten omschreven in het eerste lid.
De Minister van Energie legt de erkenningsvoorwaarden vast voor de certificaten of andere gelijkwaardige stukken die verkregen zijn in het Vlaamse Gewest, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in een andere lidstaat van de Europese Unie. § 3. De inspectie van een centrale verwarmingsinstallatie met een nuttig nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 kW die minstens dertien jaar oud is, te rekenen van het bouwjaar, wordt aanvaard als omstandige diagnose indien ze verricht wordt in het kader van een procedure van een energie-audit verricht door een auditor zoals bedoeld in artikel 12, § 2, 2°. § 4. De persoon die de diagnose verricht heeft zoals bedoeld in § 1 : 1° maakt de eigenaar een omstandige diagnoseverslag over waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Minister van Energie en houdt er een duplicaat van ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar, tijdens minstens twee jaar;2° verstrekt de eigenaar raad over de vervanging van warmtegeneratoren, over andere mogelijke wijzigingen van het verwarmingssysteem en over de te overwegen alternatieve oplossingen die een vermindering van het energieverbruik mogelijk maken;3° licht de eigenaar in over de bestaande tegemoetkomingsmaatregelen van de overheid of van derden met het oog op de verbetering of de vervanging van weinig performante centrale verwarmingsinstallaties. Afdeling 3. - Periodieke controles
Art. 13.§ 1. De periodieke controle waarvan sprake in artikel 10, 4°, wordt verricht volgens de nadere regels omschreven in bijlage IV en minstens met de volgende frequentie :
Type de combustible
Fréquence de contrôle
Solides
Annuelle
Liquides
Tous les deux ans
Gazeux
Tous les quatre ans
Daarnaast wordt er een controle verricht na elke interventie op het verbrandingsgedeelte van de warmtegenerator. § 2. De data waarop de controles dienen te gebeuren, moeten berekend worden vanaf de datum van eerste inbedrijfsname van de warmtegenerator.
De controles dienen uiterlijk verricht te worden binnen de drie maanden die daarop volgen. § 3. De controles worden verricht : 1° ofwel door het personeel dat over de kwalificatie en, indien vereist, over de erkenning waarvan sprake in bijlage I beschikt;2° ofwel voor de vloeibare of gasachtige brandstoffen, door de verwarmingscontroleurs. § 4. De persoon die de controle heeft verricht, maakt de gebruiker het controleattest over dat overeenstemt met het model vastgelegd door de Minister van Leefmilieu waarin minstens de gegevens ingezameld volgens de nadere regels bepaald in bijlage IV over aan de persoon die over het centrale verwarmingsdossier betreffende de plaatsing van de centrale verwarming beschikt en houdt er een duplicaat van ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar.
Aan het controleattest, overgemaakt aan de gebruiker, worden de ticketten gevoegd, geproduceerd door de gebruikte meetuitrustingen zoals bedoeld in artikel 14, § 1, lid 2, 1°.
De gebruiker en de persoon die de controle heeft verricht bewaren de twee laatste attesten. § 5. Als de centrale verwarmingsinstallatie na afloop van de controle niet conform wordt verklaard, laat de eigenaar of de gebruiker, al naar gelang, binnen de vijf maanden de elementen van die installatie herstellen of aanpassen die aan de oorsprong van de niet-conformiteit liggen.
Na afloop van die termijn wordt er een nieuwe controle verricht. Als de installatie opnieuw niet-conform wordt verklaard, wordt ze stopgezet en mag ze niet in werking worden gesteld dan na afloop van een nieuwe controle waarbij tot de conformiteit van de installatie wordt besloten.
In woongebouwen kan een centrale verwarmingsinstallatie die niet-conform wordt verklaard a afloop van de periodieke controle evenwel één enkele keer, ter afwijking van lid 2, in bedrijf gehouden worden tijdens een periode van maximum drie maanden tussen september en april, behalve als de werking ervan de veiligheid van de personen in het gedrang dreigt te brengen. Afdeling 4. - Meettoestellen
Art. 14.§ 1. De meetuitrustingen die gebruikt worden bij de uitvoering van de oplevering, de omstandige diagnose of de controles bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13 beantwoorden, voor wat betreft de gasmetingen of volgende parameters : CO, O2, CO2, temperaturen, druk, aan de technische vereisten van tabel 1 van de norm NBN EN 50379-1 : Specificatie voor draagbaar elektrisch materieel bestemd voor het meten van rookgasparameters van verwarmingstoestellen - Deel 1 : Algemene eisen en beproevingsmethoden, eerste editie, 2004, of de laatste herziening ervan.
Daarnaast worden die uitrustingen uitgerust om : 1° ticketten te kunnen produceren waarop de uitslagen van de verrichte metingen worden vermeld, evenals datum en uur waarop ze zijn uitgevoerd;2° de gelijktijdige aansluiting mogelijk maken van twee temperatuursonden om tegelijk de temperatuur te kunnen meten van de verbrandingsgassen en van de oxiderende lucht bij gesloten warmtegeneratoren. § 2. De goede staat van werking en de dichtheid worden gecontroleerd door de technicus voor elke meting en geijkt (nulstelling) volgens de voorschriften van de fabrikant. § 3. De meetuitrustingen worden gecontroleerd en geijkt voor het eerste gebruik en minstens één keer om de twee jaar overeenkomstig de internationaal erkende normen of, bij ontstentenis, volgens de aanwijzingen verstrekt door de fabrikant ervan.
Bij de controle en de ijking wordt er een attest van de goede werking van het apparaat verstrekt en wordt er een sticker op het toestel gekleefd. Die sticker vermeldt de datum van de laatste controle/ijking, en de datum van de volgende controle/ijking. Een afschrift van het attest van de goede werking hoort bij het betrokken toestel.
De controle- en ijkingscertificaten van de meettoestellen worden ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaren gehouden. Afdeling 5. - Register van de opleverings-, omstandige diagnose en
periodieke controle-akten en mededeling van de gegevens aan het bestuur
Art. 15.§ 1. Het personeel dat de oplevering, de omstandige diagnose en de periodieke controles waarvan sprake in de artikelen 11, 12 en 13 heeft uitgevoerd, houdt een chronologisch register bij van die akten die hij gedurende vier jaar bewaart. § 2. Het personeel bedoeld in § 1 maakt binnen de vijf werkdagen, op eenvoudig verzoek van de directeur-generaal of van de toezichthoudende ambtenaar een afschrift over van de volgende stukken : - het register bedoeld in § 1; - elk opleveringsverslag dat hij opstelt; - elk omstandig diagnoseverslag dat hij opgesteld heeft; - elk controleattest dat hij opgesteld heeft. § 3. Met inachtneming van de beginselen omschreven in bijlage V mag de Minister van Leefmilieu de gegevens vastleggen die bovenop de gegevens bedoeld in §§ 1 en 2 komen, en de regels voor het overmaken ervan, die het personeel dat de oplevering, de omstandige diagnose en de periodieke controles bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13 heeft uitgevoerd, aan de directeur-generaal moet overmaken. Afdeling 6. - Controle van het werk van de technici en de auditoren
erkend door een aangewezen geaccrediteerde controle-instelling
Art. 16.§ 1. De directeur-generaal kan te allen tijde een opgeleverde verwarmingsinstallatie die gecontroleerd is of die een omstandige diagnose ondergaat overeenkomstig dit besluit, onderwerpen aan een controle door een geaccrediteerde controle-instelling aangewezen overeenkomstig de bepalingen geldend voor de overheidsopdrachten.
De controle heeft betrekking op de conformiteit van de interventies door het erkende personeel bedoeld in bijlage I, het personeel bedoeld in artikel 12, § 2, de verwarmingscontroleur bedoeld in artikel 13, § 3, 2°, ten opzichte van de vereisten bepaald in dit besluit. § 2. Om aangewezen te worden overeenkomstig § 1, vervult de geaccrediteerde controle-instelling volgende voorwaarden, 1° geaccrediteerd zijn : a) als controle-instelling van het type A op grond van de criteria NBN - EN ISO/IEC 17020 : Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, eerste editie, november 2004, of de laatste herziening ervan, voor de activiteiten bepaald in dit besluit, overeenkomstig het accreditatiesysteem ingevoerd overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van de instellingen voor de conformiteitsbeoordeling, of;b) door een organisatie die gelijkwaardig is aan de instelling die de accreditaties aflevert in het kader van het systeem bedoeld in punt a, waarbij criteria opgelegd worden die dezelfde garanties bieden als het accreditatiesysteem bedoeld in punt a;2° onder het personeel beschikken over houders van een bekwaamheidsattest voor vloeibare en/of gasachtige brandstoffen die overeenstemmen met het soort te bezoeken installatie en, in voorkomend geval, beschikkend over het bekwaamheidsattest inzake de omstandige diagnose die overeenstemt met het soort te bezoeken installatie. De aanwijzing wordt verleend voor een periode van maximum drie jaar.
Ze is verlengbaar.
Art. 17.Bij elke controle verstrekt de instelling bedoeld in artikel 16 een controleverslag aan de directeur-generaal en : 1° aan de eigenaar indien de interventie die gecontroleerd wordt een oplevering is zoals bedoeld in artikel 11 of een omstandige diagnose zoals bedoeld in artikel 12;2° aan de gebruiker indien de interventie die gecontroleerd wordt een periodieke controle is zoals bedoeld in artikel 13. Als uit de controle blijkt dat de gecontroleerde persoon zijn opdracht op niet-reglementaire wijze heeft uitgevoerd, kan er een nieuwe controle gehouden worden in aanwezigheid van de geaccrediteerde instelling en van de gecontroleerde persoon, op verzoek van laatstgenoemde. In dat geval licht de geaccrediteerde instelling de directeur-generaal per aangetekend schrijven daarover in, uiterlijk acht werkdagen voor die nieuwe controle. De directeur-generaal of de toezichthoudend ambtenaar mogen de controle bijwonen. Als de nieuwe controle de aanvankelijke conclusies, geformuleerd door de geaccrediteerde instelling, bevestigt, worden de kosten ervan overgenomen door de gecontroleerde persoon.
Art. 18.De vergoeding voor de dienstverlening van de instelling aangewezen overeenkomstig artikel 16 leeft de perken van de beschikbare kredieten bij het Fonds voor de Milieubescherming na. HOOFDSTUK VI. - Erkenning van de technici voor vloeibare brandstoffen en van de technici voor gasachtige brandstoffen Afdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 19.Om erkend te worden voldoet elke persoon aan de volgende voorwaarden : 1° voor de erkenning als technicus voor vloeibare brandstoffen, houder zijn van een geldig bekwaamheidsattest voor vloeibare brandstoffen;2° voor de erkenning als technicus voor gasachtige brandstoffen : a) van het type GI : houder zijn van het geldige bekwaamheidsattest voor gasachtige brandstoffen van het type GI, verstrekt overeenkomstig hoofdstuk VI;b) van het type GII : houder zijn van het geldige bekwaamheidsattest voor gasachtige brandstoffen van het type GI, verstrekt overeenkomstig hoofdstuk VI;3° beschikken over het behoorlijk onderhouden materiaal nodig voor de controles betreffende de goede werking van de installaties;4° als zelfstandige of loontrekkende werkzaam zijn bij een onderneming die bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen geregistreerd is;5° wanneer hij een verantwoordelijkheid heeft in het beheer van de onderneming, werkzaam zijn bij een onderneming die de tegels voor de toegang tot het beroep naleeft indien dat vereist is. Afdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de erkenning
Art. 20.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt aan de directeur-generaal gericht of hem tegen ontvangstbewijs overgemaakt.
De aanvraag wordt ingediend aan de hand van een formulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. § 2. De directeur-generaal stuurt de aanvrager zijn beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag binnen vijftien dagen te rekenen van de dag waarop hij die heeft ontvangen De aanvraag is onvolledig als er gevraagde gegevens of stukken ontbreken. § 3. Als de aanvraag onvolledig is, deelt de directeur-generaal per schrijven aan de aanvrager mee welke gegevens of stukken ontbreken. De aanvrager beschikt vervolgens over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het schrijven, om de ontbrekende gegevens of stukken per schrijven of ontvangstbewijs aan de directeur-generaal te sturen. Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende stukken en gegevens stuurt de directeur-generaal zijn beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk bevonden werd. § 4. De directeur-generaal deelt zijn beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager mee binnen zestig dagen, te rekenen van de dag waarop hij de erkenningsaanvraag heeft ontvangen. Afdeling 3. - Beroepsprocedure
Art. 21.Er kan door de aanvrager bij de Minister van Leefmilieu tegen de beslissingen waarvan sprake in artikel 20, § 4, een beroep ingediend worden. Het beroep wordt per schrijven met ontvangstbewijs aan de directeur-generaal gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. De Minister van Leefmilieu deelt zijn beslissing per brief aan de aanvrager mee binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen. Afdeling 4. - Dossierrecht
Art. 22.§ 1er. Een dossiersrecht, waarvan de opbrengst integraal aan het "Fonds pour la protection de l'environnement" gestort wordt, wordt ten laste van de technicus voor vloeibare brandstoffen of de technicus voor gasachtige vloeistoffen van niveau GI geheven wegens de indiening van een aanvraag overeenkomstig artikel 20, § 1.
Het dossierrecht wordt vastgesteld op 150 euro. Het is verschuldigd op de datum van indiening van de erkenningsaanvraag.
Er wordt een afschrift van het ontvangstbewijs van de storting of van het debetbericht voor de storting van het dossierrecht gevoegd bij de erkenningsaanvraag. § 2. Het dossierrecht waarvan sprake in § 1 is niet verschuldigd door de technicus die over een geldige erkenning beschikt voor de vloeibare brandstoffen indien hij een erkenning aanvraagt voor de gasachtige vloeistoffen, en omgekeerd. In die gevallen moet een afschrift van de beslissing van de directeur-generaal, waarvan sprake in artikel 20, § 4, bij de nieuwe erkenningsaanvraag worden gevoegd. § 3. Jaarlijks op één januari wordt het bedrag waarvan sprake in § 2, lid 2, aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen van het afgelopen jaar. Het bedrag wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt die verkregen wordt door de verhouding te berekenen tussen het indexcijfer van de consumptieprijzen geldig tijdens de lopende maand januari en het indexcijfer dat geldig was tijdens de maand januari van het voorafgaande jaar. Het aldus verkregen bedrag wordt naar de lagere eenheid afgerond. Afdeling 5. - Duur, wijziging en verlenging van de erkenning
Art. 23.De erkenning wordt toegekend voor een beperkte duur op de datum waarop het relevante bekwaamheidsattest vervalt.
Art. 24.De artikelen 19 tot en met 22 zijn van toepassing op de aanvraag tot verlenging van de erkenning.
Het aanvraagformulier wordt samen met het attest van de voortgezette opleiding, waarvan sprake in artikel 38, mutatis mutandis, ingediend.
Art. 25.De erkende technicus licht het DGARNE binnen de maand per aangetekend schrijven in over elke wijziging die betrekking heeft op zijn erkenning. Afdeling 6. - Opschorting en intrekking van de erkenning
Art. 26.De directeur-generaal kan de erkenning opschorten of intrekken indien de erkend technicus : 1° de bepalingen van dit besluit overtreedt;2° de controle van zijn activiteiten door de toezichthoudende ambtenaren belet.
Art. 27.§ 1. Wanneer de directeur-generaal voornemens is de erkenning op te schorten of in te trekken, licht hij er bij aangetekend schrijven de betrokken technicus over in en, in voorkomend geval, de onderneming waar hij werkzaam is. Het voorstel tot opschorting of intrekking vermeldt de motieven die die opschorting of intrekking verantwoorden.
De erkend technicus beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot opschorting of intrekking om zijn schriftelijke bemerkingen over te maken aan de directeur-generaal.
Hij wordt eveneens op eigen verzoek gehoord. § 2. De directeur-generaal beslist over het beroep binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van : 1° ofwel de ontvangst van de bemerkingen waarvan sprake in § 1, lid 2, of, bij ontstentenis, van de afloop van de termijn van dertig dagen bedoeld in hetzelfde lid;2° ofwel, indien ze gehouden wordt, tijdens de hoorzitting waarvan sprake in § 1, lid 3. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven aan de betrokken erkend technicus en aan zijn eventuele werkgever overgemaakt. § 3. Bij intrekking van de erkenning dient de technicus het originele exemplaar en de eventuele voor eensluidend verklaarde afschriften van de erkenning binnen de veertien dagen na het versturen van de beslissing aan het DGARNE terug te geven. § 4. De directeur-generaal kan de erkenning onmiddellijk opschorten indien er sprake is van een bijzonder gemotiveerd geval van dringende noodzakelijkheid.
Art. 28.Er kan door de betrokken erkend technicus een beroep worden ingediend tegen de beslissingen tot opschorting of intrekking van de erkenning bij de Minister van Leefmilieu. Het beroep wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de directeur-generaal gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. De beslissing van de Minister van Leefmilieu wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de verzoeker medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
Behalve in het geval waarvan sprake in artikel 27, § 4, is het beroep opschortend. HOOFDSTUK VII. - Bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen en bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose, bekwaamheidscertificaat voor de verwarmingscontrole Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 29.§ 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 41 en 44 worden het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen, het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose en het bekwaamheidscertificaat voor de verwarmingscontrole afgeleverd door certificatiecentra erkend door de directeur-generaal. § 2. Het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare of gasachtige brandstoffen bekrachtigt het welslagen in een examen overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI. Het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose bekrachtigt het welslagen in een examen volgend op een adequate opleiding waarvan de inhoud en de duur door de Minister van Energie worden vastgelegd.
Het bekwaamheidscertificaat voor de verwarmingscontrole bekrachtigt het welslagen in een examen volgend op een opleiding "verwarmingscontrole" waarvan de inhoud en de duur door de Minister van Energie worden vastgelegd. Afdeling 2. - Erkenning van de certificatiecentra
Art. 30.Om erkend te worden voldoet het certificatiecentrum aan volgende voorwaarden : 1° a) voor de erkenning als certificatiecentrum voor gasachtige brandstoffen GI of GII (of voor vloeibare brandstoffen) : de opleiding verzorgen voor gasachtige brandstoffen van het type GI of GII (of vloeibare brandstoffen), vedoeld in bijlage VI, overeenkomstig de daar bepaalde nadere regels, met dienovereenkomstige proeven. De Minister van Leefmilieu kan nadere procedureregels vastleggen die bovenop de regels bepaald in bijlage VI, C, vastleggen : b) voor de erkenning als certificatiecentrum voor de omstandige diagnose van het type I/II : erkend worden als certificatiecentrum voor vloeibare of gasachtige brandstoffen en de opleiding voor de "omstandige diagnose" van het type I/II verzorgen, met dienovereenkomstige proeven;b) voor de erkenning als certificatiecentrum voor de verwarmingscontrole : erkend worden als certificatiecentrum voor vloeibare of gasachtige brandstoffen en de opleiding voor de "verwarmingscontrole" verzorgen, met dienovereenkomstige proeven;2° over het onderrichtend personeel beschikken overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII, A;3° een examenjury samenstellen overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII, B;4° a) voor de erkenning als certificatiecentrum voor vloeibare brandstoffen of voor gasachtige brandstoffen GI of GII, beschikken over een technische infrastructuur overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII, C;b) voor de erkenning als certificatiecentrum voor de omstandige diagnose, in voorkomend geval beschikken over de technische infrastructuur vastgelegd door de Minister van Energie.
Art. 31.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt per schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs overgemaakt aan de directeur-generaal aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. § 2. De directeur-generaal stuurt de aanvrager zijn beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag binnen vijftien dagen te rekenen van de dag waarop hij die heeft ontvangen De aanvraag is onvolledig als er gevraagde gegevens of stukken ontbreken. § 3. Als de aanvraag onvolledig is, deelt de directeur-generaal per schrijven aan de aanvrager mee welke gegevens of stukken ontbreken. De aanvrager beschikt vervolgens over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het schrijven, om de ontbrekende gegevens of stukken per schrijven of ontvangstbewijs aan de directeur-generaal te sturen. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvullende stukken en gegevens stuurt de directeur-generaal zijn beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk bevonden werd. § 4. De aanvraag is onontvankelijk : 1° als ze is ingediend in strijd met § 1;2° als ze twee keer onvolledig wordt geacht;3° als de aanvrager de aanvullende stukken of gegevens niet indient binnen de termijn van § 3. Als de aanvraag onontvankelijk is, moet de directeur-generaal de onontvankelijkheidsgronden aan de aanvrager meedelen. § 5. De directeur-generaal deelt zijn beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager mee binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij de volledigheid en de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvraag heeft ontvangen. Als de erkenning toegekend wordt, wordt er een erkenningsnummer toegewezen aan het certificatiecentrum.
Art. 32.De erkenning van het certificatiecentrum wordt toegekend voor een periode van vijf jaar.
Art. 33.Er kan door de aanvrager bij de Minister van Leefmilieu tegen de beslissingen waarvan sprake in artikel 31, § 5, een beroep ingediend worden. Het beroep wordt per schrijven of tegen ontvangstbewijs aan de directeur-generaal gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. De Minister van Leefmilieu deelt zijn beslissing bij ter post aangetekend schrijven mee aan de aanvrager mee binnen vijfenveertig dagen, te rekenen van de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen.
Art. 34.§ 1. De directeur-generaal kan de erkenning opschorten of intrekken indien het certificatiecentrum : 1° de bepalingen van dit besluit overtreedt;2° de controle van zijn activiteiten door de toezichthoudende ambtenaren belet. § 2. Wanneer de directeur-generaal voornemens is de erkenning op te schorten of in te trekken, licht hij er bij aangetekend schrijven de verantwoordelijke van het betrokken certificatiecentrum over. Het voorstel tot opschorting of intrekking vermeldt de motieven die die opschorting of intrekking verantwoorden.
De de verantwoordelijke van het betrokken certificatiecentrum beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot opschorting of intrekking om zijn schriftelijke bemerkingen over te maken aan de directeur-generaal.
De verantwoordelijke van het betrokken certificatiecentrum wordt eveneens op eigen verzoek gehoord. § 3. De directeur-generaal beslist over het beroep binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van : 1° ofwel de ontvangst van de bemerkingen waarvan sprake in § 2, lid 2, of, bij ontstentenis, van de afloop van de termijn van dertig dagen;2° ofwel van de hoorzitting bedoeld in § 2, lid 3. De beslissing wordt per aangetekend schrijven gezonden aan de verantwoordelijke van het certificatiecentrum. § 43. Bij intrekking van de erkenning dient de verantwoordelijke van het certificatiecentrum het originele exemplaar en de eventuele voor eensluidend verklaarde afschriften van de erkenning binnen de veertien dagen na het versturen van de beslissing aan het DGARNE terug te geven.
Art. 35.Er kan door het certifictaiecentrum een beroep worden ingediend tegen de beslissingen tot opschorting of intrekking van de erkenning bij de Minister van Leefmilieu. Het beroep wordt per schrijven of tegen ontvangstbewijs aan de directeur-generaal gezonden binnen de twintig dagen na ontvangst van de omstreden beslissing. Het wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. De beslissing van de Minister van Leefmilieu wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de verzoeker medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
Art. 36.Het erkende certificatiecentrum deelt binnen één maand per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal elke wijziging betreffende het centrum mee die betrekking heeft op de gegevens opgenomen in het formulier waarvan sprake in artikel 31, § 1. Afdeling 3. - Opleidingen, examens en verstrekken van de certificaten
Art. 37.Het certificatiecentrum deelt het DGARNE minstens vijftien werkdagen voor aanvang van de cursussen en de examens de data mee waarop die plaats moeten vinden.
De directeur-generaal of de toezichthoudend ambtenaar mogen het examen bijwonen.
Om het goede verloop ervan te garanderen, mag hij te allen tijde nagaan of de technische infrastructuur bedoeld in artikel 30, 4°, conform is. Het certificatiecentrum verstrekt hem elke inlichting of elk stuk die hij wenst te krijgen.
Art. 38.Binnen de vijftien werkdagen volgend op het examen overhandigt het certificatiecentrum de kandidaten die voor het examen geslaagd zijn het desbetreffende certificaat.
Het certificaat wordt opgesteld overeenkomstig het model dat ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. Het certificaat is geldig voor een periode van vijf jaar te rekenen van de dag waarop het examen met vrucht is afgelegd.
Bij verlenging wordt de datum voor het vervallen van het certificaat vastgesteld op vijf dagen te rekenen van de vervaldatum van het certificaat dat verlengd moet worden.
Art. 39.§ 1. Binnen de dertig werkdagen volgend op het examen wordt er een verslag over de examenzittijd aan het DGARNE overgemaakt. Dat verslag bevat minstens de volgende gegevens : 1° de lijst van de juryleden die de examens bijgewoond hebben;2° voor elke kandidaat die het examen afgelegd heeft, diens nauwgezetheidscijfer;3° de lijst van de kandidaten die het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen (met precisering van het type), het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose (met precisering van het type) en het bekwaamheidscertificaat voor de verwarmingscontrole gekregen hebben;4° de percentages die door de verschillende kandidaten behaald zijn bij de verschillende examengedeelten. Het verslag wordt ondertekend voor de juryverantwoordelijke die de examens bijgewoond heeft. § 2. Bij het verslag wordt een afschrift of een duplicaat van de afgeleverde certificaten gevoegd.
Art. 40.Om de kosten te dekken voortvloeiend uit de organisatie van de opleiding en de examens, mag het certificatiecentrum een inschrijvingsrecht van de kandidaten innen.
De Minister van Leefmilieu kan het maximumbedrag van het inschrijvingsrecht vastleggen. Afdeling 4. - Titels en diploma's die recht geven op de toekenning van
een bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, een bekwaamheidscertificaat voor gasachtige vloeistoffen, een bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose
Art. 41.Het behalen van een titel of een diploma verstrekt door de onderwijsinstellingen of de opleidingscentra erkend door de directeur-generaal waarmee het welslagen in een opleiding bekrachtigd wordt in hiernavermelde vakken geeft recht op de toekenning van een bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen, van een bekwaamheidscertificaat voor gasachtige brandstoffen of van een bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose : 1° de vakken bepaald in bijlage VII, C, voor wat betreft de vloeibare of gasachtige brandstoffen;2° de vakken vastgelegd door de Minister van Energie overeenkomstig artikel 29, § 2, lid 2, voor wat betreft de omstandige diagnose.
Art. 42.Om erkend te worden, moeten de onderwijsinstellingen of de opleidingscentra beschikken over een technische infrastructuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 30, 4°.
Art. 43.De artikelen 31 tot en met 36 zijn mutatis mutandis van toepassing op de erkenning van de onderwijsinstellingen of de opleidingscentra.
Art. 44.Het certificaat dat met de opleiding overeenstemt wordt afgeleverd door de onderwijsinstelling of het erkende opleidingscentrum, tegelijk met het verstrekken van de titel of het diploma bedoeld in artikel 41 of, in voorkomend geval, een voorlopig attest van welslagen.
Het certificaat wordt opgesteld overeenkomstig het model dat ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. Er wordt onverwijld een afschrift van overgemaakt aan de directeur-generaal.
Art. 45.De directeur-generaal of de toezichthoudend ambtenaar kan te allen tijde nagaan of de technische infrastructuur waarvan sprake in artikel conform is. Het examencentrum of het opleidingscentrum verstrekt hem elk gegeven of elk stuk dat hij wenst te krijgen. Afdeling 5. - Vervolmakingsprogramma
Art. 46.§ 1. Om de vijf jaar, te rekenen van de afgifte van het certificaat bedoeld in de artikelen 38 en 44, volgt de technicus met het oog op de vernieuwing van zijn certificaat, een opleiding met dienovereenkomstige proef met betrekking tot de vakken bedoeld in artikel 47, lid 2.
De opleiding duurt minstens : 1° acht uren voor de verlenging van het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen;2° zes uren voor de verlenging van het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige brandstoffen van type G1;3° twee uren voor de verlenging van het bekwaamheidscertificaat voor gasachtige brandstoffen van type G2. De opleiding wordt door de technicus gevolgd ten vroegste één jaar voor de vervaldatum van het certificaat en uiterlijk één maand voor die vervaldatum. § 2. De de directeur-generaal kan de erkend technicus die een vergelijkbare opleiding heeft gevolgd in het Vlaamse Gewest, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in een andere lidstaat van de Europese Unie vrijstellen van de opleiding waarvan sprake in § 1.
Art. 47.De opleiding waarvan sprake in artikel 46, § 1, wordt afgeleverd door het overeenkomstig de artikelen 31, § 5, of 43 erkende certificatiecentrum voor het vak dat aan de opleiding beantwoordt.
De inhoud ervan en de nadere regels voor de dienovereenkomstige proef worden door de Minister van Leefmilieu vastgelegd op grond van de evolutie : 1° van de wetgeving in verband met de dienstovereenkomstige certificering;2° de technieken en de praktijken in verband met het dienovereenkomstige certificaat die zouden kunnen bijdragen tot de vermindering van de emissies en van het energieverbruik door de centrale verwarmingsinstallaties;
Art. 48.De artikelen 37 tot 40 zijn mutatis mutandis van toepassing op de opleiding waarvan sprake in artikel 46, § 1. Afdeling 6. - Verlenging van het certificaat voor de omstandige
diagnose en van het certificaat voor de verwarmingscontrole
Art. 49.§ 1. De Minister van Energie omschrijft de nadere regels voor de verlenging van het certificaat voor de omstandige diagnose. § 2. De Minister van Leefmilieu omschrijft de nadere regels voor de verlenging van het certificaat voor de verwarmingscontrole. Afdeling 7. - Subsidiëring van de certificatiecentra
Art. 50.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister van Leefmilieu subsidies toekennen aan de certificatiecentra voor vloeibare brandstoffen en gasachtige brandstoffen erkend overeenkomstig artikel 31, § 5.
Art. 51.Om voor de subsidie in aanmerking te kunnen komen, voldoen de certificatiecentra aan volgende voorwaarden : 1° het maximumbedrag naleven zoals vastgesteld in volgende tabel :
Montant maximum réclamé par le centre de certification lui permettant de bénéficier de la subvention
Formation
Examen
Formation + examen
L
a
b
a + b
GI
c
d
c + d
GII
e
f
e + f
2° voor geen enkele subsidie door een andere overheid in aanmerking komen voor de activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd. De waarden van a, b, c, d, e en f worden vastgelegd door de Minister van Leefmilieu.
Art. 52.De subsidie wordt toegekend per kandidaat die de gezamenlijke examens heeft voorgelegd en die aan minstens twee derde van de cursussen van de dienovereenkomstige opleiding heeft deelgenomen indien hij ingeschreven is.
Art. 53.Per kandidaat en per type certificaat kan de subsidie één enkele keer toegekend worden, behoudens bij verlenging van dat certificaat.
Art. 54.De subsidie voor enkel het examen of voor het examen voorafgegaan door de dienovereenkomstige opleiding beantwoordt aan volgende bedragen.
Montant de la subvention par élève se présentant à un examen
Examen seul
Formation + examen
L
a * k
(a + b) * k
GI
c * k
(c + d) * k
GII
e * k
(e + f) * k
Het subsidiepercentage (k) in verhouding tot het maximumbedrag gevraagd door het certificatiecentrum waardoor het in aanmerking kan komen voor de subsidie wordt bepaald door de Minister van Leefmilieu.
Art. 55.De subsidie-aanvraag wordt achteraf ingediend, wanneer het verslag van de examenzittijd waarvan sprake in artikel 39, § 1, aan het DGARNE wordt overgemaakt.
Wanneer een subsidie voor de opleiding en het dienovereenkomstige examen wordt aangevraagd, voegt het certificatiecentrum bij het verslag van de examenzittijd waarvan sprake in artikel 39, § 1, de aanwezigheidslijst, ondertekend door de kandidaten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, en een gedagtekende en ondertekende verklaring waarbij bevestigd wordt dat het centrum geen enkele subsidie aanvraagt voor de activiteiten waarvoor reeds een subsidie-aanvraag is ingediend bij een andere overheid.
Art. 56.Op één januari van elke jaar worden de bedragen waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen van het afgelopen jaar.
Die bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt die verkregen wordt door de verhouding te berekenen van het indexcijfer der consumptieprijzen, geldig tijdens de lopende maand januari, tot het cijfer die van toepassing was tijdens de maand januari van het vorige jaar. De aldus verkregen bedragen worden naar de lagere eenheid afgerond. Afdeling 8. - Opschorting en intrekking van het certificaat voor de
omstandige diagnose en van het certificaat voor de verwarmingscontrole
Art. 57.De directeur-generaal kan het bekwaamheidscertificaat voor de omstandige diagnose en het bekwaamheidscertificaat voor de verwarmingscontrole opschorten of intrekken indien de technicus de bepalingen van dit besluit overtreedt.
Art. 58.§ 1. Wanneer de directeur-generaal het voornemen heeft om het certificaat waarvan sprake in artikel 57 op te schorten of in te trekken, licht hij daar de technicus per aangetekend schrijven over in. Het voorstel tot schorsing of intrekking geeft de verantwoordende motieven op.
De technicus beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot opschorting of intrekking om zijn schriftelijke bemerkingen over te maken aan de directeur-generaal.
De technicus wordt eveneens op eigen verzoek gehoord. § 2. De directeur-generaal beslist binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van : 1° ofwel de ontvangst van de bemerkingen waarvan sprake in § 1, lid 2, of, bij ontstentenis, van het verloop van de termijn van dertig dagen;2° ofwel de hoorzitting waarvan sprake in § 1, lid 3, indien deze plaatsvindt. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven gezonden aan de technicus en aan zijn eventuele werkgever. § 3. Bij intrekking moet de technicus het originele exemplaar en de eventuele voor eensluidend verklaarde afschriften van het certificaat binnen de veertien dagen volgend op het versturen van de beslissing aan het DGARNE teruggeven. § 4. De directeur-generaal kan, in een geval van bijzonder gemotiveerde dringende noodzakelijkheid, het certificaat onmiddellijk opschorten.
Art. 59.Er kan door de technicus een beroep tegen de beslissing tot opschorting of intrekking waarvan sprake in artikel 57 ingediend worden bij de Minister. Het beroep wordt binnen de twintig dagen na de ontvangst van de omstreden beslissing aan de directeur-generaal gezonden bij aangetekend schrijven of overgemaakt tegen ontvangstbewijs. Het wordt ingediend met het formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld op de website van het DGARNE. De beslissing van de Minister van Leefmilieu wordt per aangetekend schrijven aan de verzoeker medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
Behoudens in het geval waarvan sprake in artikel 58, § 4, is het beroep opschortend. HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 60.Het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof wordt opgeheven.
Art. 61.Het koninklijk besluit van 12 april 1979 houdende regeling van de toekenning van subsidies aan inrichtingen die belast zijn met de uitkering van het certificaat van kwalificatie en voortgezette opleiding in verbrandingscontrole en onderhoud van verwarmingsinstallaties die met vloeibare brandstof worden gevoed wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van het besluit waarbij de Minister van Leefmilieu de waarden waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 bepaalt.
Art. 62.§ 1. Zolang de Minister van Leefmilieu de voorschriften waarvan sprake in artikel 4, § 2, niet heeft vastgelegd, moet de stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer en luchtafvoer en afvoer van de verbrandingsgassen gelegen in een gebouw waarvan het dossier voor de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning is ingediend voor of de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, voldoen aan de bepalingen van de code van goede praktijk die erop van toepassing was op het ogenblik waarop de centrale verwamingsinstallatie is geplaatst of op de bepalingen waaronder ze vervolgens viel. § 2. Wanneer de Minister van Leefmilieu de bepalingen waarvan sprake in artikel 4, § 3, vastlegt, kan hij voor de bestaande centrale verwarmingsinstallaties in een afwijking voorzien van de verplichtingen om ze uit te rusten met meetgaten. In dat geval worden die installaties vrijgesteld van de verplichting om de criteria waarvan sprake in artikel 8 en de controlecriteria waarvan sprake in artikel 10, 4°, vast te leggen.
Art. 63.Het personeel dat de oplevering waarvan sprake in artikel 9, § 1, 3°, verzorgt, moet tot 1 januari 2013 enkel aan de voorwaarde waarvan sprake in artikel 11, § 2, 1°, voldoen.
Art. 64.§ 1. De attesten voor een bestaande centrale verwarmingsinstallatie die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof wordt opgeheven blijven geldig : 1° gedurende twee jaar na de datum van uitreiking ervan indien het een installatie met vloeibare brandstoffen betreft;2° één jaar na de datum van uitreiking ervan indien het een installatie met vaste brandstoffen betreft. § 2. Ter afwijking van artikel 13 § 2, lid 1, moet de datum waarop de eerste controle waarvan sprake in artikel 10, 4°, verricht moet worden op een bestaande centrale verwarmingsinstallatie met vloeibare brandstoffen of vaste brandstoffen berekend worden vanaf de vervaldatum van de geldigheid van het attest zoals omschreven in § 1.
De verplichtingen vermeld in dit besluit zijn van toepassing op die centrale verwarmingsinstallatie vanaf de datum van die eerste controle.
Art. 65.Ter afwijking van artikel 13, § 2, lid 1, ondergaat een bestaande centrale verwarmingsinstallatie met gasachtige brandstoffen een eerste controle zoals bedoeld in artikel 10, 4°, uiterlijk vier jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
De verplichtingen vermeld in dit besluit zijn van toepassing op die centrale verwarmingsinstallatie vanaf de datum van die eerste controle.
Art. 66.De technicus die overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof erkend is als bekwaam technicus wordt erkend als technicus voor vloeibare brandstoffen tot aan het verstrijken of de intrekking van zijn erkenning.
Art. 67.§ 1. Ter afwijking van artikel 29, § 1, en onverminderd paragraaf 4 van dit artikel wordt elke persoon die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de installatie of het onderhoud verricht van warmtegeneratoren met gasachtige brandstoffen als zelfstandige of loontrekkende van een onderneming die geregistreerd is bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen, wordt beschouwd als beschikkend over de certificaten voor gasachtige brandstoffen van het type GI en GII. § 2. De personen bedoeld in § 1 dienen hun erkenningsaanvraag in overeenkomstig artikel 20, § 1, tussen 1 januari 2010 en 30 juni 2010. § 3. Elke persoon bedoeld in § 1 wordt beschouwd als erkend voor GI en GII tot aan de datum van de beslissing getroffen door de directeur-generaal overeenkomstig artikel 20, § 4. § 4. De directeur-generaal deelt de erkende technici bij ter post aangetekend schrijven de termijn mee waarin ze het certificaat voor gasachtige vloeistoffen van type GI en, in voorkomend geval, GII bedoeld in artikel 29 moeten halen.
Halen ze het certificaat niet binnen die termijn, dan vervalt de voorlopige equivalentie bedoeld in § 1.
Art. 68.De opleidingscentra die overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof erkend zijn met het oog op het afleveren van het bekwaamheids en permanente vormingsattest voor de verbrandingscontrole en het onderhoud van installaties met vloeibare brandstoffen worden erkend als certificatiecentrum met het oog op het afleveren van het bekwaamheidscertificaat voor vloeibare brandstoffen van type I tijdens achttien maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit.
Worden de inhoud en de minimumduur van de opleidingen voor vloeibare brandstoffen bedoeld in artikel 30, 1°, a niet bepaald, dan blijven de duur en de inhoud van de opleidingen verstrekt door de erkende opleidingscentra met het oog op het afleveren van het bekwaamheids- en voortdurende vormingscertificaat voor de verbrandingscontrole en het onderhoud van de installaties met vloeibare brandstoffen overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 ongewijzigd.
Worden de examens met vrucht afgelegd, dan reikt het opleidingscentrum de technicus het certificaat bedoeld in artikel 38 uit.
Worden de waarden waarvan sprake in de artikelen 51 en 54 niet bepaald, dan kan de Minister van Leefmilieu subsidies toekennen aan die centra op grond van de nadere regels bepaald in het koninklijk besluit van 12 april 1979 houdende regeling van de toekenning van subsidies aan inrichtingen die belast zijn met de uitkering van het certificaat van kwalificatie en voortgezette opleiding in verbrandingscontrole en onderhoud van verwarmingsinstallaties die met vloeibare brandstof worden gevoed.
Art. 69.Artikel 3 treedt in werking drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 4, § 2, is van toepassing op de datum van de eerste controle die verricht moet worden overeenkomstig artikel 10, 4°.
Artikel 5 treedt in werking op 1 januari 2011 en geldt niet voor de bestaande centrale verwarmingsinstallaties.
Artikel 9, § 1, 1° tot 3°, van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011.
Artikel 13, § 4, lid 2, en artikel 14 treden in werking twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 70.De Minister van Leefmilieu en de Minister bevoegd voor Energie zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage I. - Personeel gemachtigd om bepaalde interventies te verrichten (overeenkomstig artikel 3, artikel 7, artikel 9, § 1, 1° en 2° en artikel 13, § 3)
Type de combustible
Type de générateur de chaleur
Technicien habilité
Liquide
Tout type
Technicien agréé en combustibles liquides
Gazeux
De type unit
Technicien agréé en combustibles gazeux de niveau GI ou GII
Equipé d'un brûleur pulsé
Technicien agréé en combustibles gazeux de niveau GII
Solide
Tout type
Technicien spécialisé en combustibles solides
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan. Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage II. - Criteria voor de goede werking van een centrale verwarmingsinstallatie A. Installaties bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen I. Prestatievermogenscriteria Criteria voor warmtegeneratoren bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen. 1° Geen spoor van brandstof, rokende houtskool, of agglutinaten is zichtbaar op het filterpapier gebruikt om de rookdichtheid van de verbrandingsgassen te bepalen 1.2° De rookdichtheid van de verbrandingsgassen, het kooldioxidegehalte (CO2) van de verbrandingsgassen, het koolmonoxidegehalte (CO) van de verbrandingsgassen, het verbrandingsrendement en het zuurstofgehalte (O2) in de verbrandingsgassen voldoen aan de eisen bedoeld in de volgende tabel. Rookdichtheid (Bacharach)
Kooldioxide- gehalte
Koolmonoxide- gehalte
Zuurstofgehalte
Verbrandings- rendement 2
<= 1
=> 12
<= 155
<= 4,4
=> 90
In afwijking van de bovenvermelde voorschriften kunnen de in bedrijf zijnde warmtegeneratoren die vóór 1 januari 1998 gefabriceerd zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende eisen :
Bouwdatum van de warmte- generator
Rookgas
CO2-gehalte (%)
Koolmonoxide gehalte (mg/kWh)
Zuurtstof- gehalte (%)
Verbrandings rendement (%)
Tot 31/12/1987 of onbekend
<= 2
=> 10
<= 155
nietig
=> 85
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997
<= 1
=> 11
<= 155
nietig
=> 88
Eisen voor warmtegeneratoren bevoorraad met gasachtige brandstoffen.
De temperatuur van de verbrandingsgassen, het koolmonoxidegehalte (CO) in de verbrandingsgassen en het verbrandingsrendement voldoen aan de eisen bedoeld in de volgende tabel. Als het evenwel een propaan of butaanbevoorrading betreft, moeten de eisen betreffende de koolmonoxide verhoogd worden met 15 mg/kWh. 3. Voor warmtegeneratoren van het type unit :
Type warmtegenerator
Netto-temperatuur van de verbrandings- gassen (C) 3
Koolmonoxidegehalte (mg/kWh)
Verbrandingsrendement
Uitgerust met een andere brander dan premix
<= 200
<= 150
=> 88
Uitgerust met een premix-brander
<= 180
<= 110
=> 90
In afwijking van de bovenvermelde voorschriften kunnen de in bedrijf zijnde warmtegeneratoren die vóór 1 januari 2007 gefabriceerd zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende eisen :
Bouwdatum van de warmtegenerator uitgerust met een andere brander dan premix
Netto-temperatuur van de verbrandings- gassen (C) 3
Koolmonoxidegehalte (mg/kWh)
Verbrandingsrendement
Tot 31/12/1987 of onbekend
<= 300
<= 300
=> 82
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997
<= 250
<= 200
=> 86
Van 01/01/1998 tot en met 31/12/2006
<= 200
<= 200
=> 88
Bouwdatum van de warmtegenerator uitgerust met een premix-brander
Netto-temperatuur van de verbrandings- gassen (C) 3
Koolmonoxidegehalte (mg/kWh)
Verbrandings-rendement
Tot 31/12/1987 of onbekend
<= 250
<= 270
=> 84
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997
<= 200
<= 150
=> 88
Van 01/01/1998 tot en met 31/12/2006
<= 180
<= 150
=> 90
4.Voor warmtegeneratoren uitgerust met een gepulseerde brander :
Netto-temperatuur van de verbrandings- gassen (C) 3
Koolmonoxidegehalte (mg/kWh)
Verbrandingsrendement
Zuurtstofgehalte
<= 200
<= 110
=> 90
=> 8,5
In afwijking van de bovenvermelde voorschriften kunnen de in bedrijf zijnde warmtegeneratoren die vóór 1 januari 1998 gefabriceerd zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende eisen :
Bouwdatum van de warmtegenerator uitgerust met gepulseerde brander
Netto-temperatuur van de verbran dingsgassen (C) 3
Koolmonoxide- gehalte (mg/kWh)
Verbrandings- rendement
Zuurtstofgehalte
Tot 31/12/1987 of onbekend
<= 250
<= 270
=> 85
=> 6,5
Van 01/01/1988 tot en met 31/12/1997
<= 220
<= 150
=> 88
=> 7,5
Berekening van de koolstofmonoxidegehalten (CO) en van het verbrandingsrendement. a) Koolstofmonoxidegehalte De grenswaarde in koolstofmonoxide wordt uitgedrukt in massa per energie-eenheid (mg/kWh) op grond van het LVW van de brandstof en een zuurstofgehalte (O2) van 0 %. Aan de hand van het meetapparaat wordt het koolstofmonoxidegehalte gemeten bij een specifiek zuurstofgehalte van gamma % en wordt uitgedrukt of in ppm, ofwel rechtstreeks in mg/kWh. 1. wanneer het apparaat een koolstofmonoxidegehalte uitgedrukt in ppm bij een specifiek zuurstofgehalte van gamma % aangeeft, moet dat gehalte uitgedrukt worden in mg/kWh door toepassing van volgende formule : [CO] gamma % O2 (mg/kWh) = alpha * [CO] gamma % O2 (ppm) met gamma = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume). [CO] gamma % O2 = CO-gehalte gemeten bij de werking van de brander voor een O2 -percentage van gamma. alpha = factor afhankelijk van de gebruikte brandstof (mg/kWh)
Dieselolie
natuurgas (G20)
natuurgas (G25)
Butaan (G30)
Propaan (G31)
alpha
1,101
1,074
1,095
1,091
1,083
2. het door toepassing van de vorige formule behaalde resultaat bij een specifiek zuurstofgehalte van gamma % (of het CO-gehalte van het apparaat wanneer laatstgenoemde het CO-gehalte rechstreekds in mg/kWh uitdrukt) wordt teruggebracht op een zuurstofgehalte van 0 % door toepassing van volgende formule : [CO]0 % O2 (mg/kWh) = 21/(21- % O2) x [CO] gamma % O2 (mg/kWh) 4 met gamma = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume). [CO]0 % O2 = CO-gehalte voor een referentiezuurstofgehalte (O2) van 0 %. [CO] gamma % O2 = CO-gehalte gemeten bij de werking van de brander voor een O2 -percentage van gamma. b) Verbrandingsrendement. Het verbrandingsrendement (êtac) wordt berekend door toepassing van volgende formule : êtac = 100 - [(tg -ta) * (A2/(21 - % O2) + B)] met - % CO2( = CO2-percentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume). - % O2( = zuurstofpercentage gemeten in de verbrandingsgassen (%/volume). - tg = temperatuur van de verbrandingsgassen. - ta = temperatuur van de oxyderende lucht, die ofwel de temperatuur gemeten in de stookruimte van een niet-waterdichte warmtegenerator (type B) is of de temperatuur gemeten in de toevoerleiding van oxyderende lucht van een waterdichte warmtegenerator (type C); - A2 en B van de parameters die van de brandstof afhangen :
Brandstof
A2
B
Aardgas
0,65
0,009
Propaan
0,63
0,008
Dieselolie
0,68
0,007
II. Ventilatie en luchtverversing van de stookruimte.
De stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, stemmen overeen met de bepalingen van artikel 4.
B. Installaties bevoorraad met vaste brandstoffen Een centrale verwarmingsinstallatie bevoorraad met vaste brandstoffen wordt beschouwd als in staat van goede werking wanneer : 1. ze slechts zelden en kort rook uitstoot;2. de afvoer van verbrandingsgassen behoorlijk wordt verricht;3. de stookruimte, met inbegrip van de systemen voor luchtaanvoer- en -afvoer en voor afvoer van de verbrandingsgassen, overeenstemmen met de bepalingen van artikel 4. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN 1 Herkenbaar door een vergelen van het filterpapier of door de bijzetting van zwarachtige partikels. 2 Verbrandingsrendement : energie verbruikt door de brander van de warmtegenerator, verminderd met de energie die door de verbrandingsgassen meegesleurd word, teruggebracht tot de energie verbruikt door deze brander. 3 Nettotemperatuur van de verbrandingsgassen : temperatuut van de verbrandingsgassen verminderd met die de oxiderende lucht. 4 Voorbeeld van toepassing van de vorige formules voor een warmtegenerator bevoorraad met stookolie : Bij de verbranding gemeten CO-waarde : 100 ppm.
Bij de verbranding gemeten zuurstofpercentage : 4,4 %. [CO] 4,4 %O2 = 1,101 * 100 = 110,1 mg CO/kWh. [CO] 0 % O2 = 21/(21 - 4,4) * 110,1 = 21/16,6 * 110,1 = 127,3 mg C0/kWh.
Bijlage III. - Opleveringsmodaliteiten van een centrale verwarmingsinstallatie De oplevering van een centrale verwarmingsinstallatie bedoeld in artikel 9, § 1, 3°, omvat minstens : 1. Het onderzoek van de algemene staat van de warmtegenerator, met name de goede aansluiting tussen de brander en de verwarmingsketel als het van toepassing is.2. De controle op de adequatie tussen de verwarmingsketel en de gepulseerde brander alsmede het geregelde vermogen van laatstgenoemde.3. De aanwezigheid van gaten voor de meting van verbrandingsgassen, verricht overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.4. De verificatie van de afvoerleiding voor verbrandingsgassen. => Verificatie van de aansluiting tussen de schoorsteen en de warmtegenerator. => Voor de niet-waterdichte warmtegeneratoren (type B 5), verificatie van de ledigheid van de afvoerleiding van verbrandingsgassen, tenzij de generator zodanig aangelegd is dat de afvoer van gassen in overdruk wordt uitgevoerd. De depressie moet overeenstemmen met de minimale waarde voorgeschreven door de fabrikant van de warmtegenerator. Zo niet moet ze minstens 5Pa in werking bedragen. Deze verificatie geschiedt onder normale werkingsomstandigheden, namelijk bij een minimale temperatuur van 60° C (thermometer van de verwarmingsketel) in een gesloten stookruimte, en, indien nodig, met de geïnstalleerde brander- of beschermingskap. => Verificatie van het gebrek aan vermoeden van vorming van condensatie in de afvoerleiding voor verbrandingsgassen (tenzij de generator daartoe ontwikkeld is). 5. De controle op de overeenstemming : - van de schoorsteen met de warmtegenerator waarop ze aangesloten is; - de ventilatie van de stookruime; - de toevoer van oxyderende lucht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4. 6. Het onderzoek van de goede staat van werking van de centrale verwarmingsinstallatie door uitvoering van de controleproeven betreffende de goede staat van werking beschreven in bijlage IV.7. De controle op de aanwezigheid van gebruiks- en onderhoudsinstructies van de elementen waaruit de centrale verwarmingsinstallatie bestaat.8. De verificatie van de aanwezigheid en de geldigheid van de berekeningsnota afgegeven door de erkende technicus betreffende het geregelde nomimale thermisch vermogen bedoeld in artikel 6. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN 5 B11, B11BS, B11CS. Bijlage IV. - Periodieke controle van een centrale verwarmingsinstallatie A. Installaties bevoorraad met vloeibare of gasachtige brandstoffen 1. Gemeten parameters. In het geval bedoeld in artikel 62, § 2, waarin de warmtegenerator vrijgesteld wordt van de verplichting om uitgerust te worden met meetgaten, worden de geplande maatregelen niet opgelegd. In dat geval wordt dat vermeld door de erkende technicus op het controleattest.
De voornamelijke parameters die door meting of berekening bepaald moeten worden, zijn de volgende : a) De bepaling van de rookdichtheid van de verbrandingsgassen, door meting (alleen voor de warmtegeneratoren bevoorraad met vloeibare brandstoffen);b) de bepaling van het zuurstofgehalte (O2, %/vol) gemeten in de verbrandingsgassen, door meting;c) de bepaling van de temperatuur van de verbrandingsgassen, door meting;d) de bepaling van het koolstofdioxidegehalte (CO2, %/vol) gemeten in de verbrandingsgassen, door meting of berekening (uitgevoerd op grond van het gemeten zuurstofgehalte en de eigenschappen van de brandstof);e) de bepaling van koolstofmonoxidegehalte (mg CO/kWh) 0 % O2 in de verbrandingsgassen, door meting, overeenkomstig de bepalingen van bijlage II 6;f) de bepaling van het verbrandingsrendement, door berekening, op grond van het in de verbrandingsgassen gemeten zuurstofpercentage, van de temperatuur van de verbrandingsgassen en van de temperatuur van de oxyderende lucht 7, overeenkomstig de bepalingen van bijlage II. I.1.1.1.4 2. Uitvoering van de maatregelen. - Om de parameters van de verbrandingsgassen te meten, wordt de meet- of monsternemingssonde ingediend in de hoofdstroom door de meetgaten verricht overeenkomstig de methodologie vastgesteld door de Minister van Leefmilieu overeenkomstig artikel 4, § 3.
Bij de meting worden alle nodige maatregelen genomen om de storende luchttoever te voorkomen, die een verwatering van het effluent als gevolg heeft, zoals bij voorbeeld via de sluiting van de trekregelaar in voorkomend geval.
Naar gelang van het type brander worden één of meer monsternemingsreeksen uitgevoerd na een eventueel onderhoud en/of nadat de nodige regelingen uitgevoerd zijn. Ze worden verricht volgens de volgende modaliteiten : a) voor de branders "alles of niks" : een reeks maatregelen tijdens de doorlopende werkingsperiode van de brander.b) Voor de branders met verschillende gangen : een reeks maatregelen bij elke gang.Als de brander niet tijdens een voldoende lange tijd op de eerste gang gehandhaafd kan worden om de meting mogelijk te maken, wordt het door de erkende technicus vermeld in het verbrandingsverslag en wordt de meting door hem allen uitgevoerd bij het nominaal thermisch vermogen van de brander. c) Voor de branders met verschillende werkingsgangen van het type "modulatie" : - wanneer hun nominaal thermisch vermogen kleiner is dan 1 MW : een meting bij het nominaal thermisch vermogen; - wanneer hun nominaal thermisch vermogen hoger dan of gelijk is aan1 MW : een reeks maatregelen bij het geregelde lager vermogen, een tweede reeks bij het geregelde nominaal vermogen en drie monsternemingen bij tussenliggend vermogen op respectievelijk 75 %, 50 % en 25 % van de werkingsperiode van de brander.
Deze reeksen maatregelen geschieden onder normale werkingsomstandigheden, dwz bij een minimale temperatuur van 60 °C (thermometer van de verwarmingskap) in een gesloten stookruimte, en, indien nodig, met de geïnstalleerde brander- of beschermingskap.
De erkende technicus kan overgaan tot zoveel maatregelen die hij nodig acht om de aanpassing van de brander (wanneer het mogelijk is) uit te voeren en om hem zo op optimale wijze te regelen.
Voor de generatoren bevoorraad met vloeibare brandstoffen wordt de rookdichtheid van het verbrandingsgas voor elke parameter bepaald.
Als de erkende technicus de warmtegenerator niet kan regelen opdat de maximale toegelaten rooktijd nageleefd wordt, hoeven de andere parameters niet gemeten te worden. De warmtegenerator wordt dan als niet-conform verklaard.
Na uitvoering van alle nodige maatregelen worden de meetgaten zorgvuldig afgesloten.
Meting van de rookdichtheid (vloeibare brandstof) Na de goede werking van het monsternemingsapparatuur te hebben getest (in het bijzonder de waterdichtheid van de pomp en van de zuigleiding), wordt het einde van de monsternemingsleiding ingediend in de hoofdstroom door de meetgaten verricht overeenkomstig de methodologie vastgesteld door de Minister van Leefmilieu overeenkomstig artikel 4, § 3. Om het juiste volume verbrandingsgassen op te zuigen via het filterpapier, worden tien volledige pompstoten met de daartoe gekalibreerde pomp uitgevoerd.
De lengte van het geheel monsternemingsbuis is zo gering mogelijk.
Het hierbovenbedoelde model van de manuele pomp kan vervangen worden door een elektromechanische versie, waardoor de opzuiging van het overeenstemmende volume verbrandingsgassen via het filterpapier mogelijk wordt gemaakt.
Een gelijkwaardige opto-elektronische methode voor de bepaling van de rookdichtheid kan ook gebruikt worden.
Meting van de temperatuur van de oxyderende lucht (omgevingstemperatuur) De temperatuur van de oxyderende lucht die niet-waterdichte warmtegeneratoren (type B) bevoorraadt, wordt op een approximatieve hoogte van 1,5 meter dichtbij de warmtegenerator gemeten.
De temperatuur van de oxyderende lucht die niet-waterdichte warmtegeneratoren (type C) bevoorraadt, wordt door indiening van de temperatuursonde in het daartoe geplande gat gemeten.
Meting van de temperatuur van de verbrandingsgassen, van hun O2-, CO- en CO2-gehalte en van de trek van de schoorsteen2 De sonde van het meetapparaat wordt in de hoofdstroom van de verbrandingsgassen door het daartoe geplande gat ingediend. 3. Resultaat van de periodieke controle De periodieke controle wordt als positief beschouwd en de installatie wordt in goede staat van werking verklaard wanneer de in bijlage II A bepaalde criteria worden nageleefd. B. Installaties bevoorraad met vaste brandstoffen De periodieke controle wordt als positief beschouwd en de installatie wordt in goede staat van werking verklaard wanneer de in bijlage II B bepaalde criteria worden nageleefd.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN 6 Gehalte uitgedrukt in massa per energie-eenheid (mg/kXh) op grond van het LVW van de brandstof en een zuurstofgehalte (O2) van %. 7 Temperatuur gemeten in de stookruimte in gevan van een een niet-waterdichte verwarmingsketel (type B) is of de temperatuur gemeten in de toevoerleiding van oxiderende lucht van een waterdichte verwarmingsketel (type C).
Bijlage V. - Algemene beginselen betreffende de overmaking van gegevens aan het bestuur A. Kennisgeving van de installaties Bij de eerste tussenkomst van een erkende technicus op de centrale verwarmingsinstallaties, verzamelt de technicus de gegevens bepaald door de Minister van Leefmilieu in overleg met de betrokken sectoren, waarbij een kadaster van de centrale verwarmingsinstallaties kan worden opgemaakt. Deze gegevens worden overgemaakt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu volgens een door de Minister van Leefmilieu bepaalde frequentie. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu kent bij elke installatie een enig identificatienummer toe, dat aan de eigenaar en/of gebruiker overgemaakt wordt volgens de modaliteiten bepaald door de Minister van Leefmilieu.
B. Overmaking van gegevens bij de oplevering van de installaties bedoeld in artikel 11 en van de controle bedoeld in artikel 13 De Minister van Leefmilieu bepaalt in overleg met de betrokken sectoren de gegevens vermeld in het in artikel 11, § 3, bedoelde opleveringsverslag en het in artikel 11, § 4, controleattest dat aan het het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu overgemaakt moet worden. Hij bepaalt ook de modaliteiten voor de overmaking van deze gegevens. Het eindresultaat van de oplevering of van de periodieke controle (al dan niet conform verklaarde installatie) wordt minstens overgemaakt.
C. Overmaking van gegevens bij de in artikel 12 bedoelde omstandige diagnose De Minister van Leefmilieu bepaalt, in overleg met de Minister van Energie en met de betrokken sectoren, de gegevens vermeld in het verslag van de in artikel 12, § 4, bedoelde omstandige diagnose dat aan het het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu overgemaakt moet worden. Hij bepaalt ook de modaliteiten voor de overmaking van deze gegevens.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage VI. - Vorming en examen met het oog op het verkrijgen van de getuigschriften inzake vloeibare en gasachtige brandstoffen A. Inleidende bepalingen 1° Een technicus kan zich voor het examen betreffendeGII-module aanmelden als hij beschikt over een geldig getuigschrift over GI-module.2° Het examencentrum kan de kandidaten ervan vrijstellen zich voor het examen over bepaalde aangelegenden aan te melden als ze beschikken over een geldig getuigschrift of elk andere daarmee gelijkgestelde document, waarbij kan worden bevestigd dat ze kennis en bevoegdheden hebbent betreffende deze aangelegenheden.De gelijkwaardigheid van het getuigschrift of van het daarmee gelijkgestelde document wordt door de directeur-generaal bevestigd.
De kandidaat verschaft een afschrift van het geldige document of van elk andere document, waarbij zijn bevoegdheid kan worden bevestigd aan het certificatiecentrum waarin hij wil zich inschrijven. Dat afschrift moet voorzien zijn van de datum van afgifte van het getuigschrift of van het document, waarbij zijn bevoegdheden kunnen worden bevestigd Bij gebrek aan die datum kan een schriftelijke verklaring van de instelling die het getuigschrift of het daarmee gelijkgestelde document heeft afgegeven, bij de aanvraag gevoegd worden. Het certificatiecentrum gaat na of het getuigschrift of het daarmee gelijkgestelde document niet voldoet aan de in het vorige lid bepaalde voorwaarden. 3° Als het gaat om een examen met als doel de hernieuwing van het getuigschrift, meldt de kandidaat zich voor de proef aan met zijn meetvoorzieningen en de onderhouds- en ijkingsgetuigschrift ervan.De kandidaten die zich aanmelden zonder voorzieningen of met voorzieningen die niet nauwkeurig functioneren, of met voorzieningen die niet in orde van onderhouds- en ijkingsgetuigschriften zijn, zijn niet toegelaten voor de proef.
B. Vormings- en examenaangelegenheden I.1.1.1.5 Technicus erkend in vloeibare brandstoffen en technicus erkend in gasachtige brandstoffen van het GI-type
Technicus erkend in vloeibare brandstoffen
Technicus erkend in gasachtige brandstoffen van het GI-type
I.1.1.1.5.1 Reglementaire inhoud
Regelgeving betreffende de centrale verwarmingsinstallaties waaronder de bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de erkende technicus en de centrale verwarmingssystemen
Inhoud betreffende de oplevering
- Aansluiting tussen de brander en de schoorsteen - Adequatie tussen de verwarmingsketel en de gepulseerde brander alsmede het geregelde vermogen - Gaten bestemd voor de meting van de verbrandingsgassen - Verificatie van de schoorsteen - Controle op de overeenstemming van de schoorsteen met de verwarmingsketel waarop hij aangesloten is, op de ventilatie van de stooruimte en op de toevoer van oxyderende lucht - Rekenmethode van het vermogen van de verwarmingsketel - Handboek voor gebruiks- en onderhoudsinstructies
I.1.1.1.5.2 Technische inhoud
- Elementen betreffende de brandstoffen en de verbranding in de warmtegeneratoren - Installatie van de generatoren, luchttoevoer en en afvoer van verbrandingsgassen - Technologie, installatie, onderhoud, controle, veiligheid van de warmtegeneratoren - Begrippen van rationeel energiegebruik inzake centrale verwarmingsinstallaties
- Elementen betreffende de brandstoffen en de verbranding in de warmtegeneratoren - Installatie van de generatoren, luchttoevoer en en afvoer van verbrandingsgassen - Bevoorrading van de warmtegeneratoren met brandstoffen. - Technologie, installatie, onderhoud, controle, veiligheid van de warmtegeneratoren met niet-gepulseerde brander. - Begrippen van rationeel energiegebruik inzake centrale verwarmingsinstallaties
I.1.1.1.6 Technicus erkend in gasachtige brandstoffen van het GII-type.
Inhoud betreffende de oplevering Specifieke elementen betreffende de oplevering van de warmtegeneratoren met gepulseerde brander.
Technische inhoud Technologie, installatie, onderhoud, controle, veiligheid van de warmtegeneratoren met gepulseerde brander.
C. Modaliteiten betreffende het examen Het certificatiecentrum leeft de volgende onderzoeksmodaliteiten :
Theorische proef
Praktische proef
Reglementaire inhoud
L/GI
Inhoud betreffende de oplevering
L/GI/GI
L/GI/GI
Technische inhoud
L/GI/GI
L/GI/GI
Elk gedeelte wordt afzonderlijk genoteerd.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage VII. - Erkenningsvoorwaarden van de certificatiecentra A. Onderwijzend personeel Elk onderwijzend personeelslid is houder van het gepaste bekwaamheidsattest overeenstemmend met de vorming waarin hij/ze onderwijst. Deze bepaling is pas zes maanden nadat het tweede certificatiecentrum van het vereiste niveau erkend is, van toepassing.
Het personeel is onder de leiding van een burgerlijk ingenieur, een industrieel ingenieur of een technisch ingenieur of van een persoon die minstens drie jaar ervaring in de vorming en onderzoek van de verwarmingstechniek en tien jaar ervaring in de verwarmingssector kan bewijzen.
B. Examenjury Het examencentrum moet bestaan uit een examenjury met inachtneming van de volgende voorwaarden : - de jury bestaat minstens uit drie specialisten in verwarmingstechniek onder het voorzitterschap van een burgerlijk, industrieel of technisch ingenieur, of van een persoon die minstens drie jaar ervaring in de vorming en onderzoek van de verwarmingstechniek en tien jaar ervaring in de verwarmingssector kan bewijzen; - minstens één van de leden van de jury heeft niks te maken met het certificatiecentrum en is actief in de verwarmingssector; - minstens drie leden van de jury zijn houder van een gepast bekwaamheidsattest overeenstemmend met de aangelegenheid die hij onderzoekt. Deze bepaling is pas zes maanden nadat het tweede certificatiecentrum van het vereiste niveau erkend is, van toepassing.
C. Technische infrastructuur Voor de organisatie van de vormingen en examens moet het certificatiecentrum minstens beschikken over de volgende technische uitrusting : C.1. Voor de certificatiecentra bevoorraad met vloeibare brandstoffen. 1. combinaties van vewarmingsketel-brander die van de markt representatief zijn, die voldoende variatie aanbieden en die onder anderen de volgende eigenschappen hebben : a) verschillende merken en typen, waaronder minstens één condensatiegenerator en een waterdicht model (type C);b) verschillende bouwjaren;c) verschillende vermogens van warmtegeneratoren en verschillende brandersdebieten;d) branders met of zonder brandstofvoorverhitting;e) bevoorradingsmogelijkheid van de brander door een systeem met een enige of een dubbelleiding; Het aantal combinaties (geheel verwarmingsketel-brander) wordt afgestemd op het aantal deelnemers zodat minstens een combinatie per groep van drie deelnemers ter beschikking wordt gesteld.
Minsters één generator beschikt over twee gangen en minstens één generator van het type "modulatie" is. 1. Elke schoorsteen uitgerust met een voorziening waardoor zijn trek geregeld kan worden (extractor met variabele snelheid);2. synoptische panelen betreffende de regulatietechnieken, met inbegrip van een regulatie die van weersomstandigheden afhangt;3. een synoptisch paneel dat de werking van de brander stimuleert;4. een proefbank voor sproeiers, waarmee de sproeiers kunnen worden vervangen en de druk van de brandstof geregeld kan worden;5. een proefbank voor transformatoren en ontsteking;6. een proefbank voor pompem voor vloeibare brandstoffen;7. een simulatiepaneel of de didactische versie van een volledige centrale verwarmingsinstallatie met verwarmingsketel/brander, thermostaat, installatie voor warm tapwater, verwarming van ruitmen, luchtthermostaat, buitensonde, gemechaniseerde schuif met drie en/of vier wegen;8. doorsneden van verwarmingsketels en branders;9. doorsneden van pompen voor vloeibare brandstoffen;10. doorsneden van sproeiers;11. minstens een elektronische analysator van verbrandingsgassen door drie leerlingen. C.2 Voor de certificatiecentra bevoorraad met gasachtige brandstoffen. 1. een verzameling van gasapparaten die van de actuele markt representatief is : a) een op de bodem geïnstalleerde atmosferische warmtegenerator met thermokoppelveiligheid;b) een op de bodem geïnstalleerde atmosferische warmtegenerator met ionisatieveiligheid;c) een op de muur aangebrachte atmosferische warmtegenerator met thermokoppelveiligheid;d) een op de muur aangebrachte atmosferische warmtegenerator met ionisatieveiligheid;e) een warmtegenerator met gepulseerde brander (alleen voor de certificatiecentra GII); Minstens één van de warmtegeneratoren bedoeld in a, b, c, d, e, is waterdicht (type C), minstens één wordt uitgerust met een voorgemengde brander en minstens één is een condensatiegenerator.
Minsters één generator beschikt over twee gangen en minstens één generator is van het type "modulatie". 2. synoptische panelen betreffende de regulatietechnieken, met inbegrip van een regulatie die van weersomstandigheden afhangt;3. een synoptisch paneel dat de werking van de brander stimuleert;4. een synoptisch paneel betreffende de elementen van de vlampijp;5. bestanddelen van een vlampijp (die bestaat uit niet-monobloc-apparaten);6. elektronische analysatoren waarbij de verbranding gecontroleerd kan worden : minstens een analysator door drie leerlingen;7. apparaten voor de drukmeting;gasmanometers; 8. apparaat voor de controle op de waterdichtheid van gasleidingen;9. een simulatiepaneel of de didactische versie van een volledige centrale verwarmingsinstallatie met verwarmingsketel/brander, thermostaat, installatie voor warm tapwater, verwarming van ruitmen, luchtthermostaat, buitensonde, gemechaniseerde schuif met drie en/of wegen;10. doorsneden van verwarmingsketels en branders; Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
Namen, 29 januari 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN